Verenigingen voor armenzorg en armoedepreventie in de negentiende eeuw

 
English | Nederlands

Leger des Heils. Het -

Naam Leger des Heils. Het -
Plaats Amsterdam
Provincie Noord-Holland
Begindatum 8 mei 1887 (oprichting)
Einddatum 25 januari 1896 (opheffing)
Levensbeschouwing protestants
Richtgroep (uitleg)
De groep ten behoeve waarvan de vereniging actief is
Alcoholisten, Dak- en thuislozen, Gevangenen, Jeugd 0-6, Jeugd 12-21, Jeugd 6-12, Ongehuwde moeders, Prostituees, Verwaarloosde kinderen, Werklozen
Leden (uitleg)
De groep waaruit de leden afkomstig zijn
Mannen en vrouwen
Werkingsgebied Landelijk
Doelstelling

Het Nederlandse Leger des Heils nam bij haar oprichting de doelstelling van het Britse Salvation Army over. William Booth's doelstelling bij de oprichting van zijn gemeenschap of genootschap - waarvan ook het Nederlandse Leger deel zou gaan uitmaken -  was de leden ervan 'religieuze kameraadschap te [doen] genieten en om die inspanningen voort te zetten en uit te breiden die ondernomen waren om (...) diegenen met het Evangelie in contact te brengen die niet gewoon waren enige plaats van eredienst te bezoeken (...) (Ringelberg, 133).

 

Met het oog op de maatschappelijke taak die het Leger met de aanvaarding van het 'Maatschappelijk Plan' van W. Booth op zich ging nemen en die het beheer van instellingen, grond en goederen met zich bracht, werd op 25 januari 1896 door commandant W.E. Oliphant, chef-secretaris S.C. Mailment en stafkapitein G.J. Govaarts een Acte van Stichting getekend, waarmee de Stichting Het Leger des Heils werd opgericht. Deze stiching formuleerde als doelstelling: 'het bevorderen en doen genieten van godsdienstig, broederlijk verkeer; het brengen onder de prediking en de zegeningen des Evangelies van zoodanige personen, als gewoonlijk niet onder den invloed van godsdienstige leering zijn, dan wel door ondeugd of ongeluk in armoede verkeeren' (ibidem, 134).

Activiteit

Het Leger trachtte zijn 'reddingsdoeleinden' tot 1890/91 alleen te bereiken door het prediken in de open lucht, in tenten, theaters, muziekzalen en andere plaatsen en door het houden van andere godsdienstige diensten of bijeenkomsten' (Ringelberg, 133) Ook legden de leden huisbezoeken af, verspreidden zij brochures e.a. propagandamateriaal.

Tijdens die winter van 1890-1891, toen juist ook William Booth's In darkest England and the way out was verschenen, dat de basis zou gaan vormen van wat in Nederland 'Het Maatschappelijk Plan' van het Leger zou gaan heten, begon het leger met het oprichten van toevluchten in de grote steden. Het plan van actie dat later, in 1896, eveneens in de stichtingsstatuten werd vastgelegd luidt hieromtrent:

b. de toepasssing van zulke beginselen en methoden, als door haren Stichter William Booth zijn uiteengezet in zijn boek Orders and Regulations for Social Officers of the Salvation Army, zoals het Achterbuurtwerk, het Redddingswerk, het Werk ten behoeve van Kinderen, het Werk ten behoeve van Dak- en Thuislozen, het Werk onder Gevangenen en Ontslagen Gevangenen, in het algemeen het verplegen, verzorgen en opleiden zoowel in als buiten Tehuizen, Gestichten of Instellingen, van zulke personen, die aan stoffelijke of geestelijke ellende, aan zonde, ondeugd of misdaad ten prooi zijn of zouden kunnen worden, en het terugbrengen van dezulken in de samenleving. In het algemeen door al zulke middelen als naar het oordeel van den Bestuurder der Stichting kunnen strekken om het in artikel één van deze statuten genoemde doel te verwezelijken.

Tussen 1890 en 1900 heeft het Leger des Heils opgericht:

Barmhartigheidsposten, opvangcentra in achterbuurten, vaak slumposten genoemd. Vanuit deze posten trokken vrouwelijke officieren de achterbuurten in om via huisbezoek in contact te treden met de bewoners. De eerste slumpost werd ingericht in Vlaardingen in 1890. In jan. 1892 werden enkele kadetten aangewezen om in de Haarlemse sloppen te gaan werken. Najaar 1892 volgde Arnhem, december 1894 werd de Amsterdamse post voor de prostituees op de Wallen ingericht en in december 1895 volgde Den Haag. In de jaren daarna werd de inmiddels opgeheven post te Vlaardingen opnieuw opgericht en  nieuwe posten te Utrecht en Leiden ingericht.

Reddingshuizen voor 'gevallen' vrouwen en meisjes. Op 17 feb. 1894 werd het Reddingshuis te Hilligersberg in gebruik genomen, waar na 6 maanden 12 meisjes woonden, van wie enkele ongehuwd moeder. Ook voor de kinderen werd er gezorgd of werd adoptie geregeld als de moeder afstand wilde doen. In 1895 richtte het leger op de Prinsengracht nr. 866 te Amsterdam een nieuw reddingshuis in, waar plaats was voor 60 vrouwen.

Van Blankenberg c.s. noemen in hun Gids het Reddingshuis van het Leger des Heils in Den Haag aan de Zwarteweg (p. 707) en te Amsterdam aan de Prinsengracht (p. 709)

Na 1900 volgden de andere reddingshuizen.

Het reddingshuis te Hillegersberg werd in 1896 als kindertehuis ingericht; er werden 13 kinderen verpleegd. De huisvesting was erg slecht. In 1898 werd een beter gebouw gevonden in Ermelo, waar een behuizing werd gevonden om 20 kinderen te verplegen. (o.a. Blankenberg)

Toevluchten, deels voor dakloze mannen alleen, waar voor een overnachting en koffie met brood 10 cent betaald moet worden; deels voor mannen en voor vrouwen met hun kinderen, die voor één stuiver de nacht in een verwarmd lokaal konden doorbrengen.

Vrede-Ark op het Rapenburg in Amsterdam was zo'n Toevlucht. Voorts waren er de Toevlucht voor mannen in de Haarlemmerhouttuinen nr. 39, en een gemengde Toevlucht op het Prinseneiland.

In Rotterdam werd een Toevlucht ingericht in een pand in de Eleonorastraat, dat in april '92 zijn deuren opende. Dordrecht volgde in okt. 1892 en Den Haag en Utrecht in november en december van datzelfde jaar.

Aan alle toevluchten werden werkplaatsen verbonden, om de dubbeltjes en de stuivers die uit principe gevraagd werden, te kunnen verdienen.

Naast de toevluchten waar de gasten een dubbeltje moesten betalen, kwamen er in Amsterdam (1892), Rotterdam (1892) en in Den Haag (1894) de zg. 'stuivertoevluchten', voor wie niet kon werken.

Methorst vermeldt (in 1895) de Amsterdamse toevluchten op dezelfde adressen en voorts dat de Toevlucht in Den Haag in de Zeestraat, in Arnhem op Klarendal, in Utrecht in de voormalige Nicolaaskazerne, in Rotterdam op de Bierhaven en in Dordrecht op de Riedijk gevestigd was en tenslotte dat er een was in Groningen, waarvan hij geen adres heeft. (Methorst, 182)

Op de pagina's 271-273 van zijn deel over Groningen in de reeks 'in opdracht der Vereeniging voor de staatshuishoudkunde en de statistiek' uitgebrachte serie over Armenzorg in Nederland behandelt Van Zanten het toevlucht van het Leger des Heils te Groningen uitvoerig: De naam was 'Het Tehuis' en het was gelegen aan de Oosterhavenstraat. De statuten werden goedgekeurd bij KB van 9 juli 1892 no. 159. Bovendien was het aangesloten bij het Centraal Bureau voor Werkverschaffing en Armenzorg te Groningen (Van Zanten, Armenzorg, Groningen).

Tenslotte functioneerde in Amsterdam tussen 1892 en 1896 op het terrein van het Rasphuis, een wintertoevlucht als arbeidsbeurs, waar 'tweehonderd mannen' aan werk geholpen werden. Toen het gebouw moest wijken voor een gemeentelijk zwembad, kreeg het Leger als tegemoetkoming het pand Warmoesstraat nr. 134, waar het volkslogement incl. restauratie, het zogenaamde "Paleis voor den Armen Man", werd ingericht. De benaming van het Leger zelf was: de "Metropool". Dit verstrekte per jaar ongeveer 175.000 porties voedsel en bood aan 16.306 mensen de mogelijkheid tot overnachten voor 10 cent.

In 1895 werd te Lunteren de landbouwkolonie 'Groot Batelaar' opgericht. Hier zouden degenen die een proeftijd in een van de toevluchten hadden doorstaan en die toch niet aan het werk konden komen 'kunnen geplaatst worden ten einde een gelukkig tehuis te vinden, ver van de verleidingen en andere schadelijke invloeden van het leven in de groote steden'. (Ringelberg, 162; Blankenberg e.a., 867-868)

Veel heilsoldaten deden vanaf het begin aan celbezoek; zij deden aanvankelijk niet als heilsoldaten maar als lid van de Genootschap ter zedelijke verbetering der gevangenen. In 1912 zou het leger een zelfstandige reclasseringsinstelling gaan vormen. (Blankenberg, 169)

Afdeling van

Het Nederlandse Leger was een afdeling van het internationale Salvation Army dat zijn hoofdkwarties in Londen had. Generaal William Booth stond aan het hoofd van de internationale organisatie.

Heeft als afdeling(en)

de plaatselijke korpsen: tussen 1887 en 1900 zijn er 88 opgericht, terwijl in de jaren 90 ook met de organisatie van 'Divisies' in territoriale distrikten werd begonnen.

 

 

Oprichters

Als door Booth gezonden vertegenwoordiger trad op commissioner Charles Railton. Voorts speelden een actieve rol: Ferdinant Schoch, oud-officier, voorzitter van de evangelisatievereniging Emmanuël, Gerrit Juriaan Govaars, onderwijzer, lid van Emmanuël en John K. Tyler, Brits voormalig matroos en visser, opgeleid tot heilsofficier. 

Bestuursleden

Bevelvoerend officier van eerste Amsterdamse korps werd stafkapitein J.K. Tyler. Bij de spoedige uitbreiding van het leger met nieuwe korpsen werd H.C. Hodder in 1888 commandant van het Leger des Heils in Nederland.

 

Eigen gebouw (adres)

Te Amsterdam: pand Gerard Doustraat 69, het lokaal van de Evangelische gemeente Emmanuël; Prins Hendrikkade 131 (nam op 1 okt. 1892 de functie van de Vrede-Ark op het Rapenburg over als lokatie voor het Hoofdkwartier; in 1894 werd dit pand in gebruik genomen als kweekschool voor vrouwelijke officieren.

Te Rotterdam: pand Eleonorastraat.

De landbouwkolonie 'Groot Batelaar' te Lunteren.

Vergaderplaats

De oprichtingsvergadering vond plaats in de zaal van de evangelisatievereniging Emmanuël, Gerard Doustraat 69 in de Pijp. Voorts werd vergaderd eerst in 'De Vrede-Ark' op het Rapenburg, sinds 1892 op de Prins Hendrikkade.

Verantwoording gegevens

Algemeen:

Johan Ringelberg, Met vlag in top De geschiedenis van het Leger des Heils in Nederland (1886-1946) (Amsterdam 2005).

Ad activiteit:

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland deel I: Gemeente Amsterdam (Amsterdam 1893) 327-328. (In opdracht van de Vereeniging voor de staatshuishoudkunde en de statistiek, bewerkt door Ph.F.)

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland deel II Gemeente Rotterdam (Amsterdam 1896) 268-271. (In opdracht van de Vereeniging voor de staatshuishoudkunde en de statistiek, bewerkt door Ph.F.)

Ph. Falkenburg, Armenzorg in Nederland deel III: Gemeente '-Gravenhage (Amsterdam 1897) 422-424. (In opdracht van de Vereeniging voor de staatshuishoudkunde en de statistiek, bewerkt door Ph.F.)

J.H. van Zanten, Armenzorg in Nederland. Gemeente Groningen (Amsterdam 1897) 271-273 (In opdracht van de Vereeniging voor de staatshuishoudkunde en de statistiek, bewerkt door J.H. v.Z.)

J.T.H.C. van Ebbenhorst Tengbergen en J. Alblas, Liefdadige en andere nuttige instellingen te Utrecht. Bijdrage tot de geschiedenis der weldadigheid (Utrecht 1895) 17-18.

H.W. Methorst, Werkinrichtingen voor behoeftigen (Diss. Utrecht 1895) 180-183.

ad activiteit te Groningen:

Herinnering aan de feestviering ter gelegenheid van het tienjarig bestaan 1891-1901 van het tehuis voor dakloozen, Oosterhavenstraat te Groningen.

 

J.F.L. Blankenberg, H.J. de Dompierre de Chaufepié en H. Smissaert, Gids der Nederlandsche Weldadigheid (Amsterdam 1899).

p. 690, 691: Kinderhuis te Ermelo

p. 707: Reddingshuis te Den Haag

p. 709: Reddingshuis te Amsterdam

p. 754: Barmhartigheidsposten aan de Schoolstraat en Conradstraat 22 te Amsterdam

Opmerkingen

Algemeen:

Aanvankelijk bestond er sterke tegenzin tegen het Leger: Het rumoer, de uniformen en de muziek werden als 'godslasterlijk' ervaren en dat vrouwen het woord mochten voeren als een 'gruwel'.

ad begindatum:

De Amsterdamse afdeling van het leger werd in juli 1887 door een speciale afgezant van W. Booth officieel als eerste korps in Nederland van het Salvation Army geïnstalleerd, vergelijkbaar met de inlijving van conferenties door de (inter)nationale Vincentiusvereniging.

ad einddatum:

op 25 januari 1896 werd de verenigingsvorm omgezet in de stichtingsvorm. Toch zijn de activiteiten van het leger tot en met 1900 vermeld, omdat het afbreken ervan in 1896 wel erg formalistisch is.

 

ad activiteit: De verantwoordelijkheid voor de maatschappelijke inrichtingen berustte bij de tweede leider van het leger, naast de commandant, namelijk de chef-secretaris (vergelijkbaar met de chef generale staf in een leger) van het nationale hoofdkwartier te Amsterdam. Vandaaruit werden deze opgezet en geleid en niet vanuit de leiding van de plaatselijke korpsen. Vandaar dat deze allemaal als activiteit van de landelijke vereniging hier worden opgesomd.

Als informatiebronnen noemen de uitgevers van de vijf delen over Armenzorg in Nederland allen 'het hoofdkwartier', of 'mededeeling van heer Chef Maatschappelijk Werk' van het Leger des Heils. Zij wijzen voor een uitvoerige beschrijving van de gang van zaken naar de delen over de armenzorg in Amsterdam en Den Haag, waarin dat gedaan is. Overal werden dus de liefdadigheidsactiviteiten volgens dezelfde Leger des Heils-regels uitgevoerd.

ad literatuur:

Ringelings dissertatie over het Nederlandse leger des Heils bevat een uitvoerige 'Lijst van geraadleegde archivalia, gedrukte bronnen en literatuur', alsmede in de bijlagen o.a. de 'Leerstellingen' en de 'Krijgsartikelen' van het Leger, een organisatieschema, een lijst van functies en rangen, een chronologie van de oprichting van de korpsen en een vergelijking van de statuten van 1931 (in hoge mate overeenkomstig die van 1896) en 1946.



Literatuur


Toon literatuur over de vereniging

Literatuur over de vereniging


Verberg literatuur over de vereniging
  • Mochel, Henk, In de frontlinie. 100 jaar Leger des Heils in Nederland (Kampen 1997).
  • Maris, A.J. (red.), Tussen roeping en beroep. Honderd jaar reclassering Leger des Heils in Nederland (Gouda 1991).

Toon publicaties van de vereniging

Publicaties van de vereniging


Verberg publicaties van de vereniging
  • De Heilsoldaat, vanaf 1890 De Oorlogskreet en vanaf 1897 De Strijdkreet geheten. (1887-).
  • Het leger des Heils wat is het, wat wil het en wat doet het? (Amsterdam 1887).
  • Filius, F. en D. Lissenburg, Gered om te redden. Het Leger des Heils in heden en verleden (Amsterdam 1962).