Bouwmeester, Louis Frederik Johannes (1842-1925)

 
English | Nederlands

BOUWMEESTER, Louis Frederik Johannes (1842-1925)

Bouwmeester, Louis Frederik Johannes, toneelspeler (Middelharnis 5-9-1842 - Amsterdam 28-4-1925). Zoon van Louis Frederik Johannes Rosenveldt, toneelspeler, en Louisa Francina Maria Bouwmeester, toneelspeelster. Gehuwd op 12-12-1861 met Christina Regina Antonia La Rondelle, actrice. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Na echtscheiding (12-10-1868) gehuwd op 16-12-1868 met Anna van Engers, actrice. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 6 dochters geboren. Na haar overlijden (12-9-1882) gehuwd op 29-11-1883 met Grietje van Engers, actrice. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren. Na haar overlijden (4-3-1886) gehuwd op 9-12-1886 met Jeike de Boer. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. Uit een relatie met Grietje de Boer werd 1 dochter geboren. Ook uit een relatie met Marie Antoinette Braakensiek, actrice, werd 1 dochter geboren. afbeelding van Bouwmeester, Louis Frederik Johannes

Louis Bouwmeester behoort tot een van de belangrijkste en meest vertakte toneeldynastieën van ons land. Frits Rosenveldt was zijn grootvader, Theo Mann-Bouwmeester zijn zuster, Louis Moor zijn halfbroer, Henri de Vries zijn neef, Theo Frenkel jr. zijn achterneef en Lily Bouwmeester zijn achternicht. Reeds als kind stond hij op de planken. Als jongen ontving hij toneellessen van zijn nog in de traditie der 18e eeuw geschoolde vader, en hij leerde het vak verder in de praktijk. Het officiële begin van zijn loopbaan viel - blijkens de later door hem gevierde jubilea - in het seizoen 1861/1862, toen hij geëngageerd werd door P. Boas en N. Judels in de Amsterdamse Salon des Variétés aan de Amstelstraat. Bouwmeesters' eerste rol van betekenis aldaar was 'Fridolin' in Fridolin of de gang naar de ijzersmelterij (naar Schillers ballade door Franz von Holbein) op 19-12-1861. De doorbraak kwam een jaar later met een van een collega in allerijl overgenomen dubbelrol: 'Phidias-Raphaël' in Marmeren beelden, ijskoude harten (Les filles de marbre) van Th. Barrière en L. Thiboust op 22-12-1862. Van nu af aan speelde hij hoofdrollen in de toen bijzonder populaire melodrama's zoals De gebochelde (P. Féval), Margot de bloemenverkoopster (F. Dugué en A. Anicet-Bourgeois), Het gebed der schipbreukelingen (Ph. F. P. Dumanoir) en De twee weezen (A. d'Ennery en E. Cormon).

Nadat Bouwmeester nog een eigen gezelschap geëxploiteerd had en vervolgens als associé bij Boas en Judels teruggekeerd was, kwam in 1879 een einde aan die eerste periode in zijn leven, die van het volkstoneel. Hij werd toen door de Vereeniging "Het Nederlandsch Tooneel" geëngageerd. Dit ensemble, dat zich als een der eerste gezelschappen des lands tot in het derde decennium der 20e eeuw zou handhaven, was drie jaar eerder opgericht door welgestelde kunstminnende en intellectuele burgers, die het toneel op de kleine burgerman en de massa wilden heroveren. Hun devies was 'beschaving'. Reeds bij het eerste optreden van Louis Bouwmeester bleek dat zij in hem een goede keus hadden gedaan, want waar was de door velen zo genoemde 'zich schor schreeuwende' volksacteur gebleven? Zijn 'Jasper' in Niemand sterft van blijdschap (La joie fait peur van Delphine de Girardin) was integendeel 'een fijnzinnige creatie, heel gevoelig en ingehouden gespeeld' (Koster, p. 140). De drieëntwintig jaar bij deze sedert 1882 Koninklijke Vereeniging doorgebracht, vormen de tweede en tegelijk de glansperiode in zijn kunstenaarsloopbaan, waarbij vooral gedacht moet worden aan zijn legendarische 'Shylock' in Shakespeares Koopman van Venetië (1880), die hij meer dan 2000 maal zou spelen en waarmee hij vereenzelvigd werd als de hartstochtelijk zijn recht opeisende, onderdrukte en vertrapte jood. Door zijn rollen in het werk van Sophocles, Shakespeare, Molière, Vondel, Langendijk. Hauptmann e.v.a. heeft hij een belangrijke bijdrage geleverd tot de bloei van het toenmalige Nederlandse toneelleven.

Na blijkbaar onoplosbare moeilijkheden van financiële en persoonlijke aard met de raad van beheer van de Koninklijke Vereeniging sloot Bouwmeester zich aan bij het Amsterdamsch Lyrisch Tooneel o.l.v. H. Engelen, A.D. Loman en P. Raabe, dat echter na een jaar opgeheven moest worden. Daarmee begon Bouwmeesters derde en laatste periode, die van reizend directeur-acteur. In 1903 richtte hij een eigen gezelschap op. Het Haarlemsch Tooneel, waarmee hij in 1905/1906, 1906/1907 en 1909/1910 tournees door Ned.-Oost-Indië maakte. In 1908 werkte hij als gast mee in het ensemble van de gebroeders Van Lier in het Grand Théâtre in de Amstelstraat te Amsterdam, in 1909 trad hij met eenakters op in bioscopen, later exploiteerde hij weer kleine reizende gezelschappen en van 1912 tot 1914 verbond hij zich aan de Tooneelvereeniging van Herman Heijermans. In 1914 keerde hij - na veel aandringen van de burgerij - op het Leidscheplein bij de Koninklijke Vereeniging terug. Maar daar had Eduard Verkade inmiddels blijk gegeven van inzichten die met de opvattingen van de oude meester niet in overeenstemming te brengen waren. Symbolisme en abstrahering konden nu eenmaal niet samengaan met zijn romantisch realisme. In 1919 kwam het tot een openlijke breuk. Toen de acteurs in 1920 om betere arbeidsvoorwaarden staakten deed Bouwmeester mee. Nog één jaar speelde hij bij Heijermans om dan van 1921 tot 1924 weer met een eigen troep door Nederland te trekken, van dorp naar dorp, van stad naar stad. Op 26-12-1924 trad hij in Arnhem het laatst op. Toen kenden de gemeente Amsterdam en het Rijk de 82-jarige een jaargeld toe. Slechts een paar maanden later overleed hij.

Als een van de weinige Nederlandse toneelspelers heeft Louis Bouwmeester ook in het buitenland door zijn prestaties bewondering gewekt, hoewel men de taal niet kon verstaan. Als Shylock verscheen hij - behalve herhaaldelijk in Brussel, Antwerpen en Gent - in Parijs (1902), Keulen (1908), Berlijn (1911), Londen (o.a. 1920), Wenen (1921) en Stratford-on-Avon (1921).

Bouwmeester was van middelbare grootte, maar als hij op het toneel stond leek hij te groeien. Hij had lichtblauwe, sprekende ogen; zijn mimiek was duidelijk, suggestief en niet mis te verstaan; zijn stem was in staat om de meest uiteenlopende gemoedsaandoeningen weer te geven; zelfs zijn handen schenen te spreken. Beslissend bij zijn creaties waren zijn verbluffende intuïtie en zijn ongewone inlevingsvermogen. Zijn scheppend werk werd niet belemmerd door intellectuele twijfel. Dank zij zijn robuuste naïviteit werd hij in zijn tijd ervaren als een krachtfiguur. Zijn Shylock onderging men als een natuurgebeuren. Bouwmeester, de grote komediant, vertegenwoordigde een element in de toneelspeelkunst dat misschien wel het meest essentiële daarvan is: hij was de acteur voor wie de dramatische tekst stof was, materiaal dat eerst door hém tot een nieuw kunstzinnig geheel omgevormd werd. In zijn opvatting was de toneelspeler autonoom. Vandaar dan ook dat hij in stukken die, uit een literair-dramatisch standpunt bekeken, wellicht niet aan de hoogste eisen voldeden, niettemin het publiek wist te boeien en mee te slepen, zoals bijv. als 'Hardouin' in De greep (La griffe) van Jean Sartène. Doch er moet in Bouwmeester meer zijn geweest dan alleen de gave om geweldig toneel te spelen, hij moet ook een bepaald charisma hebben gehad, een niet te definiëren magnetische persoonlijkheid die boven de geniale acteur uitrees (Koster, p. 203).

A: Brieven, foto's en documentatie betreffende Louis Bouwmeester in het Nederlands Theater Instituut te Amsterdam. Een grammofoonplaat met de scène III 1 (de zg. Tubal-scène) uit Shakespeares De koopman van Venetië, His Master's Voice, Comedian 2-092004, cat. no. 4814, opnieuw uitgebracht als mono single door NV Bovema in de reeks Tooneel... toen... onder no. 7-QH-1004. Een korte film met dezelfde scène in het Filmmuseum te Amsterdam.

P: Belangrijke rollen met vermelding van de eerste vertolking:

Klassieken: Molière, Tartuffe (1879); Shakespeare, 'Romeo' Romeo en Julia (1879); Shakespeare, Othello (1880); Shakespeare, 'Shylock' De koopman van Venetië (1880); Vondel, 'De bode' Gijsbreght van Aemstel (1880); Shakespeare, Hamlet (1882); Shakespeare, Richard III (1884); Shakespeare, 'Autolycus' Een winteravondsprookje (1887); Shakespeare, Macbeth (1887); Sophokles, Oedipus (1896); Euripides, 'Kreon' Antigone (1898); Shakespeare, Coriolanus (1898); Molière, 'Harpagon' De vrek (1898); P. Langendijk, 'Sanche Pance' Don Quichot op de bruiloft van Kamacho (1898); Shakespeare, 'Marcus Antonius' Julius Caesar (1901); Goethe, 'Mefisto' Faust (1902).

Nederland: H.J. Schimmel, 'Algernon Percy' De kat van den Tower (1880); H. Heijermans, 'Pancras Duif ' Schakels (1903, wereldpremière); J.G.M. van Riemsdijk, Pro domo (1914); J. Fabricius, Hein Roekoe (1918).

Frankrijk: E. Scribe en G.M.J.B. Legouvé, 'Frans I' De sprookjes van de koningin van Navarre (1879); F. Ponsard, 'Marat' Charlotte Corday (1882); J.F.C. Delavigne, Lodewijk XI (1893); E. Erckmann en A. Chatrian, 'Rebbe David Sichel' Vriend Fritz (1891); V. Sardou, 'Napoleon' Madame Sans-Gêne (1894); Zola, 'Coupeau' De kroeg (1904); E. Rostand, 'Flambeau' Het arendsjong (1908).

Duitsland: H. Sudermann, 'overste Schwartze' Haar thuis (1893); G. Hauptmann, Voerman Henschel (1899); G. Hauptmann, 'de oude Hilse' De wevers (l913).

Noorwegen; H. Ibsen, John Gabriël Borkman (1897); H. Ibsen, 'Daniël Hejre' De bond der jongeren (1901); B. Björnson, 'advocaat Berent' Het faillissement (1915).

Rusland: Tolstoj, 'Fedja' Het levende lijk (1913).

Engeland: H.A. Jones, 'Cyril Blenkarn' De fabrieksbaas (1890); G.B. Shaw, 'Caesar' Caesar en Cleopatra (1916).

Films: Fatum (1915); Pro domo (1918); De duivel in Amsterdam (1919); Cirque hollandais (1924).

L: A. van Raalte Jzn., Louis Bouwmeester (Amsterdam, 1901); J.H. van der Hoeven, Louis Bouwmeester, 50 jaren tooneel (Amsterdam, 1910); C. Hissink, Louis Bouwmeester's Shylock-creatie (Amsterdam, 1910); J.H. Rössing, Vijfenvijftigjarig jubileum van Louis Bouwmeester, 1861-1916 (Amsterdam, [1916]); C. Dommelshuizen jr., Louis Bouwmeester 1842-1942. Herinneringen aan een groot Nederlander (Hoorn, [1942]); Wiesje Bouwmeester, Louis Bouwmeester. De liefste vader en mijn beste vrindje (Amsterdam, [1958]); H.H.J. de Leeuwe, Shakespeares Shylock en zijn vertolking door Louis Bouwmeester (Utrecht, 1966); S. Koster, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Assen, 1973).

I: Simon Koster, De Bouwmeesters. Kroniek van een theaterfamilie (Assen 1973) 201.

H.H.J. de Leeuwe


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013