Heijmans, Gerardus (1857-1930)

 
English | Nederlands

HEIJMANS, Gerardus (1857-1930)

Heijmans, Gerardus (bekend onder de naam Heymans), wijsgeer en psycholoog (Ferwerd, gem. Ferwerderadeel 17-4-1857 - Groningen 18-2-1930). Zoon van Jan Hendrik Heijmans, notaris en later gemeentesecretaris, en Sara Henriëtte Wijsman. Gehuwd op 15-9-1881 met Anthonia Berendina Theodora Barkey. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

Heymans bezocht in Leeuwarden de RHBS, waar hij op 16 juli 1874 het einddiploma haalde. Vervolgens studeerde hij rechten en wijsbegeerte in Leiden en deed hij op 23 oktober 1879 cum laude zijn doctoraal in de staatswetenschap. Op 29 juni 1880 promoveerde hij - eveneens cum laude - op een economisch proefschrift: Karakter en methode der staathuishoudkunde. Zijn filosofische studies zette hij in Duitsland voort, waar hij een jaar later promoveerde op een ethisch onderwerp: Zur Kritik des Utilismus (Freiburg i. Br., 1881). Hij werkte vervolgens als repetitor voor de rechtswetenschap in Leiden en aanvaardde hier op 21 mei 1883 een privaatdocentschap in de wijsbegeerte. In deze functie gaf hij colleges over 'beginselen der wis- en natuurkundige wetenschappen'.

Op 18 juni 1890 werd hij tot hoogleraar te Groningen benoemd in de faculteit der letteren en wijsbegeerte met als opdracht het geven van onderwijs in de geschiedenis der wijsbegeerte, de logica, de metafysica en de zielkunde. Op zaterdag 27 september 1890 aanvaardt Heymans zijn ambt met de inaugurele rede Het experiment in de philosophie. Heymans doelt hier op de experimentele methoden die in de psychologie in opkomst zijn. Hij ijvert voor de oprichting van een psychologisch laboratorium en slaagt er ook in dit in Groningen gevestigd te krijgen, het eerste in ons land. Men was namelijk tot dan toe gewend de psychologie als een soort aanhangsel van de filosofie te beschouwen (men zie hiervoor bijv. de bovengenoemde leeropdracht). In dit laboratorium doet Heymans vooral experimenten op het gebied van het gezichtsbedrog, de psychische remming en de onderscheidingsminima bij vermenging van contrastkleuren. Deze onderzoekingen liggen op het gebied van de algemene psychologie. Nog belangrijker zijn Heymans" onderzoekingen - met behulp van enquêtes die zeer modern zijn opgezet - op het gebied van de zg. speciale psychologie. Het is vooral op dit gebied dat Heymans blijvend een internationale naam vestigt. Hij doet dit onderzoek naar psychische eigenschappen met behulp van zijn collega in de psychiatrie, E.D. Wiersma. Hij stelt op grond hiervan voor de verschillende karaktertypen zijn beroemde kubus samen, volgens welke alle verschillen terug te brengen zijn tot drie hoofdonderscheidingen, t.w. activiteit, emotionaliteit en 'secundaire functie' (de mate waarin eerdere voorstellingen blijven doorwerken in het bewustzijn). Ook het verschil tussen man en vrouw wordt op deze wijze bestudeerd. Heymans schrijft de vrouw dezelfde capaciteiten toe als de man, maar is van mening dat deze, mede als gevolg van een anders geaarde belangstellingsrichting, minder in wetenschappelijke studie dan in opvoeding, kunst en het praktische leven tot hun recht komen. Het is van belang in dit verband te weten dat Heymans lid was van de Nederlandsche Bond voor Vrouwenkiesrecht.

Ook in de parapsychologie voerde Heymans het experiment in, en wel met behulp van kwantitatieve methoden. Het interessante is hierbij dat Heymans goed inzag dat de diverse proefpersonen een verschillende aanleg kunnen hebben en dat de ontworpen toetsingsprocedures aan hen moeten worden aangepast. Heymans was ook in 1920 de eerste voorzitter van de Studievereeniging voor Psychical Research, maar hij trok zich in 1925 met H.J.F.W. Brugmans en Wiersma terug, toen bleek dat er binnen de vereniging te weinig belangstelling was voor echt wetenschappelijk parapsychologisch onderzoek.

Ook in de wijsbegeerte streeft Heymans naar een zo groot mogelijke objectiviteit en hanteert hij de empirische methode. Natuurlijk kan men in de wijsbegeerte veel minder experimenten uitvoeren dan in de psychologie, maar gedachtenexperimenten zijn zeker mogelijk, terwijl verder volgens Heymans de wijsbegeerte moet voortbouwen op de resultaten van de verschillende wetenschappen. Heymans gaat in de filosofie uit van het bewustzijn en de gegevens die daar onmiddellijk voorhanden zijn. Deze primaire ervaringsindrukken zijn evident. Hiertoe behoren onder andere: enkele fundamentele logische wetten (t.w. het identiteitsprincipe, de wet van niet-tegenspraak en de wet van uitgesloten derde), enkele geometrische axioma's, het causaliteitsprincipe en enkele elementaire morele en esthetische beginselen. Hij ontwerpt nu hypothesen om hun ontstaan en geldigheid te verklaren, en met behulp van deze hypothesen en nieuwe ervaringen wil hij tot meer omvattende systemen komen. Steeds is hij echter bereid zijn resultaten te toetsen aan nieuwe ervaringen. Hij past in principe dezelfde methode toe in de metafysica, ethiek, esthetica enz. Hij fundeert deze dus niet op een of andere religieuze of humanistische wereldbeschouwing, maar omgekeerd baseert hij zijn wereldbeschouwing op de resultaten van zijn wijsgerig (en ander) onderzoek.

Zo komt Heymans in de metafysica tot zijn leer van het psychisch monisme, die inhoudt dat alle verschijnselen (ook de fysische) in laatste instantie tot bewustzijnsverschijnselen zijn te herleiden. Heymans neemt dan ook een soort wereldziel aan, die hij echter weigert God te noemen om misverstanden te voorkomen. Deze wereldziel mist namelijk enkele eigenschappen die traditioneel aan God worden toegeschreven (almacht, alwetendheid, enz.). Toch kan Heymans een soort onsterfelijkheid leren. De ziel overleeft de dood van het lichaam, maar blijft niet een zelfstandige entiteit, doch verbindt zich met andere zielen tot grotere eenheden. Deze filosofie kan echter wel religieuze bezieling oproepen volgens Heymans. Wij mensen weten ons op deze wijze met elkaar en met hogere wezens verbonden in onze gemeenschappelijke taken. Maar - nogmaals - deze religieuze wereldbeschouwing wordt niet als een dogma verkondigd, maar als een wetenschappelijke hypothese 'toetsbaar' naar voren gebracht.

In de ethiek verdedigt Heymans het objectiviteitsbeginsel, dat hierop neerkomt dat wij bij de beoordeling van zedelijke handelingen en motieven ons op een objectief standpunt moeten plaatsen. Wij moeten onze eigen belangen wegcijferen en alleen volgens objectief geldige criteria oordelen. Volgens Heymans is dit mogelijk, omdat elementaire morele oordelen evident zijn. Deze grondhouding heeft Heymans ook geleid in zijn politieke activiteiten. In de Eerste Wereldoorlog kwam hij op voor de vrede. Niet het geweld maar het recht moet de geschillen tussen staten beslissen. Ook in de esthetica is volgens Heymans een objectieve attitude mogelijk, omdat de elementaire esthetische oordelen evident zijn.

Heymans was een goed docent. Hoewel hij in zijn laatste jaren visueel gehandicapt was, bleven zijn colleges evenals zijn geschriften buitengewoon helder. Dank zij hem is er lange tijd sprake geweest van een Groninger school zowel in de psychologie als in de filosofie. Een Heymans-Genootschap heeft er van 1944 tot 1962 bestaan. Heymans bekleedde lidmaatschappen van: de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, de Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam tot november 1919 (toen hij uit protest wegens de zijns inziens niet neutrale houding der Akademie zijn lidmaatschap opzegde), de Academia Scientiarum Borussica, en verder vele erelidmaatschappen. Talloze hoge binnen- en buitenlandse onderscheidingen vielen hem ten deel. Ook hier bleek zijn principiële houding: hij stuurde zijn Franse ereteken als protest terug tijdens de affaire-Dreyfus. Een borstbeeld van Heymans, vervaardigd door de beeldhouwer Willem Valk, is in de Heymanszaal in de universiteit te Groningen te zien.

A: Er zijn collecties-Heymans in de bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam en in het Universiteitsmuseum te Groningen, waar ook een diaserie is van Heymans' esthetica, vervaardigd met door hem zelf gebruikte lichtbeelden.

P: Behalve de enkele in de tekst genoemde werken zijn vooral de volgende geschriften van belang: Schets eener kritische geschiedenis van het causaliteitsbegrip in de nieuwere wijsbegeerte (Leiden, 1890); Die Gesetze und Elemente des wissenschaftlichen Denkens (Leiden, 1890. 2 dl. 4e dr. Leipzig, 1923); Einführung in die Metaphysik auf Grundlage der Erfahrung (Leipzig, 1905. 3e dr. 1921); Die Psychologie der Frauen (Heidelberg, 1910). Ook in het Nederlands en Frans vertaald; Einführung in die Ethik. Auf Grundlage der Erfahrung (Leipzig, 1914. 2e durchges. dr. 1922); Gesammelte kleinere Schriften zur Philosophie und Psychologie ('s-Gravenha-ge, 1927. 3 dl.); Inleiding tot de speciale psychologie (Haarlem, 1929. 3e dr. 1948). Een uitvoeriger bibliografie is verder te vinden in de hieronder genoemde dissertatie van Gerritsen.

L: T.J.C. Gerritsen, La philosophie de Heymans (Parijs, 1938). Proefschrift Groningen; H.J.F.W. Brugmans, Gerard Heymans (1857-1930) (Assen, 1942); N. Galli, Introduzione alla caratterologia di Heymans-Le Senne (Rome, 1961); H.G. Hubbeling, 'Empirische methode versus empirisme. De structuur van Heymans' filosofie', in Algemeen Nederlands Tijdschrift voor Wijsbegeerte 72 (1980) 1-18; Gerard Heymans. Objectiviteit in filosofie en psychologie. D. Draaisma [et al.] (Weesp, 1983).

H.G. Hubbeling


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 2 (Den Haag 1985)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013