Averkamp, Antonius Josephus (1861-1934)

 
English | Nederlands

AVERKAMP, Antonius Josephus (1861-1934)

Averkamp, Antonius Josephus (Anton), toonkunstenaar (Cabauw, gem. Willige-Langerak 18-2-1861 - Bussum 1-6-1934). Zoon van Johannes Theodorus Averkamp, hoofdonderwijzer, en Anna Catharina Maria Neuhuijs. Gehuwd op 5-11-1895 met Maria Henrica Petronella Mol, zangeres. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Averkamp, Antonius Josephus

Anton Averkamp werd te Willige-Langerak - een plaatsje nabij Schoonhoven - geboren als een zoon van een onderwijzer. Toen hij twee jaar oud was, verhuisde het gezin naar Amsterdam, waar hij later een handelsopleiding kreeg. Een kantoorbaan schonk hem evenwel geen voldoening, en omdat hij al verdienstelijk piano had leren spelen, bereidde hij zich in stilte voor op een muzikale loopbaan. In 1879 was Daniel de Lange bereid hem na gebleken geschiktheid als leerling voor piano en muziektheorie te accepteren. Vier jaar later ging hij naar Berlijn om aan de Hochschule für Musik door Friedrich Kiel onderwezen te worden in muziektheorie. In verband met ernstige ziekte van Kiel vertrok hij in mei 1884 naar München, waar hij dank zij bemiddeling van Joh.M. Messchaert geplaatst kon worden bij de Akademie der Tonkunst. Onder leiding van de vermaarde organist en pedagoog Joseph G. Rheinberger genoot hij daar een zangersopleiding van Hans Hasselbeck en Adolph Schimon.

Na zijn terugkeer in Amsterdam kreeg hij in 1886 een aanstelling als leraar solo- en koorzang aan de Toonkunstmuziekschool, als opvolger van Messchaert, bij wie Averkamp toen zijn eigen zangstudie voortzette. Moeilijkheden met directeur Daniel de Lange deden hem in 1903 besluiten een eigen muziekschool voor solo- en koorzang alsmede theoretische vakken te stichten. Deze school aan de Willemsparkweg had al gauw een goede naam. Verscheidene bekende zangers hebben hier onderricht ontvangen, o.a. Frits van Duinen en de toen nog jonge, onbemiddelde Jac. Urlus, die kosteloos zanglessen van Averkamp kreeg.

In 1919, na vertrek van Joh. Wagenaar, werd Averkamp directeur van de Toonkunstmuziekschool in Utrecht. Ofschoon hij een kundig vakman was, bleek hij niet in staat het hoge niveau van de school te handhaven. Onder zijn directie werd in 1930 een afdeling conservatorium aan de school toegevoegd. In 1933, toen zijn gezondheid bergafwaarts ging, werd hij opgevolgd door Jan van Gilse.

Behalve lid van verschillende commissies van het hoofdbestuur der 'Maatschappij' was Averkamp vanaf 1897 bestuurslid en van 1927 tot zijn overlijden voorzitter van de Vereeniging voor Noord-Nederlandsche Muziekgeschiedenis. In het Tijdschrift van deze vereniging, in de muziekbladen Caecilia en Euphonia alsmede in Van onzen Tijd publiceerde hij talrijke bijdragen op muzikaal-wetenschappelijk terrein. Vooral de antieke zangkunst en de katholieke kerkmuziek hadden zijn buitengewone belangstelling. In de jaren van 1898 tot 1910 was hij als muziekrecensent verbonden aan het weekblad De Amsterdammer. Daarenboven was hij auteur van enige boeken over de zangkunst (zie onder P).

Voorts is hij korte tijd dirigent geweest van een paar mannenkoren. Met de zangvereniging 'Arti et Religioni', dat ook door hem gedirigeerd werd, gaf hij van verscheidene koorwerken de eerste uitvoering in Amsterdam. Zijn grootste bekendheid heeft Anton Averkamp verworven als leider en dirigent van zijn Klein-Koor a Cappella. Reeds als jongeman mocht hij af en toe als invaller de baspartijen meezingen in het Utrechtse a-cappellakoor van jhr. J.C.M. van Riemsdijk. Averkamp kwam toen op de gedachte in Amsterdam ook zo'n koor op te richten - het eerste a-cappellakoor van De Lange was toen al ontbonden. Voor zijn koor wist Averkamp steeds bekwame vocalisten te engageren die later grote bekendheid zouden krijgen, bijv. Aaltje Reddingius, Cato Loman, Frans Philippeau en Frits van Duinen. Op 5 april 1891 vond het eerste optreden plaats in de Ronde Luthersche Kerk, een gebouw met een fijne akoestiek, waarin het koor vaak gezongen heeft. Allengs gaf men een groot aantal concerten in binnen- en buitenland, waar men veel bewondering oogstte. Het repertoire bestond uit vocale meesterwerken uit de 15e tot en met de 19e eeuw, van componisten als G. Dufay, O.P. da Palestrina, J.P. Sweelinck, Joh. Okeghem en A.J.M. Diepenbrock. Meermalen heeft Messchaert - die altijd een warme sympathie voor zijn oud-leerling Averkamp behouden had - als solist bij dit koor gezongen, en omgekeerd was het koor ter opluistering aanwezig bij Messchaerts zilveren zangersjubileum op 22 februari 1902. In 1919 was Averkamp genoodzaakt het a-cappellakoor op te heffen, omdat zijn werk in Utrecht niet te verenigen was met zijn koordirecties in de hoofdstad.

Ondanks zijn druk bezette leven vond Averkamp nog de tijd om tal van muziekwerken te arrangeren en te componeren. Naast zeven wereldlijke en vijf geestelijke liederen uit Een Duytsch Musyck Boeck van 1572 - uitgegeven in 1907 - bewerkte hij voor piano zestien oude marsen, die door het Nederlandse leger gespeeld werden gedurende de Spaanse Successieoorlog. Zijn composities hebben geen opgang gemaakt, waarschijnlijk omdat ze te weinig originaliteit bevatten. Slechts een enkel orkestwerk werd destijds op muziekfeesten ten gehören gebracht. Het meest uitgevoerd werd de symfonische ballade Elaine und Lancelot (ca. 1900).

In de jaren twintig heeft Averkamp zich ingezet voor de instelling van een leerstoel in de muziekwetenschappen aan de universiteit van Utrecht. Vanaf 1929 tot zijn overlijden maakte hij deel uit van het curatorium.

P: 'Gedenkschrift van het ,,Klein-Koor A Cappella", 1890-1900', in Tijdschrift der Vereeniging van Noord-Nederlands Muziekgeschiedenis 7 (1904) 43-70; Uit mijn practijk (Groningen, 1916); De zangkunst en hare sterren ('s-Gravenha-ge, [1928]); Grootmeesters der toonkunst ('s-Gravenhage, [1930]); De koordirigent (Hilversum, [1933]); Beknopte geschiedenis van de koorzang. Herz. en uitgebr. door E. Elsenaar (Hilversum, [1951]).

L: De Vereenigde tijdschriften Caecilia en Het Muziekcollege 78 [8] (1920- 1921) 124-127; Algemeen Handelsblad, 28-2-1931; Nieuwe Rotterdamsche Courant, 1-6-1934 en Nieuwe Arnhemsche Courant, 2-6-1934; H. Viotta, Onze hedendaagsche toonkunstenaars (Amsterdam, [1893 - 1896]. 2 dl.) II, afl. 9; J.H. Letzer, 'Anton Averkamp', in Muzikaal Nederland 1850-1910 (Utrecht, 1911) 6; Herman Ruiten, in Caecilia en De Muziek 91 [8] (1933-1934) 377-378; S. Bottenheim, in Tijdschrift der Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis 14 (1935) 129-131; Wouter Paap, Muziekleven in Utrecht tussen de beide wereldoorlogen (Utrecht [etc.], 1972); idem, 100 jaar muziekonderwijs in Utrecht [Utrecht, 1975].

I: Wouter Paap, 100 jaar muziekonderwijs in Utrecht [Utrecht, 1975] tegenover pagina 32.

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 06-06-2016