Groot, Saul de (1899-1986)

 
English | Nederlands

GROOT, Saul de (1899-1986)

Groot, Saul de (Paul), politicus (Amsterdam 19-7-1899 - Bussum 3-8-1986). Zoon van Jacob de Groot, diamantbewerker, en Rachel Sealtiel (Sealtiël). Gehuwd op 28-12-1920 met Szajndla Borzykowska. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na haar overlijden (3-11-1942 volgens Stcrt., 9-2-1950 nr. 29) gehuwd op 6-11-1951 met Eke Bouchina Wilhelmina de Jong. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren.

De Groot bracht zijn kinderjaren door in Antwerpen. Daar ging hij, dertien jaar oud, als leerling-diamantbewerker in de fabriek werken. Kort na het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog vluchtte het gezin naar Amsterdam, waar Paul werk vond als sigarenmaker, om in 1916 weer naar Antwerpen terug te keren en het diamantbewerkersvak te hervatten. Hij werd actief lid van de Belgische Diamantbewerkersbond en trad in 1917 ook toe tot de jongerenorganisatie Socialistische Jonge Wacht. Al jong door zelfstudie zijn elementaire schoolopleiding aanvullend, was hij voor het marxisme gewonnen (het joodse geloof van zijn familie betekende al in zijn jongensjaren weinig voor hem). In 1921 nam hij deel aan het oprichtingscongres van de Belgische Communistische Partij, die hem in haar Partijbestuur en Politiek Bureau koos. In 1923 uit België uitgewezen wegens de communistische agitatie tegen de bezetting van het Ruhrgebied, werkte De Groot daarna als diamantbewerker achtereenvolgens in Hanau am Main (Duitsland) en (vanaf 1924) in de Franse Jura, tot hij eind 1926 naar Amsterdam terugkeerde, waar hij werk vond bij de firma Bosboom.

In Amsterdam werd De Groot actief lid van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond en van de Communistische Partij Holland (CPH)-sinds eind 1935 Communistische Partij van Nederland (CPN) geheten. In 1927/1928 was hij ook redacteur van het halfmaandelijkse blad Eenheid, waarin linkse sociaal-democraten en communisten op vakbewegingsgebied samenwerkten o.l.v. Edo Fimmen en P.J. Schmidt. Uit verzet tegen de vakbondspolitiek van de CPH-leiding zegde De Groot in februari 1927 zijn lidmaatschap van die partij op, en een jaar lang bestreed hij haar heftig in de kolommen van Eenheid; in juni 1928 echter werd hij weer als lid van de CPH toegelaten.

Op het partijcongres van februari 1930, waar op last van de Communistische Internationale (Komintern) een nieuwe partijleiding gevormd werd, werd De Groot in het Partijbestuur (PB) gekozen. Dit bestuur koos hem tot lid van het politiek bureau (later dagelijks bestuur) en het secretariaat. De Groot werd toen 'vrijgesteld partijfunctionaris' en kon als diamantbewerker ontslag nemen.

Als partijsecretaris was hij tot 1938 belast met het vakbewegingswerk; hij was ook verantwoordelijk voor de leiding van de in 1931 opgerichte Rode Vakbewegings-Oppositie (RVO), een samenwerkingsverband van vakbondsleden en ongeorganiseerden, dat vooral tot doel had stakingen te organiseren tegen de zin van de bonden van het Nederlandsen Verbond van Vakvereenigingen (NVV) (begin 1936 werd, in het kader van de 'volksfront'-politiek, deze RVO opgeheven). Een onderbreking in De Groots werk als RVO-leider wordt gevormd door de periode maart-juli 1934, toen hij in Moskou verbleef als permanent vertegenwoordiger van de CPH bij het Uitvoerend Comité van de Komintern. In juli-augustus 1935 maakte hij deel uit van de CPH-delegatie op het zevende wereldcongres van de Komintern in Moskou; namens zijn delegatie nam hij er deel aan de discussie over het referaat van Dimitrow. In april 1938 bereikte De Groot in zijn partij de top: het partijcongres koos hem toen tot algemeen secretaris van de CPN; enige weken later nam hij tevens het hoofdredacteurschap van de partijkrant Het Volksdagblad van A.S. de Leeuw over.

De Groots partijcarrière tot 1938 was nogal opmerkelijk, omdat hij op het eerste gezicht enige voor een partijleider wenselijke eigenschappen miste: hij was bepaald geen begenadigd volksredenaar, hij sprak ook overigens de massa weinig aan en hij was in de omgang met medewerkers een ongemakkelijk mens. Daar stonden echter sterke kanten tegenover: zijn ruime ervaring in de vakbeweging, een fijn gevoel voor denkwijze en gevoelsleven van de doorsnee communistische activist en in verband daarmee een sterke overtuigingskracht in de discussies binnen de partij; zijn door verblijf in het buitenland en door zelfstudie verworven kennis van vreemde talen maakte verder dat hij ook internationaal in de communistische beweging goed voor de dag kon komen.

In de besluitvorming van de CPN-top had De Groot vanaf 1938 een doorslaggevende invloed. Daarbij diende hij zich echter, zoals alle toenmalige communisten, te richten naar de bevelen van de door de Russen beheerste Komintern. Zo kreeg hij als hoofdredacteur van Het Volksdagblad de pijnlijke taak om, nadat de Sovjet-Unie in augustus 1939 met Duitsland een niet-aanvalspact gesloten had, een volledige koerswending door te voeren; hij volvoerde die taak met de hem kenmerkende rechtlijnigheid.

Direct na het begin van de Duitse bezetting - op 15 mei 1940 - werd door het PB een illegale leiding gekozen, bestaande uit Paul de Groot, L. Jansen en J. Dieters (het duurde echter nog twee maanden voor deze leiding onderdook; tot dan toe probeerde men zoveel mogelijk ook nog legaal te werken, zelfs verscheen er op 26 juni nog een nummer van Het Volksdagblad). In dit driemanschap had De Groot de onbetwiste politieke leiding en hij schreef vrijwel alle politieke artikelen voor het vanaf november '40 verschijnende illegale partijorgaan De Waarheid. De illegale CPN verrichtte vanaf het eerste bezettingsjaar belangrijk verzetswerk - men denke slechts aan haar leidende rol bij de Februaristaking (1941) -, maar de inhoud van De Waarheid was, zolang De Groot die bepaalde, haar zwakste punt. Zolang het Duits-Russische pact overeind stond, verdedigde De Groot het standpunt dat een Engelse overwinning voor Nederland even ongewenst was als een Duitse en viel hij de regering-Gerbrandy fel aan. Na de Duitse aanval op de Sovjet-Unie (juni 1941) werd op dit punt het verschil tussen de CPN en de rest van de illegaliteit weggenomen, maar De Waarheid bleef een blad dat door zijn toon buiten de communistische rijen weinig weerklank vond.

Op 15 oktober 1942 vond een tragische gebeurtenis plaats: op hun onderduikadres in Gorssel werden De Groots vrouw en dochter gearresteerd (zij werden later gedeporteerd en kwamen in Polen om); De Groot zelf wist op het nippertje te ontkomen. Hij zette het werk nog enige maanden voort, maar nadat in april 1943 Dieters en Jansen gearresteerd waren, hield hij zich voor de rest van de oorlog in Zwolle verborgen en weigerde hij verder contact met de illegale partij-instanties; zijn persoonlijk leed en de spanningen van bijna drie jaar ondergronds bestaan waren hem te veel geworden.

Na de bevrijding van Zwolle dook De Groot direct weer in het politieke werk. Op 27 april 1945 werd hij aangewezen als hoofdredacteur van de Twentse dagbladeditie van De Waarheid. Hij verdedigde toen het standpunt dat de CPN niet heropgericht moest worden, maar dat een Vereniging van Vrienden van De Waarheid de oude en nieuw gewonnen aanhang zou moeten verenigingen ter voorbereiding van een brede volkspartij. Dat bracht hem in fel conflict met W. van Exter, die reeds in december 1944 de CPN in het bevrijde Zuiden heropgericht had. Op 9 mei 1945 keerde De Groot in Amsterdam terug. Diezelfde dag vond een bewogen partijbestuursvergadering plaats, waar Van Exter eiste dat De Groots 'desertie' in 1943 onderzocht zou worden; De Groot wist zich echter te verdedigen, en in een stemming van vergevensgezindheid werd hij weer geaccepteerd. Hij won toen ook de meerderheid voor een besluit om de CPN niet opnieuw op te richten, doch een Vereniging van Vrienden van De Waarheid te vormen. Afkeurende reacties uit eigen rijen en kritiek van buitenlandse zusterpartijen overtuigden De Groot er echter snel van dat dit besluit een fout was, en op een op 21 - 23 juli 1945 te Amsterdam gehouden conferentie werd de CPN alsnog heropgericht. Hij wist zich tegenover felle oppositie van o.a. Van Exter, Daan Goulooze en A.J. Koejemans meesterlijk te verdedigen en werd opnieuw tot algemeen secretaris gekozen.

De Groot is de tijdelijke verzwakking van zijn prestige door de episode 1943 - 1945 snel te boven gekomen. Als vrijwel enige van de vooroorlogse top had hij de bezetting overleefd, en onder het merendeels jeugdige kader van na mei 1945 stak hij in kennis en ervaring ver boven alle anderen uit; vanaf 1946 was zijn leiderschap dan ook onomstreden en zijn invloed op het bepalen van de partijpolitiek volstrekt overheersend. Trouwe volgzaamheid jegens de politiek van de Sovjet-Unie en verdediging door dik en dun van wat in de door communisten geregeerde landen gebeurde bleven daarbij, ook al was de Komintern in 1943 opgeheven, voorlopig De Groots voornaamste richtsnoer. Met het ontstaan van de 'koude oorlog' stuurde hij de CPN dan ook van de soepele lijn van 1945/1946 naar de harde lijn daarna. De CPN raakte daarbij onvermijdelijk in een toenemend isolement, waarbij echter de grote kiezersaanhang van 1946 (ruim 10%) slechts geleidelijk afbrokkelde tot toch nog altijd 4,7% in 1956.

Vanaf november 1945 combineerde De Groot zijn partij leiderschap met het lidmaatschap van de Tweede Kamer. Hij nam er namens zijn fractie deel aan de grote debatten over de Indonesische kwestie en de buitenlandse politiek, maar dit werk te midden van andersdenkenden lag hem slecht en hij vertoonde zich in de kamer zo weinig mogelijk (pas in 1958, toen de CPN-fractie door scheuring tot drie zetels gereduceerd werd en De Groot het fractievoorzitterschap van de geroyeerde G. Wagenaar moest overnemen, moest hij zich noodgedwongen wat meer met het kamerwerk gaan bezighouden).

In januari 1948 nam De Groot het hoofdredacteurschap van De Waarheid van de te 'zacht' bevonden Koejemans over, maar de combinatie daarvan met zijn andere functies bleek moeilijk, en in juli 1948 kwam er ook al weer een eind aan; ook daarna echter bleef hij zich intensief met de inhoud van het partijblad bemoeien.

Het jaar 1956 - jaar van Chroesjtsjows onthullingen over Stalin, met alle gevolgen van dien voor de communistische wereldbeweging - werd een vuurproef voor De Groots leiderschap. Na aanvankelijke verwarring slaagde hij erin de kritiek op Stalin binnen zeer enge grenzen te houden en de discussie erover op het partijcongres van oktober 1956 voor gesloten te laten verklaren. Ook toen ruim een jaar daarna een op verder gaande 'destalinisatie' aandringende oppositie in het PB de kop opstak (B. Brandsen, H. Gortzak, G. Wagenaar e.a.), wist De Groot meester van het terrein te blijven: de voornaamste opposanten werden in 1958 geroyeerd en de eenheid van de CPN bleef bewaard.

Gezondheidsredenen bewogen De Groot om op 1 september 1962 de functie van algemeen secretaris te verruilen voor de minder tijdrovende van voorzitter (in de CPN vanouds een voornamelijk decoratieve functie). In januari 1966 gaf hij ook het lidmaatschap van de Tweede Kamer op. Aan zijn overheersende invloed in de partij veranderde echter weinig of niets. Vanaf 1956 had hij geleidelijk aangestuurd op een wat onafhankelijkere positie t.o.v. de Sovjet-Unie. In het begin der jaren zestig moest ook de CPN een standpunt bepalen in het conflict met de Sovjet-Unie en China, en op 18 juli 1963 hield De Groot een opzienbarende rede in het PB, waarin hij in feite constateerde dat de communistische staten geen wereldbeweging meer vormden, doch hun eigen nationale belangen lieten gelden, ook tegen elkaar; ook de CPN moest zich daarom alleen door het belang van Nederland laten leiden, aldus De Groot. In juli 1963 koos hij nog voorzichtig partij voor de Sovjet-Unie tegen China. Weldra echter werd de opstelling van de CPN onder zijn invloed uitgesproken anti-Russisch. Internationaal isoleerde de CPN zich meer en meer.

In januari 1968 legde De Groot het voorzitterschap van de CPN neer. Het PB benoemde hem toen tot zijn 'erelid', en van die positie bleef de bejaarde politicus dankbaar gebruikmaken. Aan tal van vergaderingen van het PB en het dagelijks bestuur bleef hij deelnemen, en zijn woord woog er zwaar. Ook als directeur van het wetenschappelijk instituut van de CPN, het Instituut voor Politiek en Sociaal Onderzoek (IPSO), bleef hij invloedrijk.

De breuk met de Sovjet-Unie bracht echter de CPN niet het nieuwe revolutionaire elan dat De Groot ervan gehoopt had, en de laatste tien jaren als actief politicus waarschuwde De Groot juist fel tegen neigingen tot 'revisionisme' en 'verburgerlijking' in de CPN. Op het partijcongres van 1970 hield hij onaangekondigd een verrassend referaat, waarin hij in feite de sinds 1956 op Stalin geleverde kritiek afwees en waarin hij nog eens nadrukkelijk waarschuwde dat men links dogmatisme (z.i. een teken van onrijpheid en ongeduld) en revisionisme ('de invloed van de klassevijand in onze rijen') absoluut niet over één kam mocht scheren. In de jaren zeventig keerde hij zich ook fel tegen het zogenaamde eurocommunisme, en in 1976 bereidde hij in dat kader zelfs een herstel van de contacten met de sovjet-zusterpartij voor.

Toen de CPN in 1977 een ongehoorde verkiezingsnederlaag leed (zij verloor vijf van haar zeven kamerzetels), schreef De Groot in De Waarheid van 2 augustus 1977 een artikel 'Voor verbetering en herstel', waarin hij die nederlaag aan de verburgerlijking van de partij toeschreef en het aftreden van heel het zittende PB eiste. Dat werd zijn politieke doodvonnis: het bedreigde PB sloot zich voor het eerst tegen hem aaneen. Het partijcongres van januari 1978 ontnam hem zijn erelidmaatschap van het PB; ook de directie van het IPSO legde hij neer. Sedertdien leefde hij teruggetrokken, elk contact met de publiciteitsmedia - die hem om gesprekken achternaliepen - afwijzend.

Oud-CPN'ers die later vijanden van De Groot werden hebben zijn langdurige leiderschap over de Nederlandse communisten uitsluitend uit zijn tactische bekwaamheid en zin voor intriges willen verklaren. Ten onrechte. Kennis en ervaring hebben ook een rol gespeeld en verder een fijn gevoel voor de denk- en belevingswereld van zijn medecommunisten, bij wie hij vooral op moeilijke momenten de juiste snaar wist te raken. Hij was ook tot op hoge leeftijd rijk aan - soms grillige, soms zeer ongerijmde - ideeën en wist zijn partijgenoten bijna altijd van de juistheid daarvan te overtuigen. Pakte dat in de praktijk verkeerd uit - zoals bijv. in 1953 zijn idee om de watersnoodramp te gebruiken voor een grote campagne tegen de regering - dan toonde hij zich een meester in de tactiek van het terugtrekken. Als mens was hij gecompliceerd: achterdochtig, grillig, in de omgang met mensen zeer geremd (wat vaak voor arrogantie gehouden werd), maar soms ook onverwacht hartelijk en toeschietelijk. Met andersdenkenden had hij nauwelijks contact en hij scheen dat ook niet te zoeken. Door zijn partijgenoten werd hij gevreesd of bewonderd (of beide), maar nooit liet hij hen onverschillig.

P: Romme legt zijn kaarten op tafel [Amsterdam, 1954]; De levende waarheid van het leninisme (Amsterdam, 1957); De dertiger jaren 1930-1935. Herinneringen en overdenkingen (Amsterdam, 1965); De dertiger jaren 1936-1939. Herinneringen en overdenkingen (Amsterdam, 1967). Verder vele brochures (merendeels de tekst van redevoeringen op partijcongressen, -conferenties en -bestuursvergaderingen e.d. bevattend) en talrijke artikelen in kranten en tijdschriften, vooral De Tribune, Het Volksdagblad, De Waarheid en Politiek en Cultuur.

L: G.Harmsen, 'Hoe groot is De Groot?', in De Gids 129 (1966) 1,137-150; I. Cornelissen, 'De levensloop van een rancuneuze intrigant', in Vrij Nederland, 22-4-1967; F. Baruch, Links af/ naar rechts (Den Haag, [1967]); W. Gortzak, Kluiven op een buitenbeen (Amsterdam, 1967); A.A. de Jonge, Het communisme in Nederland (Den Haag, [1972]); M. Bakker, Wissels, bespiegelingen zonder berouw (Weesp, 1983); A.A. de Jonge, Stalinistische herinneringen (Den Haag, 1984); A. Koper, Onder de banier van het stalinisme (Amsterdam, 1984); H. Galesloot en S. Legêne, Partij in het verzet (Amsterdam, 1986); Igor Cornelissen, 'Paul de Groot had hetzelfde als Marx: een pathologische overtuigingskracht', in Vrij Nederland, 9-8-1986.

A.A. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013