Joekes, Adolf Marcus (1885-1962)

 
English | Nederlands

JOEKES, Adolf Marcus (1885-1962)

Joekes, Adolf Marcus, politicus (Boea, Sumatra (Ned.-Indië) 5-5-1885 - 's-Gravenhage 1-4-1962). Zoon van Adolf Marcus Joekes, gouverneur van Sumatra's Westkust, en Elisabeth Helena Liefrinck. Gehuwd op 7-6-1911 met Elsje van Wulfften Palthe. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 1 dochter geboren. afbeelding van Joekes, Adolf Marcus

Joekes studeerde, na het gymnasium in Zwolle en 's-Gravenhage, vanaf 1903 rechten en staatswetenschappen te Leiden. In 1908 promoveerde hij in de rechtswetenschappen op stellingen en in 1911 in de staatswetenschappen bij C. van Vollenhoven op het proefschrift Schets van de bevoegdheden der Nederlandsche consuls (Leiden, 1911). In hetzelfde jaar trouwde hij met een dochter van de Twentse fabrikantenfamilie Van Wulfften Palthe, een overtuigd antroposofe. In 1910 was hij ondertussen in dienst getreden van de Semarang-Joana en de Semarang-Cheribon Stoomtrammaatschappijen; in 1911 werd hij secretaris van de hoofdvertegenwoordiger van de zustermaatschappijen te Semarang.

In 1918 kwam Joekes terug in Nederland om daar aanvankelijk als secretaris van de hoofddirectie van de Semarangse spoorwegmaatschappijen te 's-Gravenhage op te treden. Maar in 1920 stapte hij over naar het departement van Arbeid, vooral belast met aangelegenheden van internationale arbeidswetgeving. In die hoedanigheid was hij van 1921 tot 1924 secretaris van de Nederlandse delegatie naar de conferenties van de Internationale Arbeidsorganisatie te Genève.

In 1925 begaf Joekes zich in de actieve politiek. Hij werd toen voor de Vrijzinnig-Democratische Bond (VDB) lid van de Tweede Kamer. De ervaringen die hij in zijn voorgaande werkzaamheden had opgedaan zouden in belangrijke mate zijn publieke carrière bepalen. Niet alleen werd hij nu regelmatig lid en na 1945 voorzitter van de Nederlandse delegatie bij de Internationale Arbeidsconferentie in Genève en was hij lid van de Hooge Raad van Arbeid, maar ook trad hij in de Kamer op als specialist voor Indië en Sociale Zaken en werd hij na de oorlog lid van het College van Rijksbemiddelaars (1945 - 1947) en minister van Sociale Zaken (1948- 1952), al kreeg hij ook functies die niet zo direct schenen aan te sluiten op zijn vroegere ervaringen, zoals het voorzitterschap van de kamercommissie voor marinezaken van 1933 tot 1940.

Ook in de VDB vervulde Joekes vanaf 1925 diverse functies. Hij was lid van het hoofdbestuur en uit dien hoofde adviseur van de Vrijzinnig-Democratische Jongerenorganisatie (VDJO), waarop hij veel invloed kreeg. Ook was hij redacteur van het weekblad De Vrijzinnig Democraat, het maandblad De Opbouw en het jaarboek Grotius (1923 -1946). Toen in 1933 de twee belangrijkste partijleiders, P.J. Oud en H.P. Marchant, toetraden tot de regering, werd Joekes fractievoorzitter. Vanaf dat moment groeide in de partij een tegenstelling, die haar exponenten vond in Joekes en Oud. Joekes werd de woordvoerder van de vooral in de VDJO sterke stroming die wenste vast te houden aan de oorspronkelijke uitgangspunten van sociale rechtvaardigheid en gelijke kansen voor ieder en deze zo min mogelijk ondergeschikt wilde maken aan het 'hardhouden' van de gulden en de beperking van de staatsschuld, in welk crisisbeleid Oud als minister van Financiën zo'n werkzaam aandeel had. Toen de VDB in 1937 buiten de regering werd gehouden, moest Joekes van de voorzittersstoel in de fractie wijken ten gunste van Oud, maar in de loop van 1938 keerde hij, na Ouds benoeming tot burgemeester van Rotterdam, daarop weer terug. De tegenstelling met Oud bleef echter ook nadien bestaan en nam in de lange aanloop naar de parlementsverkiezingen van 1941 scherpere vormen aan; beiden werden gekandideerd voor het lijsttrekkerschap, maar toen de bezetting de verkiezingen verijdelde, werd de VDB vooralsnog gespaard voor een splijtend conflict.

In één opzicht was Joekes het geheel met Oud eens. Dat betrof de netelige kwestie van de nationale ontwapening. In 1924 had de VDB besloten hiervoor te ijveren. Daarmee heeft Joekes het steeds moeilijk gehad; volgens hem verdroeg zich dat niet met de plicht tot medewerking in de Volkenbond. In 1936 speelde hij een hoofdrol bij de afschaffing van de ontwapeningsparagraaf; de VDB zou weer volop meewerken aan de defensie-in-spanning, weliswaar geclausuleerd, want alleen die inspanning was geoorloofd die was gericht op het beschermen van de collectieve veiligheid.

Na mei 1940 ging van de VDB geen duidelijke centrale leiding meer uit. Wel gaf Joekes velen persoonlijk advies, nam hij deel aan het overleg tussen de vertegenwoordigers van de belangrijkste politieke partijen in het Politiek Convent en was hij betrokken bij het beraad in het Grootburgercomité in 1942. Tevoren was Joekes na het overlijden van M. Slingenberg in mei 1941 partijvoorzitter geworden, al kon hij al spoedig in het openbaar geen rol spelen omdat de Duitsers in 1941 alle overgebleven politieke partijen behalve de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB) verboden. Het was bovendien al eerder duidelijk geworden dat juist Joekes, principiëler misschien dan andere bestuursleden en collegae-politici, er weinig voor voelde te tegemoetkomend en aanpassend te zijn tegenover de bezetter: in de zomer van 1940 had hij bewerkstelligd dat de VDB distantie bewaarde ten opzichte van de net opgerichte Nederlandsche Unie, die hij in minder gewenste richting zag gaan, en in mei 1941 liet hij De Vrijzinnig Democraat opheffen omdat hij de vrijheid van redactie ontoelaatbaar ingeperkt vond. In het algemeen achtte hij het van stonde af aan verstandiger uit het publieke leven te verdwijnen. Wellicht juist daarom noemt L. de Jong hem een weinig strijdbaar figuur (Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, IV, 528).

Van mei tot december 1942 was Joekes gegijzeld te St. Michielsgestel, en vanaf april 1943 zat hij gevangen in achtereenvolgens Scheveningen, Vught, Haaren en Buchenwald. Te St. Michielsgestel behoorde hij tot de zogenaamde Heeren Zeventien, die discussieerden over het naoorlogse partijenstelsel. Als vrijzinnig-democraat schaarde hij zich aan de kant van de doorbraak. In de enkele maanden van 1943 dat hij op vrije voeten was introduceerde hij de Gestelse ideeën bij partijgenoten, vooral bij de jongere. Eenmaal bevrijd in Buchenwald en in juli 1945 teruggekeerd in Nederland spande hij er zich met succes voor in de VDB te doen opgaan in de nieuw op te richten Partij van de Arbeid (PvdA), het min of meer socialistisch-personalistisch gekleurde produkt van de doorbraakdiscussie, hoewel hij persoonlijk de voorkeur gaf aan een christelijk-sociale partij. Met overtuiging verdedigde hij de toetreding tegenover die vrijzinnig-democraten die de PvdA slechts zagen als een voortzetting van de Sociaal-Democratische Arbeiderspartij (SDAP) en voor wie de kloof tussen de katheder-socialisten, zoals de vrijzinnig-democraten wel eens genoemd werden, en de sociaal-democraten van de SDAP in feite onoverbrugbaar was. Onder hen was Oud de voornaamste, en toen deze weldra in conflict kwam met de partij en in 1947 uiteindelijk de PvdA verliet, weigerde Joekes hem te volgen.

Door zijn toetreding kon Joekes eraan medewerken dat in de PvdA de radicale stroming ten aanzien van de Indonesische kwestie niet de overhand kreeg. Sinds zijn terugkeer in 1918 had hij een warme belangstelling voor Indië aan de dag gelegd. Zo was hij bestuurslid van enkele fondsen en stichtingen die de belangen van het onderwijs in Ned.-Indië behartigden, en in de Kamer had hij zich altijd al gekeerd tegen het gemak waarmee de regering nationalisten met communisten gelijkstelde. Hij had steeds veel begrip getoond voor het streven van de nationalisten en het regeringsbeleid kritisch beoordeeld. Maar al zat hij praktisch op één lijn met de andere fracties ter linkerzijde, als het erop aankwam, had hij in de regel de regering gesteund. Van een overhaaste ontvoogding wilde hij niets weten.

Zijn invloed op het Indiëbeleid van de PvdA was groot. Bij de kabinetsformatie van 1948 was hij voor de PvdA de kandidaat voor het departement van Overzeese Gebiedsdelen, welk departement echter door de Katholieke Volkspartij werd opgeëist. Uiteindelijk kreeg Joekes de portefeuille van Sociale Zaken, die hij tot 1952 zou behouden. Daar zette hij het beleid van zijn voorganger W. Drees krachtig voort: opbouw van het stelsel van sociale zekerheid en handhaving van de geleide loonpolitiek. Vooral op het gebied van de kinderbijslag maakte hij vorderingen: zo introduceerde hij een noodregeling voor kleine zelfstandigen. Ook bracht hij het onder Drees ingediende ontwerp-werkloosheidswet in het Staatsblad.

In 1952 keerde hij niet terug. Hij werd toen lid van de Raad van State, waarvan hij in 1960 afscheid nam.

A: Archief-Joekes in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage.

P: Behalve in de tekst genoemde publikaties en bijdragen in o.a. De Volkenbond. Officieel orgaan van de Vereeniging voor Volkenbond en Vrede: Gebruik van en beschikking over particuliere spoor- en tramwegen voor den staat (Tegal, [1915]); 'De Internationale Arbeidswetgeving 1919-1925', in Het Departement van Arbeid, Handel en Nijverheid onder Minister Aalberse 1918-1925 (Alphen aan den Rijn, 1926) 261-279; 'Buitenlandsche betrekkingen', in Nederlandsch Bestuursrecht 2e dr. (Alphen aan den Rijn, 1934) 285-303; Volk en regeering in crisistijd (Assen, 1935); Actueele staatkundige problemen (Assen, [1935]); Langs democratische weg (Assen, 1937); Van Vrijzinnig Democratische Bond tot Partij van de Arbeid [Amsterdam, 1947].

L: Behalve necrologieën in o.a. Algemeen Handelsblad, 2-4-1962 en KHA, 13-4-1962: H.J.L. Vonhoff, De zindelijke burgerheren. Een halve eeuw liberalisme 2e dr. (Baarn, 1966); F.J.F.M. Duynstee, De kabinetsformaties 1946-1965 (Deventer, 1966); P.J. Oud, Het jongste verleden. Parlementaire geschiedenis van Nederland 2e dr. (Assen, 1968) III-VI; H.J.L. Vonhoff, Bewegend verleden. Een biografische visie op prof.mr. P.J. Oud (Alphen aan den Rijn, 1969); Jan Bank, Opkomst en ondergang van de Nederlandse Volks Beweging (NVB) (Deventer, 1978); Madelon de Keizer, De gijzelaars van Sint Michielsgestel. Een elite-beraad in oorlogstijd (Alphen aan den Rijn, 1979).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 750.

J. Bosmans


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013