Krelage, Ernst Heinrich (1869-1956)

 
English | Nederlands

KRELAGE, Ernst Heinrich (1869-1956)

Krelage, Ernst Heinrich, handelskweker, hybridisateur en bestuurder van tuinbouwvakorganisaties (Haarlem 28-1-1869 - Haarlem 3-4-1956). Zoon van Jacob Heinrich Krelage, handelskweker en bestuurder van tuinbouwvakorganisaties, en Albertina Dina Wilhelmina Schneither. Gehuwd op 2-12-1910 met Elisabeth Keppel Hesselink. Uit dit huwelijk werden 1 zoon en 2 dochters geboren. afbeelding van Krelage, Ernst Heinrich

Ernst Krelage volgde, na de lagere school, vanaf 1881 het gymnasium in zijn geboorteplaats. Vervolgens ging hij in 1887 bij prof. Hugo de Vries botanie studeren aan de Universiteit van Amsterdam. Twee jaar later brak hij deze studie af, en na enige buitenlandse studiereizen kreeg hij in 1890 een betrekking in de handelskwekerij van zijn vader, die naast bloembollen tal van andere siergewassen kweekte en verhandelde. In die tijd had de in Haarlem gevestigde firma E.H. Krelage & Zoon -die door zijn grootvader E.H. Krelage was gesticht - reeds binnen en buiten de landsgrenzen een uitstekende reputatie opgebouwd. In 1899 werd Ernst Krelage medefirmant, en na het overlijden van zijn vader, op 1 december 1901, hoofd der firma. Evenals zijn vader werd hij een bekwaam kweker, die over uitgebreide handelsconnecties beschikte. In 1903 moderniseerde hij de kantoren en kwekerijen en tevens verwierf hij in de Haarlemmermeerpolder een perceel bollengrond. Ook werd toen de levering van produkten aan groothandelaren gestaakt; sedertdien leverde de firma Krelage uitsluitend aan particulieren.

Al spoedig ontwikkelde Krelage zich als een succesvol hybridisateur. Als eerste kwam hij - na raadgevingen van prof. De Vries - tot het inzicht dat het stelselmatig kruisen van bolgewassen ter verkrijging van nieuwigheden aanmerkelijk betere resultaten opleverde dan wanneer men dit aan de wind of insecten overliet. Omstreeks 1900 begon hij kruisingen van tulpen uit te voeren. In de jaren 1902- 1919 liet Krelage dit tijdrovende werk over aan zijn medewerker J.F.Ch. Dix. De eerste poging, die met succes werd bekroond, was het combineren van de naar buiten gebogen bloembladen van retroflexa's met de kleurenrijkdom van de Darwintulpen. Hieruit verkreeg de firma Krelage omstreeks 1910 de zg. Leliebloemige tulpen. Nog meer geluk had men met een later gewonnen groep zaailingen. Omdat er behoefte bestond aan vroeg-bloeiende, langstelige tulpen begon Dix in 1908 de vroege broeieigenschappen van de Duc van Toltulpen met de lange stengel, de fraaie bloemvorm en de veelkleurigheid van de Darwintulpen te kruisen. De uitkomst, die vanaf mei 1915 zichtbaar werd, was een nieuw tulpenras - Mendeltulpen genaamd - dat zeer geschikt bleek voor de bloemenhandel. In de loop der jaren werd de Mendelgroep met een groot aantal variëteiten uitgebreid. Behalve deze hybridisaties verrichtte Dix ook tal van kruisingen met andere tulpenrassen, narcissen, irissen, gladiolen, phlox, hippeastrums, pioenrozen, enz. Op bloemenkeuringen behaalde de firma Krelage voor de vele nieuwe verscheidenheden tal van getuigschriften 'eerste klasse' en 'van verdienste', terwijl zij op grote internationale tentoonstellingen menigmaal gouden medailles veroverde. Door de teleurstellende gang van zaken tijdens de oorlogsjaren 1914- 1918 verflauwde Krelages lust om de handelskwekerij voort te zetten. In 1919 en de daaropvolgende jaren deed hij zijn zaak grotendeels van de hand. Slechts de collecties zaailingen hield hij aan. De uitkomsten hiervan werden op tentoonstellingen en keuringen ingezonden en verhandeld tot 1931; toen werd de firma E.H. Krelage & Zoon opgeheven.

Altijd al had Ernst Krelage de ambitie zich te wijden aan organisatietaken, waarmee hij eveneens in de voetsporen van zijn vader trad. Vooral in de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur heeft hij een dominerende rol gespeeld. In 1904 werd hij gekozen tot lid van het hoofdbestuur, in 1905 tot ondervoorzitter en eind 1906 tot voorzitter. Met uitzondering van de periode 1921/ 1922 heeft hij deze vereniging dertig jaar geleid. Dank zij Krelages energieke optreden kregen in dat tijdvak verscheidene instellingen ten behoeve van het bloembollenvak gestalte. Als eerste werd onder zijn voorzitterschap in 1907 het Scheidsgerecht voor den Bloembollenhandel geïnstalleerd, waardoor meningsverschillen bij handelstransacties zonder tussenkomst van de rechter beslecht kunnen worden. Al meteen ging Krelage ook een belangrijke rol spelen in enige subcommissies van de Vereeniging, o.a. in de Commissie voor Nomenclatuur en de mede door hem in 1908 in het leven geroepen Keuringscommissie voor nieuwe of merkwaardige verscheidenheden. Vanaf 1905 bepleitte de Vereeniging bij de regering de vestiging van een tuinbouwschool in de bollenstreek. Eerst in 1912 werd de Rijkstuinbouwwinterschool voor de Bloembollenteelt geopend, niet in Haarlem, zoals Krelage vurig gehoopt had, maar in Lisse, waar ook een proeftuin werd gesticht.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog maakten de bollenkwekers een slechte tijd door. Doordat veel landen hun grenzen sloten, stagneerde de export van bloembollen, hetgeen de prijzen deed kelderen. Hierdoor en door de oproep van de landelijke overheid om de binnenlandse voedselvoorziening op peil te houden, gingen de kwekers op grote schaal groenten telen. Zij konden echter weinig van de hoge groenteprijzen profiteren, omdat de tussenhandelaren de winsten in eigen zak staken. Onder leiding van Krelage, die tot voorzitter werd benoemd, stichtte men in 1917 de Coöperatieve Groentenhandel en Drogerij (Codro). De winst die het eerste jaar onder de producenten verdeeld kon worden, heeft veel bollenkwekers voor de ondergang bewaard. Na de wapenstilstand in november 1918 leed Codro tot zijn ontbinding in 1925 een kwijnend bestaan.

Kort na 1900 werd de narcissencultuur ernstig bedreigd door het steeds intensiever optreden van het zg. stengelaaltje. Krelage deed daarom een beroep op de regering om in de bollenstreek een wetenschappelijk onderlegd fytopatholoog te stationeren, die een onderzoek naar de 'narcissenziekte' zou kunnen uitvoeren. In 1917 vond men E. van Slogteren bereid naar Lisse te komen. Deze ontdekte al gauw dat men stengelaaltjes met een warmwaterbehandeling kon doden. Hierna werden door 'bollendokter' Van Slogteren andere plantenziektenkundige problemen in studie genomen; dit leidde in 1922 - ook door inspanningen van Krelage - tot de definitieve vestiging van het Laboratorium voor Bloembollenonderzoek in Lisse. Dit wetenschappelijk onderzoek en de bevordering van de afzet van bloembollen door onpersoonlijke reclame werden vanaf 1925 bekostigd uit een fonds van het Centraal Bloembollen Comité, waarvan Krelage voorzitter werd.

In de jaren twintig beleefden de bollenkwekers 'gouden' jaren. Mede hierdoor was de Vereeniging op 31 maart 1928 bij machte een eigen beurs-, administratie- en tentoonstellingsgebouw (het 'Krelage Huis') te Haarlem in gebruik te nemen. Vanaf 1930 moest het bollenvak echter opnieuw, nu door de economische crisis, zware slagen incasseren. Door lage prijzen, devaluatie van vreemde munten en een ernstige overproduktie dreigden kwekers en handelaren het onderspit te delven. Meer dan in de Eerste Wereldoorlog voelde de regering zich genoodzaakt in te grijpen. Na enige saneringsmaatregelen, die weinig resultaten afwierpen, kwam zij in 1935 met de instelling van de stichting Bloembollensurplusfonds. Gefinancierd uit gedwongen exportheffingen kocht en betaalde deze stichting de bollenoverschotten. Krelage werd als voorzitter van het fonds aangewezen. Ofschoon hij wel doordrongen was van de noodzaak van tijdelijke regeringssteun, wees hij alle verdere overheidsbemoeienissen met het bollenvak van de hand. Mogelijk legde hij daarom per 1 januari 1936 het voorzitterschap van het surplusfonds en de Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur neer. Met gemengde gevoelens nam men afscheid van Krelage. Algemeen stond hij bekend als een kundig, onkreukbaar en strijdbaar voorzitter, maar ook had men hem leren kennen als een 'ouderwetse' en moeilijk benaderbare autoriteit.

Naast de reeds genoemde vervulde hij talrijke andere functies in de loop van een werkzaam en veelzijdig maatschappelijk leven: in Haarlem was hij op politiek en maatschappelijk terrein actief, o.a. als gemeenteraadslid (1908-1915) en als bestuurslid (1909- 1912) en voorzitter (1922-1932) van de Kamer van Koophandel en Fabrieken, terwijl hij zich als leidsman heeft ingezet voor talrijke organisaties ten behoeve van de tuinbouw en in het bijzonder voor de bloembollencultuur en -handel; voor deze laatste categorie stichtte hij met vertegenwoordigers van enige grote exportfirma's reeds in 1900 een belangenorganisatie, de Bond van Bloembollenhandelaren.

Krelage werd om zijn deskundigheid en integriteit bij bloemententoonstellingen veelvuldig gevraagd als jurylid voor de beoordeling van de inzendingen. Tevens heeft hij verscheidene malen de organisatie van dergelijke exposities op zich genomen. Ten slotte was hij een vooraanstaand publicist, hoofdzakelijk op het gebied van de sierteelt. Vooral zijn gedegen publikaties over de geschiedenis van de bloembollencultuur bezorgden hem als auteur groot aanzien. Al deze werkzaamheden ontmoetten uiteraard in de loop van dit vruchtbare leven veel erkenning: naast de talrijke onderscheidingen en eerbewijzen, werd hem op 10 maart 1947 door de Landbouw-Hogeschool te Wageningen het eredoctoraat in de landbouwwetenschappen aangeboden.

A: Boekerij van de v.m. firma E.H. Krelage & Zoon ondergebracht in de bibliotheek van de Koninklijke Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Hillegom en in de bibliotheek van de Landbouwuniversiteit te Wageningen (collectie-Krelage).

P: Gedenkboek ter herinnering aan het vijftigjarig bestaan der Algemeene Vereeniging voor Bloembollencultuur te Haarlem 1860-1910 (Haarlem, [1910]); Een eeuw bloembollenteelt (Haarlem, 1911); De Haarlemse Debating Society (1853 - 1899) (Haarlem, 1935); Bloemenspeculatie in Nederland (Amsterdam, 1942); De pamfletten van den tulpenwindhandel 1636-1637 ('s-Gravenhage, 1942); Drie eeuwen bloembollenexport ('s-Gravenhage, 1946), waarin opgenomen een bibliografie van boeken en periodieken betrekking hebbend op de bloembollenteelt.

L: F.E. Posthuma, 'E.H. Krelage', in Eigen Haard 53 (1927) 141-142; herdenkingsartikelen in Weekblad voor Bloembollencultuur, 27-1-1939 en 6-4-1956 en Algemeen Handelsblad, 7-4-1956; E. van Slogteren, in Haerlem. Jaarboek 1956, 14-16; H.J. Voors, in Economisch-Historisch Jaarboek in (1958) 191-195; J.F.Ch. Dix, 'De Krelage's: vermaard geslacht van bloembollen-kwekers', in Bloembollencultuur 91 (1980) 25 (winternummer) 599-603; J.A. Sweerts de Landas-Krelage en A.E. de Vries-Krelage, 'Drie eeuwen Krelage in Haarlem', ibidem, 599; R.A.J. Dix, Een eeuw lang tussen de bloemen - J.F.Ch. Dix 1881-1981 ([Hillegom], 1981).

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 856.

A.W.J. de Jonge


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013