Kruls, Hendrik Johan (1902-1975)

 
English | Nederlands

KRULS, Hendrik Johan (1902-1975)

Kruls, Hendrik Johan, generaal (Amsterdam 1-8-1902 - 's-Gravenhage 13-12-1975). Zoon van Johan Kruls, zakenman, en Hendrica Johanna Overbeek. Gehuwd op 21-10-1926 met Wilhelmine Gertraud Jansen. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren. Na echtscheiding (21-2-1946) gehuwd op 12-3-1946 met Maria Elisabeth Dijxhoorn. Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Kruls, Hendrik Johan

Kruls bezocht de lagere school in Amsterdam en doorliep vervolgens de HBS te Amsterdam. Zeventien jaar oud zette hij zijn opleiding voort aan de Koninklijke Militaire Academie (KMA) in Breda, waar hij op 16 september 1919 werd ingelijfd als cadet der artillerie.

In de zomer van 1922 legde hij met goed gevolg het officiersexamen af en werd hij als tweede luitenant ingedeeld bij het detachement Naarden van het regiment vestigingartillerie. Begin 1923 volgde overplaatsing naar de schoolcompagnie van het korps luchtdoelartillerie in Utrecht. In de periode die hij daar doorbracht, had hij veelvuldig te maken met luchtvaartaangelegenheden, hetgeen bij hem het verlangen deed ontwaken luchtwaarnemer te worden. Wegens kleurenblindheid moest hij zijn ambities in die richting echter opgeven. Bij wijze van alternatief stortte hij zich op de voorbereiding van het staatsexamen gymnasium-A met de bedoeling rechten te gaan studeren. Deze opzet slaagde; in 1926 kon hij een begin maken met die studie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Van de zijde van zijn meerderen ondervond hij weliswaar de nodige medewerking - in 1927 werd hij na detachering in Den Helder weer in Utrecht geplaatst, nu bij de school voor verlofsofficieren der onbereden artillerie -, maar tijd voor studie was er nauwelijks. Daarvoor moest hij de avonduren benutten. Zijn enthousiasme werd hierdoor echter niet getemperd, want reeds in 1931 kon hij met goed gevolg het doctoraal examen afleggen.

Intussen had Kruls in 1930 enige tijd op Aruba vertoefd met als opdracht maatregelen te treffen ter beveiliging van de daar gelegen Amerikaanse olieraffinaderijen, die, naar de Nederlandse regering vreesde, het doelwit zouden vormen voor luchtaanvallen vanuit Venezuela onder leiding van 'generaal' Urbino. Deze opstandeling had reeds in juli 1929 een overval gepleegd op Willemstad en leek zijn aandacht nu te richten op Aruba. Kruls organiseerde de luchtafweer op dit eiland en hij keerde vervolgens terug naar de school voor verlofofficieren der onbereden artillerie te Utrecht. Daarna was hij vanaf 1 november 1930 werkzaam op de afdeling Generale Staf van het departement van Defensie. Hier hield hij zich aanvankelijk vooral bezig met dienstplichtzaken en in het bijzonder met de problematiek rond het vooroefeningsinstituut, later lag het accent op de behandeling van krijgstuchtelijke aangelegenheden.

Op 1 maart 1934 werd Kruls overgeplaatst naar het 2e regiment veldartillerie, eveneens te 's-Gravenhage. Kort daarna legde hij met goed gevolg toelatingsexamen af voor de Hoogere Krijgsschool (HKS) en begon voor hem een studieperiode van drie jaar, die uiteindelijk werd bekroond met het behalen van het brevet A Generale Staf. Na beëindiging van zijn opleiding aan de HKS volgde een kortdurende plaatsing bij de Generale Staf. Op 14 maart 1938 keerde hij terug bij de afdeling Generale Staf van het departement van Defensie, waar inmiddels na vele jaren van bezuinigingen een nieuwe wind was gaan waaien. Ook de Nederlandse regering had namelijk ten langen leste besloten de defensieinspanningen drastisch op te voeren. Door zijn afdelingshoofd, luitenant-kolonel A.Q.H. Dijxhoorn, werd Kruls in hoofdzaak belast met de mobilisatievoorbereiding.

Op 1 april 1939 werd Kruls, als gebreveteerd kapitein, benoemd tot adjudant van de minister van Defensie, J.J.C, van Dijk. Deze functie bleef hij ook bekleden onder diens opvolger, Dijxhoorn (10 augustus 1939-12 juni 1941). Op 13 mei 1940 volgde Kruls zijn minister naar Londen. Daar bracht hij de oorlogsjaren door. De splitsing van het departement van Defensie in afzonderlijke departementen van Oorlog en van Marine, die op initiatief van Dijxhoorns opvolger, H. van Boeyen, in juli 1941 uit efficiencyoverwegingen gestalte kreeg, vormde voor Kruls het beginsignaal voor een bliksemcarrière, die zou uitmonden in zijn benoeming tot Chef van de Generale Staf op 1 november 1945. In verband met de oorlogsomstandigheden werd veelvuldig afgeweken van de normale bevorderingsgang, zodat hij snel binnen de militaire hiërarchie kon opklimmen. Onder Van Boeyen werd Kruls bevorderd tot majoor en belast met de leiding van een van de twee hoofdafdelingen van het nieuwe ministerie van Oorlog, de afdeling Landmacht. Deze functie vervulde hij tot 28 januari 1943, toen hij in de rang van kolonel hoofd werd van het Bureau Militair Gezag. In die hoedanigheid bereidde hij samen met mr. H. Winkel de noodwetgeving voor, die haar neerslag vond in het Besluit op de Bijzondere Staat van Beleg (BSBB), een juridisch raamwerk ter regeling van het openbare leven in ons land in de eerste maanden na de bevrijding. Daarnaast maakte hij een begin met de opbouw van het apparaat dat conform de bepalingen in het BSBB het bestuur in ons land zou uitoefenen, totdat de normale verhoudingen zouden zijn teruggekeerd en de regering haar taak zou kunnen hervatten. Dit apparaat zou tevens het vlotte verloop van geallieerde operaties in ons land moeten waarborgen. Goede contacten met de geallieerde bevelhebbers waren derhalve van groot belang. Uit deze bemoeienissen vloeide in de eerste helft van september 1944 Kruls' bevordering tot generaal-majoor en zijn benoeming tot Chef Staf Militair Gezag voort, een functie die hij tot 1 januari 1946 zou bekleden.

Als Chef Staf Militair Gezag deed Kruls zich kennen als een knap organisator, zodat er op tal van terreinen belangrijk werk kon worden verricht. Het in 1947 verschenen Overzicht der werkzaamheden van het Militair Gezag gedurende de bijzondere staat van beleg 14 Sept. 1944 - 4 Maart 1946 ['s-Gravenhage, 1947] doet daarvan uitgebreid verslag. Kruls gedroeg zich echter nogal onafhankelijk ten opzichte van het kabinet, hetgeen tot veel spanningen en fricties aanleiding gaf. Zo veroorzaakte Kruls' verzet tegen de overkomst van vijf minister-kwartiermakers naar het bevrijde zuiden in november 1944 veel opschudding. Vooral de minister van Binnenlandse Zaken, J.A.W. Burger, en diens ambtgenoot op Justitie, G.J. van Heuven Goedhart, voelden zich ernstig gegriefd door de houding van de Chef Staf Militair Gezag, die niet onder stoelen of banken stak dat hij de bewindslieden liever zag gaan dan komen. Kruls was van mening dat de komt van de kwartiermakers duidelijk in strijd was met eerder in Londen gemaakte afspraken en het goed functioneren van het Militair Gezag ernstig in gevaar zou brengen. Burger en Van Heuven Goedhart huldigden echter de opvatting dat ook in deze bijzondere omstandigheden het primaat van de politiek onverkort van kracht diende te blijven en beschouwden Kruls' houding als insubordinatie. Zij poogden dan ook bij de voorzitter van de ministerraad in Londen, P.S. Gerbrandy, zijn ontslag te bewerkstelligen. Die poging mislukte echter, mede omdat Kruls in geallieerde kring goede relaties had weten op te bouwen.

Na deze affaire bleef de Chef Staf Militair Gezag een omstreden figuur. Zijn optreden werd vooral in de meer links georiënteerde pers veelvuldig aan de kaak gesteld, terwijl ook het Militair Gezag als zodanig wegens zijn bureaucratische werkwijze veel kritiek te verduren kreeg en al spoedig de weinig vleiende benaming 'Circus Kruls' verwierf. Ten slotte was er onvrede over de rekrutering van het personeel voor de topfuncties in het Militair Gezag. Enerzijds was er het verwijt dat de grote ondernemingen in de staf van Kruls te veel invloed hadden, anderzijds werd bijvoorbeeld in het zuiden van het land de beschuldiging geuit dat het aandeel van de katholieken in de top van het Militair Gezag te gering was.

Intussen was Kruls op 1 november 1945 bevorderd tot luitenant-generaal en benoemd tot Chef van de Generale Staf. Daarmee verwierf hij de hoogste bevelsbevoegdheid binnen de Koninklijke Landmacht. In deze nieuwe functie werd zijn aandacht allereerst opgeëist door de verwikkelingen rond Nederlands-Indië, die noopten tot een zeer snelle uitzending van een grote expeditionaire macht. Daarnaast gaf hij op doortastende wijze leiding aan de opbouw van een nieuw Nederlands leger. Ook als Chef van de Generale Staf schroomde Kruls niet stelling te nemen tegen het kabinetsbeleid. Zo richtte hij zich op 19 november 1946 samen met de Bevelhebber der Zeestrijdkrachten luitenant-admiraal C.E.L. Helfrich schriftelijk tot minister-president L.J.M. Beel om op ondubbelzinnige wijze uiting te geven aan zijn bezorgdheid over de recente ontwikkelingen in het Indiëvraagstuk, dat na de totstandkoming van het Accoord van Linggadjati in een geheel nieuw licht was komen te staan. Dit akkoord dreigde in de ogen van Kruls en Helfrich de een- en ondeelbaarheid van het Koninkrijk in gevaar te brengen en had naar hun oordeel bovendien een dermate onduidelijke militaire situatie doen ontstaan, dat desastreuze gevolgen niet zouden kunnen uitblijven. Een dag later, op 20 november, brachten de beide officieren een bezoek aan koningin Wilhelmina om haar eveneens van hun ongerustheid op de hoogte te stellen. Na dit bezoek aan de Koningin besloten Kruls en Helfrich het ANP over hun recente stappen in te lichten, een handelwijze die veel stof deed opwaaien en ook door de ministers van Oorlog en van Marine ten stelligste werd afgekeurd.

Ook ten aanzien van de Oost-Westverhouding was er, zeker in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog, sprake van discrepantie tussen de opvattingen van Kruls en die van het Nederlandse kabinet. Terwijl de chef van de Generale Staf al spoedig na de Duitse capitulatie overtuigd raakte van de ernst van de Russische dreiging voor West-Europa, is in de visie van het kabinet met betrekking tot de nieuwe internationale machtsverhoudingen aanvankelijk nog enig optimisme te bespeuren. Eerst geleidelijk zouden Kruls en het kabinet in dezen op hetzelfde spoor komen. Kruls was van mening dat, gelet op de ervaringen van mei 1940, een zelfstandige landsverdediging geen haalbare kaart meer was. Hij begroette de oprichting van de Noordatlantische Verdragsorganisatie dan ook met instemming. Bovendien onderstreepte hij in menige publikatie dat de krijgsmacht slechts optimaal kon functioneren als zij zich kon verheugen in de steun en belangstelling van de hele bevolking. Op 1 mei 1949 werd Kruls bevorderd tot generaal en tegelijkertijd benoemd tot voorzitter van het Comité Verenigde Chefs van Staven van de drie krijgsmachtdelen. Met ingang van die zelfde datum zag luitenant-generaal M.R.H. Calmeyer zich als plaatsvervangend Chef van de Generale Staf belast met de rechtstreekse leiding van het Hoofkwartier van de Generale Staf. Op deze wijze werd Kruls in de gelegenheid gesteld zich intensief bezig te houden met de coördinatie van de opbouw van de hele Nederlandse krijgsmacht.

Kruls werd met ingang van 1 februari 1951 door de minister van Oorlog, H.L. s' Jacob, op eervolle wijze uit zijn functie ontheven. Een verschil van inzicht over de toekomstige organisatie van de landstrijdkrachten vormde de rechtstreekse aanleiding hiertoe. Kruls was voorstander van een snelle vorming van parate troepen en trachtte dit standpunt op de hem eigen manier in woord en geschrift kracht bij te zetten; s' Jacob daarentegen meende dat een meer geleidelijke aanpak van de opbouw van het leger de voorkeur verdiende en nam het feit dat Kruls in het openbaar zijn ideeën verdedigde zo hoog op, dat hij de Chef van de Generale Staf ontslag aanzegde. De plaatsvervangend Chef van de Generale Staf, luitenant-generaal Calmeyer, toonde zich in deze situatie loyaal ten opzichte van Kruls en vroeg zelf ontslag. Kruls werd dus uit zijn functie ontheven en opgevolgd door kolonel B.R.P.F. Hasselman. In de kringen van de Generale Staf baarde het gedwongen vertrek van Kruls veel opzien. Dat er tegenstellingen bestonden tussen de minister en de legerleiding was algemeen bekend, maar er werd geen rekening mee gehouden dat daaruit het ontslag van de Chef van de Generale Staf zou kunnen voortvloeien.

Na het abrupte einde van zijn actieve militaire loopbaan kon Kruls, dank zij de bemiddeling van de latere Amerikaanse president D. Eisenhower, een functie verwerven bij de handelsonderneming American Express Company. Aangezien hij nog steeds de militaire status bezat, kon hij die functie alleen aanvaarden indien de minister van Oorlog, C. Staf, hem daartoe verlof verleende. Staf ging akkoord, met dien verstande echter dat het verlof slechts voor één jaar zou gelden. Kruls kon daarop per 1 september 1953 bij American Express Company in dienst treden. Na het verstrijken van het verlofjaar werd hij ten slotte eervol uit militaire dienst ontslagen en gepensioneerd, zodat hij zonder verdere belemmeringen bij de Amerikaanse handelsonderneming werkzaam kon blijven.

Op 1 oktober 1957 trad Kruls in dienst bij de KLM, waar hij achtereenvolgens adviseur was van de Directie Vervoer en van de Directie Verkoop. Op 1 september 1963 werd hij hoofd Commerciële Zaken van de KLM, een functie die hij vervulde tot 10 juni 1966. Daarna was hij adviseur van de afdelingen Bedrijfsdirectie en Hoteldeelnemingen en sedert 1 juli 1971 op ad hoc basis van de NV Directie KLM. Kruls' activiteiten concentreerden zich in deze jaren vooral op het gebied van 'Holland promotion'. Tevens spande hij zich in om de hotelaccommodatie in Nederland op een hoger peil te brengen. Mede aan zijn inspanningen was het te danken dat ook hier te lande een internationale keten van hotels vaste voet aan de grond kreeg.

Kruls beschikte over een vlotte pen, waarvan hij niet alleen tijdens zijn militaire loopbaan, maar ook daarna veelvuldig gebruik maakte. Hij publiceerde enkele boeken en verzorgde daarnaast talrijke artikelen in kranten en periodieken. Na zijn ontslag als Chef van de Generale Staf was hij militair medewerker van onder meer het Algemeen Dagbladen Elseviers Weekblad, en publiceerde hij incidenteel ook in de Neue Zürcher Zeitung, de Schweizer Monatshefte en Foreign Affairs. Bovendien was hij van 1954 tot aan zijn dood in 1975 hoofdredacteur van het tijdschrift NATO's Fifteen Nations.

Kruls was zonder twijfel een zeer bekwaam officier met een groot verantwoordelijksheidsbesef. Hij blonk uit door werkkracht en inventiviteit en wist zijn medewerkers, bij wie hij in het algemeen veel krediet genoot, op de juiste wijze te inspireren. In zijn houding ten opzichte van de achtereenvolgende kabinetten in de jaren 1944 - 1950 toonde hij zich echter vaak weinig soepel. Kruls poogde een eenmaal gekozen beleidslijn weliswaar loyaal op te volgen, maar legde doorgaans te weinig flexibiliteit aan de dag om bij gewijzigde omstandigheden in goede harmonie met de politiek verantwoordelijke functionarissen tot een herformulering van dat beleid te komen. Hoezeer Kruls overigens in eigen kring gewaardeerd was bleek nog eens toen enkele van zijn oud-medewerkers het initiatief namen op de KMA te Breda een plaquette te zijner nagedachtenis aan te brengen, die op 26 augustus 1982 werd onthuld.

A: Persoonlijk archief-H.J. Kruls in Archief ministerie van Oorlog, berustend bij het Centraal Archievendepot van het ministerie van Defensie te 's-Gravenhage; collectie-Kruls in Documentatie Sectie Militaire Geschiedenis van de Landmachtstaf (doos 390).

P: Met D. van Voorst Evekink en A.P.J. Berger, De practijk van het militaire tuchtrecht. Handboek ten dienste van hen, die bij de Koninklijke Landmacht met eenig gezag zijn bekleed ('s-Gravenhage, 1932. 2 dl.) herz. uitg. in 1937 en 1946; samen met H. Staring jr.. Op de bres voor Neerlands onafhankelijkheid (Amsterdam, 1939); met H. Staring jr., De dienstplichtwet (Zwolle, 1940); Op inspectie (Amsterdam, 1947); Nederland paraat? (Onze Koninklijke Landmacht) (Amsterdam, 1948); Vrede of oorlog. De wereld, West-Europa en de Benelux onder de dreiging van onze tijd ('s-Gravenhage, [1952]); Generaal in Nederland. Memoires (Bussum, [1975]).

L: C.L. Torley Duwel, Generaal Kruls: handelsman of militair? ['s-Gravenhage, 1953]; Honderdvijftig jaar Generale Staf, 1814 -11 maart - 1964 ... Gedenkboek vervaardigd ter gelegenheid van de herdenking van de dag waarop werd besloten tot de samenstelling van een Nederlandse Generale Staf ('s-Gravenhage, 1964) 151-163; interview door Bibeb, 'Generaal Kruls: 'Ik ben ervan overtuigd dat het Militair Gezag Nederland een grote dienst heeft bewezen", in Vrij Nederland, 2-5-1970, 3-4; R.L. Schuursma, 'Het Militair Gezag. Kracht naar Kruls', in Bericht van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam [etc.], 1971) VI, 2388-2392; G.J. van Ojen jr., De binnenlandse strijdkrachten ('s-Gravenhage, 1972.2 dl.) (De strijd op Nederlands grondgebied tijdens Wereldoorlog II. Hoofddeel 4, dl. 2A-C); M.R.H. Calmeyer, in Ons Leger 60 (1976) 1 (januari) 25 - 27; Officiële bescheiden betreffende de Nederlands-Indonesische betrekkingen 1945-1950. Uitg. door S.L. van der Wal ('s-Gravenhage, 1976) VI, 330-334, 376; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1979, 1980) IX en X, passim; J.C.G.W. Coenen, 'Generaal mr. H.J. Kruls', in Parade 3 (1982) 3 (november) 22-29; 'Generaal Kruls herdacht', in Ons Leger 66 (1982) 10 (oktober) 87-89; De Legerraad 1945 - 1982. Samengest. door J.A.M.M. Janssen ('s-Gravenhage, 1982) 11-24; Jaap Burger: een leven lang dwars. Een politieke biografie. [Door] Chris van Esterik en Joop van Tijn (Amsterdam, 1984)61-70; 76-83.

I: Honderdvijftig jaar Generale Staf, 1814 - 11 maart - 1964 ('s-Gravenhage 1964) 163.

J.A.M.M. Janssen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013