Sonsbeeck, Willem George Alphonse van (1877-1969)

 
English | Nederlands

SONSBEECK, Willem George Alphonse van (1877-1969)

Sonsbeeck, Willem George Alphonse van, burgemeester van Breda en commissaris der Koningin in Limburg (Amsterdam 11-9-1877 - Heino 14-8-1969). Zoon van Paul Willem Hendrik van Sonsbeeck, jurist, tevens gemeenteraadslid van Amsterdam, en Susette Johanna Feijens. Gehuwd op 3-2-1916 met Maria Petronella Stephania van der Kun. Uit dit huwelijk werden 3 dochters geboren. afbeelding van Sonsbeeck, Willem George Alphonse van

Guy van Sonsbeeck, het tiende uit een gezin van elf kinderen, stamde uit een katholieke patricische familie. Al op zesjarige leeftijd verloor hij zijn vader. Hij bezocht een lagere school in zijn geboortestad, het gymnasium van de paters jezuïeten in Katwijk aan de Rijn en het Stonyhurst College in Blackburn (Schotland), vóór een studie in de rechten aan de Universiteit van Amsterdam. Na het afleggen van het kandidaatsexamen op 5 mei 1899 liet hij zich kiezen in de senaat (assessor II) van het Amsterdamsch Studenten Corps. Op 16 december 1902 volgde zijn promotie op stellingen bij prof. D. Josephus Jitta tot doctor in de rechtswetenschap.

Willem van Sonsbeeck - hij had tijdens zijn studietijd zijn voornaam veranderd - voelde minder voor de advocatuur dan voor een ambtelijke loopbaan. Die begon hij in 1903 als secretaris van de staatscommissie inzake de bedelarij om vervolgens per 1 september 1905 adjunct-commies op de provinciale griffie in Arnhem te worden; in deze vrij rustige werkkring kreeg hij vooral waterstaats- en onderwijszaken te behandelen. Na promotie op stellingen op 20 oktober 1909 bij prof. A.A.H. Struycken tot doctor in de staatswetenschap, dong hij met succes naar de functie van commies-griffier van de Tweede Kamer. In de residentie kon hij de binnenlandse politiek van nabij volgen; bovendien leerde hij er zijn vrouw kennen.

Met ingang van 1 januari 1919 werd Van Sonsbeeck, als opvolger van E.O.J.M, baron Van Hövell van Wezeveld en Westerflier, benoemd tot burgemeester van Breda. Deze rustige, wat deftige, gemeente maakte in de jaren 1919-1936 een stormachtige groei door: het grondgebied werd, vooral ten koste van de buurgemeenten Princenhage en Teteringen, uitgebreid van 262 tot 1077 ha, en het inwoneraantal steeg van bijna 30.000 tot bijna 50.000. In die tijd verdwenen bijvoorbeeld de bank van lening, het stedelijk muziekkorps, de paardetram en de Warenkeuringsdienst, maar daarvoor in de plaats kwamen vele andere dingen tot stand, zoals de aanleg van nieuwe woonwijken en parken, de ontsluiting van de Belcrumpolder, de bouw van een abattoir, een tweede watertoren en een zwembad, de modernisering van het stadhuis, de gasfabriek, het ziekenhuis en het stedelijk museum, en de oprichting van de gemeentelijke geneeskundige dienst. Van Sonsbeeck heeft persoonlijk sterk bijgedragen aan de ontwikkeling van Breda tot een moderne stad. Allereerst heeft hij jarenlang, op alle mogelijke wijzen, geijverd voor de gebiedsuitbreiding van Breda, die in april 1927 haar beslag kreeg. Verder toonde hij zich een voortreffelijke voorzitter van de gemeenteraad, niet alleen volgens de fractievoorzitter van de grootste partij - Roomsch-Katholieke Staatspartij (RKSP) -, maar ook volgens diens protestants-christelijke collega, die vaker het slachtoffer was van Van Sonsbeecks ironie. Daarnaast behartigde hij met veel verve de gemeentelijke onderwijs- en culturele zaken. Het hoeft dan ook niet te verbazen dat hij bij zijn koperen ambtsjubileum begin juli 1931 door de burgerij (met uitzondering van de sociaal-democraten en de communisten) op grootse wijze gehuldigd werd.

Van Sonsbeeck beperkte zijn activiteiten niet tot Breda. Al in 1919 werd hij curator van de RK Leergangen, in 1927 van de RK Handelshoogeschool te Tilburg, en in 1932 van de Universiteit van Amsterdam (dit was hij 25 jaar later nog). Hij werd lid van de staatscommissie inzake de herziening van de gemeentewet en lid van de Algemeene Armen-commissie. Ook trad hij op als ondervoorzitter van de Vereeniging van Nederlandsche Gemeenten en als voorzitter van de regeringscommissie inzake de vuilverwijdering ten behoeve van de landbouw. Het valt niet te verwonderen dat de minister van Binnenlandse Zaken, J.A. de Wilde, Van Sonsbeeck per 1 juni 1936 bestemde voor een hogere functie, die van commissaris der Koningin in de provincie Limburg. Met pijn in het hart verliet Van Sonsbeeck 'het Haagje van het Zuiden', na een hartelijk afscheid van de burgerij en van de gemeenteraad (inclusief de SDAP-raadsleden). De hoogste lof zwaaide hem bij die gelegenheid de fractievoorzitter van de RKSP, F.B.I.M. Janssens, toe: 'Gij, die als niet-Brabander, op zoo voortreffelijke wijze de psyche van den Brabander en in het bijzonder van den Bredanaar hebt weten te verstaan en tot de Uwe te maken. Gij hebt U een blijvende plaats verworven in de harten van Uw geineentenaren.'

Zo geliefd als in Breda heeft Van Sonsbeeck zich in Maastricht niet weten te maken; daarvoor had hij ook te weinig affiniteit met de Limburgse volksaard. 'De nieuwe gouverneur bleek een sterke persoonlijkheid, die op eigen manieren de dingen waarnam en naar eigen inzichten de zaken behandelde,' constateerde een redacteur van De Nedermaas al gauw. De provinciale bestuurders en ambtenaren, die aan de kalme hand van zijn voorganger Van Hövell van Wezeveld en Westerflier gewoon geraakt waren, moesten even wennen aan de slagvaardigheid en vlotheid van Van Sonsbeeck, maar kwamen toch tot een plezierige zakelijke samenwerking met hem.

Tegenover de Duitse bezetter was Van Sonsbeeck zo weinig meegaand, dat hij al op 5 februari 1941 ontslagen werd en vervangen door de NSB'er M.V.E.H.J.M. graaf De Marchant et d'Ansembourg. De officieel gepensioneerde commissaris der Koningin bleef ambteloos tot begin augustus 1944, toen hij benoemd werd tot (het enige katholieke) lid van het in het bezette gebied in het geheim tot stand gekomen College van Vertrouwensmannen, dat de regering in ballingschap na de bevrijding in Nederland zou moeten vertegenwoordigen. Van Sonsbeeck kreeg op de eerste vergadering van dit college de taak een concept voor een bevrijdingsproclamatie op te stellen, maar kon de volgende vergaderingen niet meer bijwonen door de snelle opmars van de geallieerde troepen. Meteen na de bevrijding van Maastricht op 14 september hervatte de commissaris der Koningin, net 67 jaar geworden, zijn werk. Hij kreeg een reeks competentieconflicten met vertegenwoordigers van het Militair Gezag over de zuivering van burgemeesters van Limburgse gemeenten. De Provinciale Militaire Commissaris wilde dat een aantal onvoldoende betrouwbaar geachte burgemeesters een bevel tot staking van de uitoefening van hun functie uitgereikt kregen, maar Van Sonsbeeck hield zo lang mogelijk vast aan de oude, hem vertrouwde burgemeesters. Medio maart 1945 drong de Gemeenschap van Oud-Illegale Werkers in Limburg schriftelijk aan op zijn vervanging door een minder conservatieve commissaris der Koningin. De minister van Binnenlandse Zaken, L.J.M. Beel, steunde Van Sonsbeeck een tijdlang, maar verzocht hem persoonlijk op termijn ontslag te nemen. Dat ontslag werd Van Sonsbeeck per 1 januari 1947 verleend, nadat de regering hem benoemd had tot voorzitter van de Voorlopige Natuurbeschermingsraad.

Van Sonsbeeck was begiftigd met een scherpe geest, een sterke wil en een brede culturele belangstelling, die een geslaagde bestuurlijke loopbaan mogelijk maakten. Het hoogtepunt van zijn carrière was ongetwijfeld het burgemeesterschap van Breda, waar zijn werkkracht en zijn gevoel voor stijl beter tot hun recht kwamen dan daarna in Maastricht.

A: Archief-E.B.B.F. baron Wittert van Hoogland, nr. 109-111, in het Algemeen Rijksarchief te 's-Gravenhage; collectie-W.G.A. van Sonsbeeck, in het gemeentearchief van Breda; archief van het provinciaal bestuur 1914-1943, in het rijksarchief in Limburg te Maastricht; archief Militair Gezag map 248, Provinciale Militaire Commissaris Limburg, in het Rijksarchief in Limburg te Maastricht.

L: 'Onze Gouverneur Mr.Dr. W.G.A. van Sonsbeeck', in De Nedermaas 15 (1937) 1 (sept.) 12-13; L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog ('s-Gravenhage, 1972, 1980 en 1982) IV, Xa en Xb; M. van Rooijen, Breda in beeld 1860-1940 (Breda, 1983) 130-132.

I: Persoonlijkheden in het Koninkrijk der Nederlanden in woord en beeld. Onder hoofdred. van H.P. van den Aardweg (Amsterdam 1938) 1386.

W.J.M. Klaassen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013