Suijs, Joseph (1897-1956)

 
English | Nederlands

SUIJS, Joseph (1897-1956)

Suijs, Joseph (bekend onder de Naam Suys), (Groningen 5-1-1897 - Amsterdam 22-12-1956). Zoon van Josephus Maria Ignatius Suys, kandidaat-notaris en leraar Frans, en Petronella Wilhelmina Anna Maria van Hassel. Gehuwd op 18-3-1948 met Sophia Jacomina Reitsma. Uit dit huwelijk werd 1 dochter geboren.

Als zoon van goed katholieke Brabantse ouders, bezocht Jef Suys de lagere school en de HBS in Soerabaja op Oost-Java. Na zijn eindexamen keerde hij terug naar Nederland om zich voor te bereiden op een universitaire studie. Hij volgde de opleiding voor het staatsexamen bij Johan Andréas Dèr Mouw en schreef zich in januari 1919 in als student Nederlandse letteren met als hoofdvak geschiedenis aan de universiteit van Leiden. Hier geraakte hij in het vaarwater van de communistische jeugdbond De Zaaier en trad hij ook toe tot de Communistische Partij Holland. Suys stond aan de radicale zijde van de partij en toonde zich een aanhanger van de koers die Herman Gorter voorstond. Na de ervaring van de Derde Internationale en het Groninger jaarcongres van de Communistische Partij zegde hij in november 1921 het lidmaatschap op, omdat hij elke mogelijkheid van links-communistische oppositie binnen de Internationale en tegen de partij dictatuur afgesneden vond.

Na voltooiing van zijn studie in 1924 kreeg Suys met ingang van september van dat jaar een gedeeltelijke leraarsbetrekking aan de Hoogere Handelsschool in Den Helder, een benoeming die hij als een 'verbanning' ervoer. De vervulling van zijn in de leraarstijd geroemde pedagogische kwaliteiten kon op dit niveau van onderwijs nauwelijks een genoegdoening voor hem betekenen. Jef Suys was een middelmatig leraar voor velen, maar een eminent onderwijzer voor enkelen.

Toen Suys in 1919 een vijftal besprekingen over Tolstoi in De Nieuwe Amsterdammer publiceerde, trokken deze artikelen de aandacht van zijn ruim drie jaar oudere medestudent Jan Romein. Deze maakte hem lid van het literaire dispuut Literis Sacrum, en tussen beiden ontstond een levenslange vriendschap. In 1925 richtten Romein en Suys een Instituut voor Historische Leergangen op, een opleiding die de deelnemers met een mondelinge en schriftelijke cursus op het MO-examen voorbereidde. De medewerking van Suys duurde tot 1937, toen hij meer tijd voor zijn eigen studie wilde vrijmaken.

In de vroege jaren twintig was Suys geestelijk een richting ingeslagen die haaks op de communistische leek te staan. Zijn overpeinzingen concentreerden zich nu op het rationaliseringsproces binnen de westerse cultuur en de teloorgang van de menselijke individualiteit die hiermee vergezeld ging. Omtrent dit thema schreef hij in 1925 een aantal aforismen, 'Rede en werkelijkheid', die pas drie jaar later gepubliceerd werden in Groot Nederland 26 (1928) I, 205-216. Nog in zijn studententijd had Suys twee denkers ontdekt door wie hij sterk beïnvloed zou worden: de socioloog Max Weber en Leo Sjestow, de Russische wijsgeer van het irrationalisme en individualisme. Over Sjestow, door hem gekarakteriseerd als 'filosoof van de crisis', schreef Suys het boek waarop hij in 1931 na jaren van grondige voorbereiding bij N. van Wijk promoveerde: het onvolprezen Leo Sjestow's protest tegen de rede. De intellectueele biografie van een Russisch denker.

Na dit crisisboek, dat inhoudelijk en stilistisch tegelijkertijd een apotheose was, verstomde Suys voor lange tijd. Het zou tot na de oorlog duren eer er weer een groot werk van hem verscheen. Het in 1946 verschenen boek De nieuwe politiek, voor Suys een hernieuwde doorbraak tot de politiek, behandelde in essentie het vraagstuk hoe de politiek een instrument voor het handhaven van een duurzame en ongewapende vrede kon zijn. De drie grote mogendheden, destijds de Verenigde Staten, het Britse wereldrijk en de Sovjet-Unie, dienden een politiek te voeren als waarborg voor de wereldvrede, waarbij met behoud van zelfstandigheid de soevereiniteit der afzonderlijke naties zou moeten worden prijsgegeven. Het democratisch meerderheidsbeginsel moest binnen de staatsstructuren worden vervangen door een 'unanimiteitsbeginsel'.

Toen er na de oorlog aan de door het initiatief van Suys' vrienden Romein en N.W. Posthumus in 1947 opgerichte politiek-sociale 'zevende' faculteit van de Universiteit van Amsterdam een hoogleraar in het nieuwe vak van de politicologie moest worden aangesteld, leek voor de commissie ter voorbereiding van de nieuwe faculteit Suys de aangewezen man. In oktober 1947 aanvaardde de Amsterdamse gemeenteraad dan ook de voordracht van het College van Curatoren van de Universiteit van Amsterdam en stelde de benoeming van Suys tot hoogleraar in de politieke wetenschappen voor bij de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen, J.J. Gielen. Met het formele argument dat in strijd met de voorschriften slechts één kandidaat in plaats van twee kandidaten op de voordracht was voorgekomen en derhalve een volwaardige discussie in de gemeenteraad niet mogelijk was geweest weigerde de minister echter de benoeming te bekrachtigen. Maar het was duidelijk dat op zijn minst ook politieke overwegingen meespeelden: de minister vreesde dat men in Amsterdam voor de nieuwe, juist politieke, faculteit een eenzijdig samengesteld links hooglerarencorps wilde doordrukken. Terwijl Suys zich aan zijn voorlopige leeropdracht wijdde en reeds in volle functie was, volgde in juli 1948 een nieuwe, formeel correcte voordracht, maar nu liet de fractie van de Partij van de Arbeid in de gemeenteraad Suys vallen en schoof zij, buiten de voordracht om, haar eigen kandidaat, J. Barents, naar voren, die ten slotte benoemd werd. Het betekende dat Suys weer met lege handen was komen te staan. Eind 1946 had hij zijn baan in Den Helder reeds opgezegd en de sprong in het duister naar Amsterdam gewaagd. Na de mislukking van het hoogleraarschap betekende de baan van bibliothecaris van de Economisch-Historische Bibliotheek (1949-1950) voor hem een weinig bevredigende noodoplossing.

In 1950 werd hij ten slotte benoemd tot lector in de nieuwe geschiedenis aan de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Universiteit van Amsterdam. Voor Suys kon dit niet meer dan een pleister op de wonde zijn: aan het eind van de rede bij het aanvaarden van zijn lectoraat op 25 september 1950 verklaarde hij het te betreuren dat 'de leeropdracht mijn aanleg en belangstelling slechts gedeeltelijk dekt'. De politicologie genoot nu zijn voorkeur. Sedert 1948 leed Suys aan een al maar erger wordend longemfyseem. Toch werden de Amsterdamse jaren gekenmerkt door een tot het eind volgehouden activiteit op het terrein van publicistiek: een blijvend lidmaatschap in de redactie van het tijdschrift De Nieuwe Stem met zeer puristisch, maar niet gemakkelijk leesbare bijdragen, in 1955 in een boekje gebundeld, dat misschien zijn politieke testament mag heten: Politiek en vrede. Rekenschap van een antithese.

Suys spande zich ook in voor de vredesbeweging. In december 1951 behoorde hij tot de ondertekenaars van het manifest 'Vredesbeweging de Derde Weg'. Toen men zich echter binnen de Derde Weg niet unaniem kon vastleggen op een principieel antimilitaristisch standpunt, zag hij zich in 1954 genoodzaakt afstand te doen van zijn plaats in de centrale werkgroep van de beweging. Een van zijn laatste daden, zo niet de laatste, was het voor hem typerende voorstel aan de redactie van De Nieuwe Stem om de naam van het tijdschrift in het licht van de Russische inval in Hongarije met ingang van 1 januari 1957 te veranderen in 'De Vrije Stem'. De redactie ging hiermee akkoord, kondigde haar voornemen ook officieel aan, maar toen het blad na de dood van Suys in januari 1957 verscheen, bleek dat toch weer onder de oude naam te geschieden. Ook in dit opzicht lijkt dit voorval typisch voor Suys: hoewel hij de roep van een ongekende geleerdheid en denkkracht had, moet zijn feitelijke invloed uiterst gering genoemd worden.

A: Correspondentie Romein-Suys in het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam.

P: Behalve de reeds genoemde werken: korte bibliografie in onder L genoemd artikel van Romein.

L: Jan Romein, in Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden 1956-1957. Levensberichten, 89-96; Fenna van den Burg, 'Een linkse non-conformist in de Koude Oorlog. Het denken van Jef Suys', in Het tweede jaarboek voor het democratisch socialisme (Amsterdam, 1980) 213-255; Léon Hanssen, 'Dilettanten in de genialiteit. Jan Romein en Jef Suys in de eerste twaalf jaren van hun vriendschap, 1919-1931', in Maatstaf 35 (1987) 11/12 (nov./ dec.) 93-112; A. Romein-Verschoor, Omzien in verwondering (Amsterdam, 1988; 1e dr. Amsterdam, 1970-1971. 2 dl.).

Léon Hanssen


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 3 (Den Haag 1989)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013