Houben, François Joseph Marie Anne Hubert (1898-1976)

 
English | Nederlands

HOUBEN, François Joseph Marie Anne Hubert (1898-1976)

Houben, François Joseph Marie Anne Hubert, commissaris der Koningin in Limburg (Woudrichem (N.B.) 23-5-1898 - 's-Gravenhage 25-9-1976). Zoon van Joannes Josephus Antonius Houben, rijksontvanger, en Bertha Anna Maria Hubertina Schreurs. Gehuwd op 3-5-1929 met Pauline Philippine Marie van der Ven. Uit dit huwelijk werden 3 zoons en 5 dochters geboren. afbeelding van Houben, François Joseph Marie Anne Hubert

De jonge Frans Houben verbleef vanaf 1911 op het internaat van het Bisschoppelijk College te Roermond. Hier deed hij in 1920 - gelijktijdig met Louis Beel op de ß-afdeling - eindexamen gymnasium--A. Vervolgens vervulde hij zijn dienstplicht met twee maanden effectieve dienst in de Maastrichtse Tapijnkazerne. In 1920 liet hij zich inschrijven voor de rechtenstudie aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hij was actief in het studentenleven en bekleedde onder andere in 1923/1924 het presidium van de katholieke studentenvereniging 'Veritas'. Gedurende ruim twee jaar woonde Houben in Utrecht op hetzelfde adres als Jan Eduard de Quay.

Na zijn doctoraal examen in mei 1926 verkreeg hij in de herfst van dat jaar de functie van tweede secretaris van de Algemeene Roomsch-Katholieke Werkgeversvereeniging (ARKWV) in Den Haag, onder algemeen secretaris L.G. Kortenhorst, wellicht mede dank zij de invloed van G.F.H. Houben, een neef van zijn vader, die op dat moment voorzitter van de katholieke werkgevers in het bisdom Roermond en lid van het hoofdbestuur en dagelijks bestuur van de ARKWV was. Gedurende de tweeëneenhalf jaar dat hij in dienst was van de katholieke werkgevers vertegenwoordigde Houben de ARKWV in de R.K. Emigratie Vereeniging, het hoofdbestuur van de stichting Katholieke Radio Omroep en in verscheidene raden en commissies, zoals de Commissie van Bijstand voor de Arbeidsbemiddeling. Vanaf januari 1929 tot aan de Tweede Wereldoorlog was Houben belast met het secretariaat van de in 1924 opgerichte Raad van Overleg voor de R.K. Sociale Organisaties, een instelling waarin de vier grote katholieke standsorganisaties van werkgevers, arbeiders, boeren en middenstanders waren vertegenwoordigd en die zich ten doel stelde op sociaal-economisch terrein over concrete punten zo mogelijk één gedragslijn te bepalen.

Op 1 mei 1929 verliet Houben - na ontslag op de meest eervolle wijze - de ARKWV om als jurist een betrekking in het bedrijfsleven te aanvaarden. Hij werd directiesecretaris van de brouwerij 'De Drie Hoefijzers' te Breda en tevens directeur van een aantal dochtermaatschappijen van deze onderneming, waaronder een door haar geëxploiteerde hotelketen. Gelijktijdig met de indiensttreding bij de Bredase brouwerij verhuisde de inmiddels gehuwde Houben van Den Haag naar Rijswijk, om in december 1938 met vrouw en kinderen in de residentie terug te keren.

In de jaren dertig maakte Houben zich verdienstelijk op sociaal en charitatief terrein. Terwijl zijn oudste broer, Joannes Josephus Antonius Hubertus, van 1931 tot 1938 als vice-voorzitter van de Roomsch-Katholieke Staatspartij optrad, was Frans Houben secretaris van de Haagse afdeling van het Nederlandsche Roode Kruis, voorzitter van het R.K. Maatschappelijk Gezinszorgwerk in Den Haag en gedelegeerde voor het Roode-Kruisziekenhuis aldaar. Tijdens de mobilisatie van augustus 1939 tot mei 1940 diende hij als kapitein bij de staf van het Eerste Leger Korps in Den Haag, waar hij het bombardement op de Alexanderkazerne meemaakte. Op 17 juni 1942 promoveerde hij te Utrecht bij prof. C.W. Star Busmann tot doctor in de rechtsgeleerdheid op het proefschrift Het certificaat .

In de oorlogsjaren 1943/1944 spande Houben zich bijzonder in voor de financiële ondersteuning van gezinnen van in krijgsgevangenschap en in Groot-Brittannië verblijvende militairen. In de oorlogswinter van 1944/1945 was hij betrokken bij het organiseren van voedselhulpacties ten behoeve van het hongerende westelijke landsdeel. Door het Interkerkelijk Overleg (IKO) werd toen, met verlof van de bezetter, een aparte organisatie in het leven geroepen: de plaatselijke Interkerkelijke Bureaus (IKB's) onder leiding van het centraal IKB in Den Haag. Aan de Haagse centrale was Houben als secretaris verbonden. Deze kerkelijke hulpactie kwam op 1 augustus 1945 tot een einde. Na de oorlog aanvaardde hij - en dit lag in het verlengde van zijn werk voor het IKB - het diocesaan voorzitterschap van de Katholieke Actie in het bisdom Haarlem onder de almachtige diocesaan directeur J.Th.M. Kraakman.

Op voordracht van premier en minister van Binnenlandse Zaken L.J.M. Beel werd Houben bij K.B. van 28 november 1946 door koningin Wilhelmina tot haar commissaris in de provincie Limburg benoemd met ingang van 1 januari 1947. Dit ambt zou hij gedurende zeventien jaar gewetensvol vervullen. De nieuwe gouverneur kwam in een Limburg dat benoorden Sittard zwaar door de oorlogshandelingen was gehavend. Wederopbouw en herstel vormden dan ook de kern van Houbens program om de groeiende bevolking aan woningen en werk te helpen. De gouverneur stond in de eerste plaats een actieve industriepolitiek voor, terwijl ook het belang van goede huisvesting voor een menswaardig en gelukkig leven door hem werd onderstreept. Hierin, en wellicht meer nog in zijn beduchtheid voor ontwortelingsverschijnselen ten gevolge van de industrialisatie, deed zich zijn Katholieke-Actie-achtergrond kennen. Tijdens Houbens ambtsperiode zouden op den duur reeds donkere wolken boven de Limburgse mijnindustrie samenpakken.

De gouverneur betoonde zich steeds een groot voorstander van samenwerking over de landsgrenzen heen. Vooral de banden met Belgisch Limburg werden door hem aangehaald. Ook het belang van vorming en onderwijs voor de regio, ongeacht of het om Mater-Amabilisscholen, ambachtsscholen of het door hem sterk bepleite hoger onderwijs ging, had zijn warme belangstelling. Houbens onophoudelijk ijveren voor de vestiging van een dépendance van de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen voor prekandidaatsstudies in Limburg lijkt te zijn afgeketst op verzet van de Sint-Radboudstichting, met name van de voorzitter van haar raad van bestuur R.R. Post.

Met ingang van 1 januari 1964 trad Houben als commissaris van de Koningin terug wegens het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Hij nam afscheid van Limburg en vestigde zich weer in Den Haag. Gouverneur Houben, en met hem zijn gezin, stond op zeer goede voet met de koninklijke familie. Koningin Juliana benoemde hem tot haar kamerheer in buitengewone dienst. Overigens was dit niet de enige nevenfunctie die hij tijdens zijn leven bekleedde. Zo was hij onder meer vice-voorzitter van het Koningin Wilhelminafonds, curator van de Rooms Katholieke Universiteit te Nijmegen en van de Katholieke Economische Hogeschool te Tilburg, lid van de raad van bestuur van Unilever en lid van de raad van commissarissen van de Koninklijke Luchtvaart Maatschappij. Op 25 september 1976 overleed Houben in Den Haag. Zijn uitvaartdienst en begrafenis volgden vier dagen later in Maastricht.

Gouverneur Houben is te kenschetsen als een gezagsgetrouwe en plichtsbewuste, vrome en hardwerkende man, bescheiden en hartelijk. Zijn optreden straalde tegelijk een zekere minzame voornaamheid uit, waardoor hij de Limburgers voor zich innam.

A: Het persoonlijk archief van F.J.M.A.H. Houben berust bij de familie.

P: Behalve de in de tekst genoemde dissertatie een aantal in druk verschenen redevoeringen, voordrachten en rapporten, verband houdend met zijn ambtsuitoefening.

L: Behalve artikelen in de provinciale dagbladen bij Houbens afscheid in december 1963 en bij diens overlijden in september 1976: [A.Th.L.M. Mertens,] Gouverneur van Limburg, 1947/1963. Herinneringen bij het afscheid van dr. F.J.M.A.H. Houben als commissaris der Koningin in de provincie Limburg (Maastricht, 1963).

I: [A.Th.L.M. Mertens,] Gouverneur van Limburg, 1947/1963. (Maastricht, 1963) 54.

K. Schutgens


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013