Pitlo, Adriaan (1901-1987)

 
English | Nederlands

PITLO, Adriaan (1901-1987)

Pitlo, Adriaan, hoogleraar privaat- en notarieel recht (Arnhem 23-9-1901 - Overveen (N.H.) 23-3-1987). Zoon van Rutger Willem Herman Pitlo, notaris, en Bertha Krutwig. Gehuwd op 9-2-1928 met Wilhelmina Maria Sophia van Rooijen (1901-1992). Uit dit huwelijk werden geen kinderen geboren. afbeelding van Pitlo, Adriaan

In 1908 verhuisde het gezin Pitlo naar Gouda, waar Adriaans vader tot notaris was benoemd. Hier werd Adriaan leerling van de tweede burgerschool voor jongens en vervolgens van het stedelijk gymnasium. Vaak logeerde hij tijdens zijn schooljaren in Antwerpen, bij zijn Duitse grootvader en Franse grootmoeder van moederszijde. Tijdens deze talrijke bezoeken werd in de royale familiesfeer de grondslag gelegd voor Pitlo's kosmopolitische aard en voor zijn liefde voor België. De lessen aan het gymnasium volgde hij met plezier, maar hij las zo veel buiten de leerstof dat hij aan het einde van het vijfde schooljaar bleef zitten. Daar doubleren zijn eer te na was, volgde hij in het zesde leerjaar privé-lessen, die door een met succes afgelegd staatsexamen gymnasium in 1920 werden afgesloten.

Op aandrang van zijn vader ging Pitlo in Utrecht de opleiding voor het notariaat volgen, ofschoon zijn sterk theoretische belangstelling hem een leven in de notariële praktijk niet deed ambiëren. Meer geboeid was hij door het privaatrecht, maar ook een geschiedenis- of talenstudie behoorde tot de mogelijkheden, zoals hij later meer dan eens verklaarde. In Utrecht volgde Pitlo de lessen van de opleider, tevens privaatdocent notariaat en fiscaal recht, J. Eggens, wiens brede dogmatische aanpak en aandacht voor relativering hij erg bewonderde; zijn leven lang zou hij zich diens leerling blijven noemen. Na in het najaar van 1925 te zijn geslaagd voor het berucht moeilijke derde deel van het notarieel staatsexamen - 'dat was werkelijk een soort van Chinese tortuur' (Acht civilisten , 202) - werkte hij vervolgens gedurende anderhalf jaar als kandidaat op een Amsterdams notariskantoor. Intussen studeerde hij rechten aan de gemeentelijke Universiteit van Amsterdam, waar hij op 3 december 1926 het kandidaatsexamen aflegde.

In 1927 vertrok Pitlo naar Groningen, toen hier een plaats vrijkwam als opleider voor de notariële staatsexamens. Het jaar daarop trouwde hij. Het werd een harmonieus huwelijk. Zijn vrouw Wil deelde zijn barokke levensstijl, begeleidde hem op vele buitenlandse reizen, was een attente en charmante gastvrouw en gaf hem de ruimte om een indrukwekkend wetenschappelijk oeuvre bijeen te schrijven. De 26-jarige opleider werkte hard om zich de stof eigen te maken en deze vervolgens aan zijn nauwelijks jongere leerlingen bij te brengen. Voor sociale contacten bleef weinig tijd over, en mede hierdoor voelden de Pitlo's zich nogal eenzaam in Groningen: telkens wanneer ze vrienden uit het Westen naar de trein brachten, bleven zij met heimwee op het perron achter.

In 1929 werd Pitlo opleider voor het notariaat in Amsterdam. Het echtpaar betrok hier een monumentaal grachtenpand, waar zij een grote staat voerden. De leerlingen stroomden toe. Pitlo ging geheel op in het lesgeven en studeren, kreeg te weinig lichaamsbeweging en raakte overwerkt. In 1931 nam hij een drastisch besluit: hij beëindigde zijn notariaatscursus en vertrok met zijn vrouw naar Zuid-Italië. Eerst vestigden zij zich in Palermo, daarna in hun favoriete stad Napels. Drie jaar lang zou het echtpaar hier blijven. Naar het Nederlandse privaatrecht keek Pitlo in die tijd niet om. 'Ik geef het U ook te doen', zou hij later opmerken, 'om met uitzicht op de Vesuvius het Juristenblad te raadplegen!' (ibidem , 205).

In 1934 vestigde Pitlo zich als notarieel opleider in Utrecht. Door het intellectueel rijpingsproces dat hij in Italië had doorgemaakt, was zijn inzicht vergroot en kon hij beter met de stof werken. Opnieuw meldden zich voor zijn cursus talrijke leerlingen, die hij met goede resultaten door het examen loodste. Intussen had Pitlo zijn rechtenstudie nog steeds niet voltooid. Pas op 2 juni 1938 legde Pitlo eindelijk aan de Utrechtse universiteit het doctoraal af. Kort daarna werd hij op voorstel van de civilist prof. P. Scholten gevraagd voor het lectoraat in het notarieel recht aan de Universiteit van Amsterdam. Op 11 oktober 1938 aanvaardde hij dit ambt met een openbare les, getiteld Over de taak van het notariaat en over de opleiding .

Tijdens de Duitse bezetting heeft Pitlo zeer veel gelezen en gestudeerd. In 1941 verscheen zijn Korte uitleg van eenige burgerrechtelijke hoofdstukken , een didactisch meesterwerk waarin een aantal moeilijke civielrechtelijke leerstukken als de dwaling, de levering en de hoofdelijkheid op briljante en heldere wijze wordt uiteengezet. Pitlo heeft niet aan het verzet meegedaan. Wel verschaften hij en zijn vrouw gedurende de laatste oorlogsjaren gastvrijheid aan vele politici, die er vergaderden over de naoorlogse Nederlandse samenleving.

Onmiddellijk na de bevrijding werd Pitlo door de Amsterdamse gemeenteraad benoemd tot hoogleraar notarieel en burgerlijk recht aan de gemeentelijke universiteit. Reeds op 22 oktober 1945 sprak hij zijn inaugurele rede, Ars notariatus , uit. Hierin noemde hij, naast Eggens, vooral Scholten als degene die op zijn denken grote invloed had uitgeoefend. Pitlo sprak steeds voor goedgevulde collegezalen. Door de uitbreiding van zijn leeropdracht had hij voortaan namelijk niet alleen de notariële studenten, maar ook alle juridische doctoraalstudenten onder zijn gehoor. In de jaren vijftig kwamen daar nog de tweedejaars studenten bij die, ter voorbereiding op het kandidaatsexamen, bij hem de colleges inleiding privaatrecht volgden.

Pitlo was een begenadigd docent. Zijn colleges waren breed opgezet, helder, boeiend, sprankelend, geestig en doorspekt met cultuurhistorische lijnen en levensbeschouwelijke wijsheden, en ze zaten vol met onverwachte, oorspronkelijke invallen. Hij legde verbanden tussen vele juridische begrippen onderling en tussen verschijnselen in het recht enerzijds en in de kunst anderzijds. Geen van zijn duizenden studenten zal vergeten hoe Pitlo zonder één aantekening door de collegezaal liep en met zijn geheel eigen intonatie en dictie de meest onverwachte opmerkingen maakte, bij al zijn toehoorders belangstelling wekte voor het privaatrecht en de Europese cultuur en bij sommigen door zijn vaak elitaire en soms wel eens wat conservatieve uitlatingen enige irritatie wekte. Het doceren was zo zeer zijn lust en zijn leven dat hij met de notariële colleges nog ruim twee jaar na zijn emeritaat, op 1 september 1972, doorging. In zijn op 15 november 1974 gegeven afscheidscollege De docent zette hij uiteen wat hij in al die jaren met zijn onderwijs had willen bereiken. Er werd door Philips een grammofoonplaat van gemaakt.

Mondeling examineren deed Pitlo zeer graag. Vele jaren nam hij, naast de notariële en een deel van het civielrechtelijke gedeelte van het doctoraal examen rechten, het tentamen inleiding privaatrecht van het kandidaatsexamen af. Hij was een streng en gevreesd examinator, die naast kennis en inzicht ook toetste of de kandidaat tegen de intellectuele spanning van een examen was opgewassen en of deze over flair en 'fighting spirit' beschikte. Hij eiste veel kennis van feiten, daar zonder deze geen verbanden kunnen worden gelegd. Hij hechtte ook aan heldere formuleringen. 'Als U iets niet duidelijk kunt zeggen', zei hij - zoals velen van zijn leerlingen zich herinneren - tegen hakkelende kandidaten, 'komt dat doordat U het onvoldoende hebt begrepen'.

Van de codificatie van het Nederlandse privaatrecht, zoals die sinds 1947 werd voorbereid, was Pitlo een uitgesproken tegenstander, wat hij niet naliet in woord en geschrift uiteen te zetten. Zijn bezwaren kwamen niet voort uit een conservatieve zucht het oude wetboek te behouden; tegen een technisch-juridische herziening had hij geen bezwaar. De gehele hercodificatie zou naar zijn mening een stroom van rechtsonzekerheid en een nieuw legisme veroorzaken. Ook wie niet van de juistheid van dit betoog overtuigd is, dient de ernst en het gewicht ervan te erkennen.

Als juridisch auteur bereikte Pitlo, die vrij laat met schrijven begon, een grote produktiviteit. Als laatste Nederlandse jurist schreef hij geheel alleen een vijfdelig commentaar op het burgerlijk wetboek: Het personenrecht (1945), Het verbintenissenrecht (1946), Bewijs en verjaring (1946), Het zakenrecht (1949) en Het erfrecht (1951). Al deze delen beleefden vele herdrukken. Hoewel hierin de wetsteksten artikel voor artikel worden gevolgd, munt de schrijver uit in het leggen van verbanden. Pitlo wijst op het belang van nuanceren en relativeren. Het recht moest zijns inziens de maatschappij dienen en daarom rechtvaardig zijn. De vijf boeken - en ook de vele publikaties die daarna nog zouden volgen - zijn helder en levendig geschreven, en de talloze voorbeelden blijven de lezer lang bij. Als vrucht van het onderwijs voor de juridische candidandi verscheen in 1958 Het systeem van het Nederlandse privaatrecht , dat alleen al tijdens Pitlo's leven zeven nieuwe drukken beleefde. Pitlo schreef bij voorkeur boeken waarin hij één onderdeel van het burgerlijk recht volledig behandelde of een onderwerp met een zekere uitvoerigheid besprak. Zijn tijdschriftartikelen zijn naar verhouding minder talrijk. Een van zijn belangrijkste opstellen is het artikel 'Het gemene recht en de autonomie van zijn onderdelen' in Rechtsgeleerd Magazijn Themis ((1961) 517-584).

Pitlo's beste en meest oorspronkelijke werk, Evolutie in het privaatrecht , verscheen in 1969. In dit boek trekt hij grote lijnen in de ontwikkeling van het privaatrecht sinds het begin van de 19e eeuw. De schrijver wijst op de vermaatschappelijking van het recht, op de grotere invloed van de ethiek in het recht, op de relativering, op de verzakelijking en op de ontwikkeling van wetsinterpretatie naar vrije rechtsvinding. Hij trekt hierbij een verhelderende parallel met de ontwikkeling van de schilder- en beeldhouwkunst; het legisme wordt door hem vergeleken met de figuratieve beeldende kunst en de vrije rechtsvinding met het nonfiguratisme. Deze parallel heeft Pitlo op fraaie wijze uitgewerkt in zijn in 1975 gehouden voordracht Figuratief - nonfiguratief: legisme - vrije rechtsvinding voor de Koninklijke Academie voor Wetenschappen, Letteren en Schone Kunsten van België, waarvan hij in 1972 buitenlands lid was geworden. In zijn geliefde België had hij trouwens al eerder, op 16 februari 1963, een ander blijk van erkenning ontvangen, namelijk het eredoctoraat van de Universiteit van Gent. Aldus was Pitlo, die nooit promoveerde, alsnog de juridische doctorsgraad met het volste recht toegevallen.

In de bijna dertig jaar van zijn hoogleraarschap diende Pitlo de maatschappij nog op talloze andere wijzen. Zo bekleedde hij het voorzitterschap van onder meer de staatscommissie betreffende de leeftijdsgrens en pensionering van notarissen, van de commissie met betrekking tot de invoering van een verplichte universitaire notariële studie, van de Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap, van de Stichting ten behoeve van Culturele Beschikkingen, van Het Amsterdams Juridisch Genootschap 'Notariële Vereniging' en van het Amsterdamse Juridisch Genootschap. Bovendien heeft Pitlo - een groot kenner van beeldende kunst, literatuur en toneel - als voorzitter van verschillende genootschappen en verenigingen veel aan het culturele leven in Amsterdam bijgedragen.

Na zijn emeritaat ging Pitlo door met het schrijven van kleinere boeken, vooral betreffende rechtshistorische curiosa en de geschiedenis van het notariaat, een terrein waarop hij reeds in 1948 pionierswerk had verricht met de publikatie van zijn boek De zeventiende en achttiende eeuwsche notarisboeken en wat zij ons omtrent ons oude notariaat leeren . Zijn krachten namen echter langzaam af, en vanaf 1985 kon hij nauwelijks meer lezen en lopen. De Pitlo's zagen zich toen gedwongen hun Amsterdamse grachtenhuis te verruilen voor kamers in een verzorgingshuis in Overveen. In het Marine Hospitaal aldaar overleed hij twee jaar later, op 85-jarige leeftijd.

A: Het Pitlo-archief berust bij de Stichting tot Bevordering der Notariële Wetenschap te Amsterdam.

P: 'Bibliografie van prof.mr. A. Pitlo' in de onder L genoemde bundel Van Een van de Acht , 143-166. Een aantal artikelen en colleges van Pitlo werd gebundeld in: Gespreide Keuze (Groningen, 1974), Pitlo en de muzen... (Arnhem, 1981) en College Pitlo (Arnhem, 1983).

L: Het 'Ten geleide' in Plus est en vous. Opstellen over recht en cultuur aangeboden aan prof.mr. A. Pitlo... . Onder red. van J.A. Ankum [e.a.] (Haarlem, 1970) 1-5; 'Adriaan Pitlo', in J.M. van Dunné [e.a.], Acht civilisten in burger. Gesprekken... (Zwolle, 1977), 195-234; Van Een van de Acht. Prof.mr. A. Pitlo (1901-1987). Acht toespraken, vijf maal 'in memoriam', acht interviews . Samengesteld door P.H.M. Gerver en E.M. van der Marck (Arnhem, 1988).

I: J. Meihuizen, Sans �gards. Prof.mr. A. Pitlo en zijn conflicten met Joodse juristen (Amsterdam 2007) 6.

J.A. Ankum


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 4 (Den Haag 1994)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013