Iongh, Adriana Willemina de (1901-1982)

 
English | Nederlands

IONGH, Adriana Willemina de (1901-1982)

Iongh, Adriana Willemina de, historica en diplomate (Dordrecht 8-3-1901 - Londen (Groot-Brittannië) 3-3-1982). Dochter van Willem de Iongh, assuradeur, en Catharina Geertruida Brand, diplomate.

afbeelding van Iongh, Adriana Willemina deAdriana Willemina - Jane, zoals ze zich later, naar verluidt uit bewondering voor de Engelse schrijfster Jane Austen, zou noemen - groeide samen met een jongere broer op in een weinig bemiddeld, enigszins artistiek gezin. Op het Dordtse Johan de Witt-Gymnasium kreeg zij de kans haar honger naar literatuur te stillen en leefde ze zich uit in het schrijven van opstellen. Na het eindexamen, in 1919, ging Jane aan de Universiteit van Amsterdam letteren studeren. Zij werd er actief lid van het Amsterdamsch Studentencorps en van de Amsterdamsche Studenten-Toneel-Vereeniging. In deze tijd kreeg zij een relatie met de vermogende rechtenstudente Rimke Zoethout. Vanaf 1923 woonden de twee samen. Hoewel hun directe omgeving op de hoogte was, werd over hun verhouding nooit gesproken.

Na het kandidaatsexamen koos Jane de Iongh geschiedenis als hoofdvak. Haar leermeester was de erudiete, maar voor haar niet bijster inspirerende historicus H. Brugmans. De doctoraalscriptie waarop zij op 14 april 1924 bij hem afstudeerde, had de Italiaanse renaissance als onderwerp. Kort hierna schreef De Iongh in opdracht van de Vereeniging voor den Effectenhandel het Gedenkboek 1876-1926 , dat in 1926 verscheen. Deze jubileumuitgave - haar eerste publicatie - was een gedegen bedrijfsgeschiedenis, die zij in een ruime economische en sociaal-politieke context plaatste. Het Gedenkboek leverde haar een betrekking op bij het bankiershuis Hope & Co., maar zij bleef er niet lang, omdat ze een dissertatie wilde schrijven.

Op 29 november 1927 promoveerde Jane de Iongh bij Brugmans op Erasmus' denkbeelden over staat en regeering , een onderwerp dat in het verlengde lag van haar oorspronkelijke belangstelling voor de renaissance. Naar aanleiding van een van de stellingen bij haar dissertatie ondervroeg de hoogleraar N.W. Posthumus haar op het gebied van de economische geschiedenis. Haar overtuigende argumentatie bracht hem ertoe De Iongh na afloop een baan aan te bieden bij het Nederlandsch Economisch-Historisch Archief (NEHA) als biliothecaris van de economisch-historische bibliotheek in oprichting. In die hoedanigheid leverde De Iongh een aandeel in de organisatie van de Internationale Economisch-Historische Tentoonstelling van 1929. Deze tentoonstelling was een eerste poging om het economisch leven, zoals kunstenaars dat vanaf de 14de eeuw in beeld hadden gebracht, aanschouwelijk te maken. Het Memorial book of the international exhibition of economic history uit 1929, dat zij samen met Posthumus schreef, vormde hiervan het eerste resultaat.

Allengs raakte Jane de Iongh steeds nauwer betrokken bij het NEHA: van 1931 tot en met 1934 maakte zij deel uit van het algemeen en het dagelijks bestuur. Door deze activiteiten en door haar publicaties behoorde ze tot de kleine groep van professionele historici die gedurende het interbellum in Nederland de bedrijfsgeschiedenis beoefende. Van haar studie Van Gelder Zonen (1784-1934) verscheen in 1934 zowel een populaire als een wetenschappelijke versie. De geschiedenis van distilleerderij Bols die De Iongh omstreeks 1938 schreef - een manuscript van driehonderd bladzijden - mocht niet worden gepubliceerd. De historica kon tot grote teleurstelling van de opdrachtgever niet aantonen dat de firma in 1575 gesticht was, het jaartal waarmee Bols steeds trots had geadverteerd.

In april 1935 nam Jane de Iongh ontslag als bibliothecaris van het NEHA, om bestuurslid van zowel het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG) als het Internationaal Archief voor de Vrouwenbeweging (IAV) te worden. Door de feministe Rosa Manus was zij geïnteresseerd geraakt in de vrouwenbeweging. Zij vatte het plan op hieraan een uitvoerige historische studie te wijden, waarvoor ze onderzoek verrichtte in Groot-Brittannië en Frankrijk. Waarschijnlijk kon ze zich deze beslissing veroorloven dankzij de financiële steun van haar vriendin. De monografie die haar voor ogen stond, zou De Iongh echter om onbekende redenen nooit schrijven. Wel publiceerde zij in 1936 de brochure Documentatie van de geschiedenis der vrouw en der vrouwenbeweging , waarin zij onder meer historici verweet de rol van vrouwen in de geschiedenis te reduceren tot die van 'echtgenoote of geliefde van een beroemd man, als de inspiratrice, die het ''cherchez la femme'' ons aanraadt steeds te vermoeden in de schaduw van de groote figuren der historie' (12). Intrigerend is ook de introductie van het begrip 'geslacht', dat volgens haar een nieuw licht op de geschiedenis zou kunnen werpen.

Hoewel zij zichzelf niet als feministe kenschetste, was Jane de Iongh zich tijdens de economische crisis van de jaren dertig scherp bewust geworden van de kwetsbare positie van vrouwen. Zij werd lid van de Nederlandsche Vereeniging voor Vrouwenbelangen en Gelijk Staatsburgerschap, van het hiervan deel uitmakende Jongeren Werk Comité, en van de Vrouwengroep van de Liberale Staatspartij 'De Vrijheidsbond'. Ook als journaliste spande De Iongh zich in voor de vrouwenbeweging. Van haar hand verschenen tussen 1935 en 1938 elf artikelen voor de vrouwenpagina in De Groene Amsterdammer ; tussen 1945 en 1948 publiceerde zij in het Algemeen Handelsblad , naast bijdragen over sociaal-politieke gebeurtenissen, over vrouwenzaken.

In de tweede helft van de jaren dertig ontwikkelde Jane de Iongh zich tot een bekende en gerespecteerde Amsterdamse persoonlijkheid. Mede door haar inspanningen werd in september 1938 in de hoofdstad het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers (KVV) opgericht. Deze op militaire leest geschoeide organisatie bereidde Amsterdamse vrouwen voor op de verdediging van het thuisfront tijdens een oorlog. Gestoken in uniform werden ze opgeleid tot het verrichten van taken bij de luchtbeschermingsdienst, de verbindings- en vervoersdienst - zij leerden vrachtauto rijden - en de huishoudelijke en sociale dienst. In het KVV trachtte De Iongh haar denkbeelden over vrouwenemancipatie te verwezenlijken. Zij streefde naar een 'completer staatsburgerschap' van vrouwen, dat zowel uit rechten als uit plichten moest bestaan. Het Amsterdamse initiatief vond in twaalf andere steden navolging, en men overwoog al een landelijke organisatie in het leven te roepen toen de oorlog uitbrak.

De Duitse inval in mei 1940 betekende de vuurdoop voor het Korps. Het nam de verzorging van gewonden en de opvang van vluchtelingen ter hand en regelde de voedselvoorziening, totdat het KVV op 31 januari 1941 door de bezetter werd opgeheven. Ondergronds werkte De Iongh echter verder aan een nieuwe landelijke organisatie: de Unie van Vrouwelijke Vrijwilligers (UVV). Hiervan werden in het geheim verschillende, over het gehele land verspreide afdelingen opgericht. Op de bevrijdingsdag telde de UVV tweehonderd afdelingen die hun bijdrage leverden aan de wederopbouw; De Iongh werd presidente, M.A.M. Klompé vice-presidente. Kort daarvoor had koningin Wilhelmina ermee ingestemd beschermvrouwe van de UVV te worden. Ten slotte vervulde De Iongh als initiatiefneemster in 1944 ook een voorname rol bij de totstandkoming van het Nederlandsche Vrouwen Comité (NVC), dat fungeerde als een koepel die vrouwenorganisaties van uiteenlopende levensbeschouwelijke en confessionele gezindten bij elkaar bracht. UVV en NVC kunnen dan ook als de eerste geslaagde 'doorbraakpogingen' worden gezien.

Tijdens de Duitse bezetting bestond er bij het lezerspubliek grote behoefte aan cultuurhistorische werken over het vaderlandse verleden. Daartoe aangespoord door uitgeverij Querido schreef Jane de Iongh twee biografieën over de twee regentessen die in de eerste helft van de 16de eeuw namens keizer Karel V het bestuur over de Nederlanden uitoefenden. In 1941 verscheen Margaretha van Oostenrijk , een jaar later gevolgd door het eerste deel van de levensbeschrijving (tot 1530) van Maria van Hongarije . Voor deze twee werken baseerde De Iongh zich - gezien de oorlogsomstandigheden vermoedelijk noodgedwongen - alleen op secundaire literatuur. Voor het na de bezetting, in 1951, verschenen tweede deel van Maria van Hongarije zou zij verscheidene bronnenpublicaties raadplegen.

Jane de Iongh combineerde een literaire stijl met degelijke geschiedschrijving. Zij wilde echter geen historische romans schrijven. Haar boeken moesten gebaseerd zijn op historisch-wetenschappelijk onderzoek. Fictieve dialogen komen in de regentessenbiografieën dan ook niet voor. De karakters zijn vaak subtiel getekend en steeds geplaatst in de historische context, die in Maria van Hongarije evenwel overheerst. Een nieuwe interpretatie van de politieke geschiedenis van de Nederlanden hebben de boeken niet geboden.

Kort na de bevrijding overkwam Jane de Iongh een onverkwikkelijke affaire. In een artikel in Algemeen Handelsblad (10-10-1945) vertelde zij over de manier waarop het NVC in de oorlog de geest van verzet onder de Nederlandse vrouwen had aangewakkerd. Posthumus stuurde daarop een brief naar de besturen van het IISG en het NVC, waarin hij De Iongh verweet dat haar in 1940 verschenen boek De vrouwen van morgen juist doortrokken was van een 'geest van aanpassing aan en navolging van het Duitsche systeem'. Uit lafheid zou zij 'schandaligerwijs' de 'Jodin dr. Aletta Jacobs niet genoemd' hebben. De Amsterdamse hoogleraar eiste haar verwijdering uit het IISG-bestuur. In zijn ogen was zij 'onwaardig' verder lid van het bestuur te zijn. De Iongh schreef daarop een 'verweerschrift'. Het NVC zag geen reden haar politieke betrouwbaarheid in twijfel te trekken. Ook bij het IISG-bestuur kreeg Posthumus - wiens motieven nogal persoonlijk van aard leken te zijn - niet veel gehoor voor zijn actie. In 1947 kwam trouwens aan De Ionghs bestuurslidmaatschap van het IISG statutair een einde en raakte de zaak op de achtergrond.

Ondanks deze uiterst onaangename kwestie verliep Jane de Ionghs carrière voorspoedig. Na in 1946 te zijn afgetreden als presidente van de UVV, werd zij in 1948 attaché voor Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Londen, een functie die zij tien jaar lang zou uitoefenen. Tijdens deze arbeidzame jaren op de Nederlandse ambassade verlangde zij er gaandeweg steeds meer naar al haar tijd te besteden aan het voltooien en vervolmaken van haar belangwekkende studie over de 'Regentessen der Nederlanden'. Begin 1958 trad De Iongh uit dienst. In verband met een kwakkelende gezondheid woonde zij tijdelijk in het Zuid-Franse Saint-Paul-de-Vence, in het huis van haar nieuwe vriendin. De relatie met Rimke Zoethout, met wie zij in Londen had samengewoond, had ze omstreeks 1954 voor deze vrouw uit de Britse high-societykringen verbroken.

Mede steunend op in Italië verricht archiefonderzoek verscheen eindelijk in 1965 de biografie van de derde regentes: Madama. Margaretha van Oostenrijk, hertogin van Parma en Piacenza, 1522-1586 . Op verzoek van Querido wijdde Jane de Iongh zich vervolgens aan een grondige bewerking van de eerste twee delen van de trilogie, waarover ze, geplaagd door ziekte en belemmerd door talloze verhuizingen, vijftien jaar zou doen. De feestelijke presentatie in april 1981 - één jaar voor haar dood - van de drie geheel herziene delen in een fraaie editie moet voor de inmiddels tachtigjarige auteur de bekroning van al haar inspanningen zijn geweest. Ondanks haar betekenis op emancipatorisch, organisatorisch en historiografisch terrein zou De Iongh vooral aan deze drie boeken blijvende bekendheid ontlenen.

P: Behalve de in de tekst genoemde publicaties o.a. samen met M. Kohnstamm de fotoboeken Wilhelmina. Een levensgeschiedenis in foto's (Amsterdam 1948) en Aanschouw de jaren 1900-1950. Een halve eeuw in beeld (Amsterdam 1949). Een (bijna volledige) bibliografie van De Iongh in de onder L genoemde doctoraalscriptie van Den Hartog.

L: Annelèn [= Hélène van Meekren en Anna Holdert-Zuikerberg], 'Vrouwen die op de bres willen staan. Om te voorkomen, te beschermen en te redden', in Algemeen Handelsblad , 21-1-1939; interview door A[driaan] v[an] d[er] V[een], in Nieuwe Rotterdamse Courant , 14-4-1951; Elka Schrijver, 'Dr Jane de Iongh. Nederlands culturele attaché te Londen', in Algemeen Handelsblad , 23-4-1955; 'Rede van dr. Jane de Iongh uitgesproken door mevrouw E. van Hall-Nijhoff', in Raad en Daad. Maandblad van de Unie van Vrijwilligers 25 (1970) 6/7 (juni/juli) 8-10; interview door An Melcherts, ibidem 35 (1980) 5 (mei) 3-7; Thea den Hartog, Waar mijn schrijftafel staat, is mijn vaderland. Leven en werk van historica dr. Jane de Iongh (1901-1982) [Ongepubliceerde doctoraalscriptie, Erasmus Universiteit Rotterdam] (Rotterdam 1991); idem, 'Jane de Iongh (1901-1982). De historische verbeelding van het feminisme', in Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 14 (1994) 181-192; Ernest Hueting, Vrijwillig. Een halve eeuw UVV (Zutphen 1995).

I: Jaarboek voor Vrouwengeschiedenis 14 (1994) 183 [De Iongh omstreeks 1953; gedeelte van een foto in familiebezit].

M. Grever


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013