Sterneberg, Ferdinand (1901-1987)

 
English | Nederlands

STERNEBERG, Ferdinand (1901-1987)

Sterneberg, Ferdinand, acteur en publicist (Nijmegen 11-8-1901 - Amsterdam 20-1-1987). Zoon van Hermanus Josephus Maria Sterneberg, arts, en Virginie Joosten. Gehuwd op 15-10-1925 met Gerharda Smit Sibinga (toneelnaam Carla de Raet) (geb. 1904), actrice. Na echtscheiding (4-12-1931) gehuwd op 26-8-1942 met Catharina Johanna Medema (1909-1985), actrice. Dit huwelijk werd op 24-3-1947 door echtscheiding ontbonden. Beide huwelijken bleven kinderloos.

afbeelding van Sterneberg, FerdinandToen Ferd Sterneberg zeven jaar oud was, overleed zijn vader, waarna hij met zijn moeder en zuster zijn geboorteplaats Nijmegen verliet. Eerst vestigden zij zich in Zandvoort, waar de toneelrecensies van J.B. Schuil in het Haarlemsch Dagblad Ferds belangstelling voor toneel wekten. In 1914 verhuisden zij naar Amsterdam. Een uitvoering van Vondels Gijsbrecht van Aemstel maakte op hem grote indruk. In januari 1919 ging Sterneberg naar de Tooneelschool, waar hij na anderhalf jaar het diploma behaalde. De ingetogen stijl van Eduard Verkade beviel hem, maar door zijn angstige verlegenheid was hij te laat om zich voor diens gezelschap op te geven en begon zijn loopbaan bij de Koninklijke Vereeniging Het Nederlandsch Tooneel onder leiding van Willem Royaards. Sterneberg debuteerde in 1921 met de titelrol in Britannicus van Racine, een openluchtvoorstelling waarin hij volgens de recensenten 'veelbelovend' spel leverde. 'Later', zo schreef hij in een van zijn publicaties, 'spraken de kritieken van ''beschaafd'', wat ik haatte, maar waar ik weinig tegen kon doen, en na een jaar of zes helemaal niets meer' (NRC Handelsblad , 22-1-1987).

Sternebergs loopbaan begon met vele kleine rollen bij telkens andere gezelschappen. Zo speelde hij in 1922/1923 bij Die Haghespelers in het Voorhout bij Verkade in diens Hamlet en moest hij in 1922 de rol 'Woe Fah Din' overnemen van Cees Laseur in De gele mantel . Later bleek dit een van zijn geliefdste rollen: achter het masker werd zijn plastiek veel losser. Sterneberg wisselde veel van gezelschap. Van 1927 tot 1931 maakte hij - samen met zijn echtgenote Carla de Raet - deel uit van het Vereenigd Rotterdamsch-Hofstad Tooneel. Van 1933 tot 1935 speelde hij bij het Ensemble Julia de Gruyter in veel zogeheten 'Cissy van Marxveldtstukken'. In het Gezelschap Saalborn-Parser, waaraan hij tussen 1936 en 1939 verbonden was, beleefde hij veel genoegen aan de rol van 'Mr. Brink' in het stuk van P. Osborn Als het je tijd is . In augustus 1939 werd Sterneberg gemobiliseerd, en eerst een jaar later kon hij zijn toneelwerkzaamheden hervatten. Als lid van de toneelgroep Studio van 1940 tot 1942 - met onder anderen Paul Storm en Jo Sternheim - speelde hij onder meer de rol van 'Cantecleer de haan' in het openluchtstuk Van den vos Reinaerde .

Sterneberg werd pas goed bekend door zijn houding in het kunstenaarsverzet tijdens de Duitse bezetting. In 1942 weigerde hij lid te worden van de Kultuurkamer. Samen met Hans van Meerten en Ben Groeneveld besloot hij tot een grote landelijke actie om Nederlandse acteurs ertoe te bewegen massaal toetreding te weigeren. Na aanvankelijk succes mislukte deze actie uiteindelijk, omdat Cor van der Lugt Melsert en andere toneelleiders er juist op aanstuurden dat iedereen lid zou worden, opdat het 'Toneelgilde' daardoor vanzelf neutraal zou blijven. Sterneberg en enkele andere principiëlen - onder meer uit de groep rond Albert van Dalsum - traden vervolgens alleen nog in besloten kring op. Hij hield niet van 'afleiding-bezorgen, zorgensussende' voorstellingen. 'Als je het theater als een narcoticum gebruikt collaboreer je en speel je de vijand in de kaart' (NRC Handelsblad , 22-1-1987, p. 6), zo luidde zijn opvatting. Ten onrechte meende hij dat het publiek de artiesten die tijdens de bezetting hadden doorgespeeld, na de bevrijding de rug zou toekeren wegens hun onprincipiële gedrag.

Voor zijn clandestiene voorstellingen vertaalde Sterneberg John Steinbecks The moon is down , dat zich afspeelt in het bezette Noorwegen. Hij droeg dit stuk wel honderd keer met succes voor. Ook bemiddelde hij in deze jaren voor ondergedoken joodse acteurs en richtte hij met Hans van Meerten een steunfonds op voor joodse collega's en andere buiten de Kultuurkamer blijvende medespelers. Bovendien had hij zelf onderduikers in huis. Sterneberg was privé-leraar van aankomende talenten als Ellen Vogel, Han Bentz van den Berg en Ton Lutz. Eveneens op de toekomst gericht was zijn substantiële bijdrage aan het 'Ontwerp voor een regeling van het tooneel na de oorlog, periode mei 1942 - juli 1943' - een gestencilde uitgave in een tiental exemplaren - dat hij schreef samen met Ben Groeneveld, August Defresne, Paul Rijkens en Hans van Meerten. De ideeën kwamen echter voornamelijk van Sterneberg. In dit 'Ontwerp' - bekend geworden als het 'grijze boekje' - werden gedachten en richtlijnen ontvouwd over de artistieke en sociale positie van alle toneelkunstenaars, rekening houdend met ieders artistieke capaciteiten. Het toneel zou vrij en gedifferentieerd moeten zijn, met alle mogelijkheden voor een onbelemmerde expressie. De commerciële grondslag, die slechts een zakelijke concurrentiegeest bevordert, diende te verdwijnen.

Van september 1943 af werd op initiatief van Lou Lichtveld het stuk Vrij Volk voorbereid, waarmee vrijwel alle acteurs die hadden geweigerd zich aan te sluiten bij de Kultuurkamer op 6 juni 1945 in de Amsterdamse Schouwburg op de planken kwamen. Geschreven door vijf auteurs, onder wie Lou Lichtveld, en geregisseerd door vijf personen, onder wie Sterneberg. In 1945/1946 speelde Sterneberg bij Tooneelgroep 5 mei 1945 en vervolgens bij de Stichting Amsterdamsch-Rotterdamsch Tooneelgezelschap (START), waar hij vooral genoot van zijn rol als 'Oberon' in Een Midzomernachtdroom van Shakespeare. Van 1946 tot 1953 leidde hij met Ben Groeneveld het Nederlands Volkstoneel, een genre dat hem niet echt kon bekoren, maar waarvoor hij zich niettemin bijzonder inspande. Hij hield talloze inleidingen en nabesprekingen met het publiek en bekende nadien dat deze periode de gelukkigste van zijn leven was geweest.

In latere jaren was Sterneberg achtereenvolgens aan vele toneelgezelschappen verbonden. Zo maakte hij van 1956 tot 1958 deel uit van het omvangrijke Nieuw Nederlands Toneelgezelschap en in 1958/1959 van Ensemble, dat meer een televisiegezelschap was. Naast zijn toneelwerk trad Sterneberg van 1962 tot 1981 op als adviseur - en een aantal jaren ook als coördinator - bij de Nederlandse Televisie Stichting. Televisie werd toentertijd als een belangrijk medium gezien voor de landelijke verspreiding van de toneelkunst. Tijdens de wekelijkse 'toneelavond' op de televisie werden heel veel van de klassieke en moderne stukken uitgezonden die indertijd op het repertoire van de toneelgezelschappen stonden. Sterneberg zorgde voor de planning op lange termijn, voor de juiste bezetting en goede contracten. Deze belangrijke functie - waaraan hij aanvankelijk door tegenwerking van toneelzijde met weinig enthousiasme was begonnen - stelde hem in staat een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van de Nederlandse toneelkunst en de status van het toneel in de samenleving. Na van 1965 tot 1969 verbonden te zijn geweest aan de toneelgroep Centrum nam Sterneberg op 68-jarige leeftijd officieel afscheid van het theater. Daarna was hij nog te zien in vrije producties, vervulde hij televisierollen en deed radiowerk. Zijn laatste optreden was als 'Gozewijn' in de Gijsbrecht van Aemstel in januari l983.

Sterneberg was hartelijk en royaal, een man met waardigheid en stijl, overtuigd van zichzelf en vol zelfspot. In zijn persoonlijke leven kwam hij - hoewel hij nog in 1942 een 'oorlogshuwelijk' was aangegaan met de actrice Tine Medema - openlijk uit voor zijn relatie met souffleur Ben Muys, die sinds 1937 zijn levenspartner was.

Sterneberg heeft voor zichzelf nooit de rollen uitgezocht waarmee hij kon behagen. Bij voorkeur speelde hij bedreigende, antipathieke figuren; de intellectuele schurk of de strenge rechter, dat werden zijn specialiteiten. Zijn spel was vaak onderkoeld, zonder enige versiering of groot gebaar. Belangrijker dan zijn acteerprestaties was wellicht Sternebergs werk als organisator en inspirator binnen de toneelwereld. Zo'n 22 jaar lang was hij als leraar verbonden aan de Toneelschool in Amsterdam en tien jaar aan die te Arnhem. Hij vervulde belangrijke bestuursfuncties in de Nederlandse Vereniging van Toneelkunstenaars, de Raad voor de Kunst, de Federatie van beroepsverenigingen van kunstenaars en het pensioenfonds. Sterneberg was lid van vele commissies en jury's, werkte na 1946 ook als regisseur en dramaturg, als vertaler - van zo'n veertien toneelstukken - en als auteur over de geschiedenis van het toneel en het leven van toneelkunstenaars.

A: Archivalia en documentatie betreffende Sterneberg bij het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie te Amsterdam en het Theater Instituut Nederland te Amsterdam.

P: Samen met B. Groeneveld en H. Knorringa, 'Het toneel in Nederland gedurende de laatste 50 jaar', in Gesprekken over toneel (Amsterdam [1947]) 77-94; Balans van een leven op, met en voor het toneel [Ongepubliceerd manuscript; 2 dln.; Amsterdam ca. 1965-1977]; Charlotte Köhler: 'Klank en weerklank' (Zutphen 1977); Retrospectief (Zutphen 1978); 'Amsterdams toneelonderwijs 1947-1969', in B. Albach [e.a.], Opstellen ter nagedachtenis van dr. W.Ph. Pos [Scenarium 2] (Zutphen 1978) 128-132; A. Boode [: pseudoniem van F. Sterneberg], 'Allegro moderato' [Ongepubliceerd manuscript met autobiografische notities; Amsterdam, ca. 1980]. Een overzicht van de vele gezelschappen waarbij Sterneberg speelde en de rollen en titels van stukken waarin hij optrad in: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen 1984) 890-891.

L: Jan Rogier, in Vrij Nederland , 7-8-1971 en 14-8-1971; W.Ph. Pos, De toneelkunstenaar August Defresne: toneelschrijver, regisseur, toneelleider (Amsterdam 1971); L. de Jong, Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog V ('s-Gravenhage 1974); J.W. Mulder, Kunst in crisis en bezetting. Een onderzoek naar de houding van Nederlandse kunstenaars in de periode 1930-1945 (Utrecht 1978).

I: Piet Hein Honig, Acteurs- en kleinkunstenaarslexicon (Diepenveen 1984) 891 [Foto: KIPPA].

Anke Hamel


Bovenstaande biografie weerspiegelt de stand van het onderzoek tot aan het jaar van publicatie in het gedrukte deel van het BWN. Dit jaar is hieronder weergegeven. Alle daarna verschenen literatuur is niet in de tekst verwerkt en wordt evenmin vermeld in de literatuuropgave (onder L).

Oorspronkelijke versie opgenomen in: Biografisch Woordenboek van Nederland 5 (Den Haag 2002)
Laatst gewijzigd op 12-11-2013