Bergendahl, Anna Amalia (1827-1899)

 
English | Nederlands

BERGENDAHL, Anna Amalia (geb. Amsterdam 24-7-1827 – gest. Amsterdam 20-5-1899), dichteres, publiciste, actief in de antislavernijbeweging en de liefdadigheid. Dochter van Christian Kroppelin Bergendahl (ca. 1790-1871), stuurman ter koopvaardij, en Anna Maria Dannenberg (1789-1857). Anna Amalia Bergendahl bleef ongehuwd.

Anna Amalia Bergendahl bracht haar kinderjaren door in het buitenland: Engeland (Londen, Manchester), Duitsland en Brazilië (Album, 51, 58).Waarschijnlijk reisde het gezin (soms?) mee met vader Bergendahl, een Deen van geboorte, die stuurman ter koopvaardij was. Anna’s zuster, Charlotta Christiana Maria (1823-1894), is wellicht aan boord geboren. Haar ouders hadden echter ook een huis aan de Vijzelstraat in Amsterdam. Daar werden broer Jens Christiaan (1825-na 1862) en Anna zelf geboren. Wanneer het gezin definitief in de stad kwam wonen, is niet bekend. In 1840 richtten vader en moeder Bergendahl er de Vereeniging Hulpbetoon aan Eerlijke en Vlijtige Armoede op. Als jong meisje was Anna haar moeder behulpzaam bij het werk voor de Vereeniging en leerde ze ‘om met geringe middelen veel te doen’ (Jaarboekje Christelijke Weldadigheid 1859, 142). Ook bezocht ze de wekelijkse ‘winter-avondlezingen’ van Isaäc da Costa in het Wapen van Amsterdam, daartoe door Da Costa persoonlijk in staat gesteld. Wellicht gaf hij haar toegangskaartjes. Deze voordrachten – over vaderlandse geschiedenis, bijbelse onderwerpen enz. – maakten grote indruk op Anna en oefenden ‘een beslissende invloed’ uit op haar ‘gemoed’, zoals ze later in haar Da Costa necrologie schreef (Idem 1861, 177-178).

Werken van liefdadigheid

In 1855 publiceerde Anna Bergendahl de eerste in een reeks door haar geredigeerde bundels die kenmerkend is voor haar activiteiten: Souvenir is een verzameling proza en poëzie waarvan de opbrengst ten goede kwam aan de Vereeniging Hulpbetoon, die inmiddels was omgedoopt tot Vereeniging tot Ondersteuning van Hulpbehoevenden. Bijdragen voor de bundel kwamen van J.J.L. ten Kate, Isaäc da Costa, Albertina Kehrer, Hendrik Tollens en anderen. Bergendahl zelf publiceerde daarin consciëntieuze jaarverslagen over de goede doelen waar ze zich mee bezighield en ook steevast oproepen om geld te geven voor al deze doelen. Ook voor andere liefdadige instellingen probeerde ze geld in te zamelen, zoals voor de Vereniging tot Verspreiding van Kennis en Godsvrucht door middel van Christelijk Bezoek (Amsterdam) en voor Talitha Kumi, een opvanghuis voor verwaarloosde meisjes in Hemmen (bij Wageningen). Om het belangstellenden makkelijk te maken vermeldde ze steeds haar adres, onder de verzekering dat de daar ingebrachte gelden en goederen ter bestemder plaatse zouden komen. Het gezin Bergendahl woonde inmiddels aan de Nieuwezijds Voorburgwal (buurt L, nr. 516) in Amsterdam.

Geïnspireerd door het voorbeeld van de Britse Anti-Slavery Society richtte Anna Bergendahl in 1856 het Dames-Comité ter Bevordering van de Evangelieverkondiging en de Afschaffing der Slavernij in Suriname op. Van de wat moeizame realisatie van dit Comité doet ze verslag in de vermeerderde herdruk (1857) van Souvenir. Het Dames-Comité bemoeide zich overigens niet met de politieke kant van de anti-slavernijbeweging, maar richtte zich voornamelijk op het vrijkopen van slaven. In december 1857 overleed haar moeder en Bergendahl herdenkt haar in de inhoudelijk vergelijkbare opvolger van Souvenir, het Jaarboekje Christelijke Weldadigheid (1859, 142-143). Ook van dit jaarboekje waren de opbrengsten voor goede doelen bestemd. Anna nam als medebestuurster en secretaris de leiding van de Vereeniging over. Nadat in 1863 de afschaffing van de slavernij haar wettelijk beslag had gekregen, concentreerde het Dames-Comité zich op evangelisatie in Suriname. Een afsluitend overzicht van de bezigheden van het Comité gaf Bergendahl in Een woord bij de aanstaande afschaffing der slavernij (1862).

Voor het derde Jaarboekje Christelijke Weldadigheid (1861) schreef Anna Bergendahl een necrologie voor de een jaar eerder overleden Isaäc da Costa. Daarin sprak ze haar verbazing uit dat, althans bij haar weten, ‘geen enkele vrouwelijke hand ook een toon heeft doen horen van het gevoel dat toch ook in zo menig vrouwenhart voor Da Costa leefde [...]. Was zulks omdat in Nederland gene vrouw daartoe gaven en kracht bezat?’– en ze noemt Bosboom-Toussaint, E.J. Hasebroek en Elise van Calcar als schrijfsters die dat hadden kunnen doen (p. 175-176). In deze necrologie, die ze ‘een woord van persoonlijke dank’ noemt, geeft ze blijk van haar bewondering en waardering voor Da Costa en een levendige beschrijving van de manier waarop hij op die winteravonden voordroeg. Bergendahls poging om enkele ‘hoogbegaafde letterkundige landgenoten’ over te halen tot voortzetting van Da Costa’s winteravondlezingen mislukte (Idem, 261).

Ondertussen had Anna Bergendahl in 1860 kennisgemaakt met de classicus Hendrik Roelof de Breuk. Zij was diep onder de indruk geraakt van diens optreden als ‘improvisator’ bij de Hollandsche Maatschappij voor Fraaije Kunsten en zag in hem een geestverwant in zaken van geloof en liefdadigheid. Aan hun correspondentie kwam echter met zijn dood in september 1861 een eind. Bergendahl schreef een geëmotioneerde necrologie, waarover ze zelf zei dat ‘het schrijven er van ene grote verlichting van droefheid’ voor haar was geweest (Jaarboekje Christelijke Weldadigheid 1862, 282). Het lijkt erop dat De Breuks dood haar zeer persoonlijk raakte.

In 1863/64 kwam Anna Bergendahl met een nieuw initiatief: het Kleeding-Comité, ‘bijzonder voor behoeftige kraamvrouwen’. Om geld en leden te werven gaf ze een Guldens Jaarboekje (1864) uit, waarin onder meer een bijdrage van Mienette van der Chijs. Of het Kleeding-Comité van de grond is gekomen, is onduidelijk. In de daaropvolgende jaren schreef ze allerhande brochures en boekjes ten behoeve van uiteenlopende projecten. Bergendahls werkzaamheden bestonden echter uit veel meer dan schrijven. Ze legde huisbezoeken af, regelde werk voor armlastige moeders en organiseerde met de Vereeniging loterijen waarin de prijzen veelal bestonden uit de producten van die werkverschaffing (meest eenvoudige brei- en naaiwerkjes). Ze organiseerde biddagen en plaatste regelmatig berichten over allerlei filantropische werkzaamheden in tijdschriften en dag- en weekbladen, om er bekendheid aan te geven én om geld te werven. Ook zag ze vaak kans drukkers zover te krijgen dat ze haar drukwerk gratis uitvoerden. Een goed voorbeeld van Bergendahls gedrevenheid is dat ze in 1863 haar Album ter vertaling aanbood aan het Japanse gezantschap, ‘om ook te Japan de vrouwen op te wekken, door hare pogingen de tijdelijke en geestelijke belangen van ongelukkigen te bevorderen’ (Album, 95).

In 1870 verscheen haar Jaarlijksch berigt van eenige liefdadige werkzaamheden, te Amsterdam, in Syrië, Palestina, Suriname, Oost-Indië en Zwitserland. Net als al haar eerdere publicaties was dit een bede om geld voor die werkzaamheden. ‘Zonder geld kan men niets doen’ luidt de titel van de inleiding, waarin Bergendahl haar eigen kostbaarheden – onder meer twee gouden armbanden (van de koningin gekregen) en twee piano’s – ter beschikking stelt als prijzen in een door haarzelf georganiseerde loterij. Geld was nodig voor een ‘bewaarschool’, noodlijdende predikanten, de slachtoffers van een Zwitserse watersnoodramp, een meisjesweeshuis in Jeruzalem, maar vooral voor de zending in Nederlands-Indië en het Midden-Oosten. Uiteraard brengt ze ook verslag uit over de Vereeniging tot Ondersteuning van Hulpbehoevenden, die in haar dertigjarig bestaan zo’n honderdduizend gulden aan ondersteuning had besteed. Ze moest echter constateren dat het steeds moeilijker werd fondsen te vergaren.

Later jaren

Na 1870 valt het enige jaren stil rond Anna Bergendahl. Deze stilte verklaart ze in haar bundel Gelegenheids- en andere gedichten (1877) uit ‘velerlei omstandigheden, zowel van aangename maar meer nog van onaangename aard’ in de voorgaande jaren (p. iv). Wellicht zinspeelde ze op het overlijden, in 1871, van haar vader, die vrijwel zijn hele leven actief was geweest in de Vereeniging. Anna Bergendahl bleef achter met alleen haar zus Charlotta, die zich ook altijd had ingespannen voor de goede zaak, zij het meer op de achtergrond. Hun broer Jens Christian, eveneens betrokken bij het liefdadigheidswerk, was kennelijk niet meer in staat ‘door zijn geest en pen, belangrijke hulpe’ te verlenen (Idem, 45). Ook waren er problemen geweest in het bestuur van de Vereeniging, met als gevolg dat enkele leden apart verder gingen onder de naam Hulpbetoon aan Eerlijke en Vlijtige Armoede, de naam dus waaronder haar ouders aanvankelijk werkzaam geweest waren. Onduidelijk is welke positie Bergendahl hierin innam. Hoe dat ook zij, de bundel bevat vooral eigen gedichten, niet omdat ze daarmee zou ‘bijdragen ter verrijking der Nederlandse letteren’ – dat te denken zou een ‘onvergeeflijke vermetelheid’ zijn – maar om als vanouds een beroep te doen op de liefdadigheid der mensen (Idem, iii-iv). En als vanouds vermeldt ze haar adres: ze was ondertussen verhuisd naar het Singel ‘over de Bergstraat’.

Langzamerhand lijken Anna Bergendahls werkzaamheden af te nemen. In 1879 publiceerde ze een gelegenheidsgedicht bij het huwelijk van de koning en de dood van prins Hendrik. Na 1880 is er van haar geen geschrift meer overgeleverd. In 1894 overleed haar zuster Charlotte, die haar hele ongehuwde leven Anna’s steun en toeverlaat was geweest en met haar het huis had gedeeld. Vijf jaar later, op 20 mei 1899, stierf Anna Amalia Bergendahl in een huis op de Zeeburgerdijk nr. 65. Ze werd 71 jaar oud.

Reputatie

De nalatenschap van Anna Bergendahl bestaat uit vele geschriften, die zonder uitzondering onderdeel zijn van haar ‘activisme’: verzoeken om geld, jaarverslagen van liefdadigheidsverenigingen, verantwoordingen van de besteding van gelden en dergelijke – dit alles doorspekt met dramatische beschrijvingen van misstanden en menselijke ellende. Haar gedichten stonden eveneens geheel in dienst van haar levensdoel: evangelisatie en filantropie. Zelf heeft ze die levensvervulling meermalen beschreven, zoals in het Jaarlijksch berigt van 1870: ‘Liefde doet de smart der armen/ Gaarne leen’gen in de nood’, en: ‘Liefde doet de trouwe zendling,/ Moedig gaan uit ’t vaderland,/ Om te brengen ’t Evangelie,/ In het verste heidenland’. Vooral in later jaren voerde ze als motto: ‘Geloof, hoop en liefde’. Het lijkt wat ondankbaar dat het nageslacht nauwelijks meer aandacht heeft gehad voor haar leven dat zo totaal in dienst van anderen heeft gestaan.

Archivalia

Stadsarchief Amsterdam: BS, Geboorten 1827, dl. 5, 108r [Anna Bergendahl; voor Charlotta: 1823, dl. 4, 144v; Jens Christian: 1825, dl. 8, 159r]. BS, Overlijden 1899, dl. 4, 89r [Anna Bergendahl; voor haar moeder: 1857, dl. 7, 195v; haar vader: 1871, dl. 4, 137r; Charlotta: 1894, dl. 8, 98r].

Publicaties

Behalve bovengenoemde publicaties schreef Anna Bergendahl:

  • Album. Hare Majesteit de Koningin der Nederlanden den 17den junij 1862, in manuscript en teekeningen aangeboden, door de vervaardigster. [...] Ten voordeele der Vereeniging tot Ondersteuning van Hulpbehoevenden, de bewaarschool en de evangelieverkondiging in Suriname (Amsterdam 1863) [deze uitg. fungeerde als vijfde (en laatste) deel van het Jaarboekje Christelijke weldadigheid].
  • Het eeuwig Evangelie: een roepstem voor de zendingszaak, 4 delen (Amsterdam 1866-1867) [dl. 1: Eene roepstem voor Suriname en Palestina; 2: Het verloren schaap; 3: De verloren penning en de zendeling onder de heidenen; 4: De verloren zoon].
  • Het proces van het geheim genootschap der thugs of verworgers in Engelsch Indien, voor het Hoog Gerechtshof van Calcutta en Madras (Amsterdam 1867).
  • De godsdienst-oefening voor de weeskinderen der hervormde gemeente te Amsterdam in de Oude Kerk, ’s zondagsmorgens te 8 1/2 ure (Amsterdam1868).
  • Andere voorbeden bevorderlijk tot ons geluk (Amsterdam 1868).
  • De watersnood in Zwitserland, 27-28 september 1868 (Amsterdam 1868).
  • In den winter van 1879 en 1880: het ijsvermaak, armoede, brand en watersnood (Amsterdam 1879).
  • Helpt elkaâr; eene opwekking tot onderlinge en algemeene hulpvaardigheid (Amsterdam 1880).

Literatuur

  • Vaderlandsche Letteroefeningen (1860) dl. 1, 450-452, 556-557; (1861) dl. 3, 467-468.
  • Maria Lenders, ‘Weldadigheid als vrouwenplicht’, Skript. Historisch Tijdschrift 11 (1989) 121-127.
  • Maartje Janse, De afschaffers. Publieke opinie, organisatie en politiek in Nederland 1840-1880 (Amsterdam 2007) 9, 103-124.
  • Ivo van de Wijdeven, ‘Bidden en handwerken voor de goede zaak. Het Reveil in Nederland (1817-1854)’, Historisch Nieuwsblad (2009) nr. 7, 24-30, aldaar 29.

Illustratie

  • Titelpagina van het Album (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).
  • Een van de steendruk-illustraties die Anna Bergendahl voor het Album maakte. Ze had ze zelf op de steen getekend om de kosten van een lithograaf uit te sparen (zie Album, XII) en op die manier de opbrengst van het boekje zo hoog mogelijk te doen zijn. Deze illustraties zijn het enige bekende grafische werk van Bergendahl die kennelijk een goede hand van tekenen had (Koninklijke Bibliotheek, Den Haag).

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 731

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.