Bijns, Anna (1493-1575)

 
English | Nederlands

BIJNS, Anna (geb. Antwerpen 5-3-1493 – begr. Antwerpen 10-4-1575), schoolhoudster, refreindichteres. Dochter van Jan Bijns Lambertsz., kleermaker, en Lijsbeth Voochs. Anna Bijns bleef ongehuwd.

Familieleven

Het gezin waarin Anna Bijns opgroeide en – al dan niet gedwongen – zolang mogelijk bleef verkeren, moet haar naar de woordkunst geleid hebben. Naast leven en werken in de kleermakerswinkel ‘De Cleyne Wolvinne’ aan de Grote Markt van Antwerpen verkeerde haar vader in rederijkerskringen, want van zijn hand is minstens één refrein bekend. Hij moet Anna’s interesse hebben gewekt voor de nieuwe woordkunst, die haar buitengewoon bleek te liggen. Wellicht nam ze deel aan de onderlinge wedstrijden binnen de kamer. Vrouwen opereerden wel meer in deze literaire mannenwerelden, maar altijd anoniem en in de marge. Was zij niet het Antwerpse meisje van vijftien jaar, dat in Brussel een prijs(je) won op een dichtfestival in 1512 met lofrefreinen op Maria? Jammer genoeg klopt de leeftijd niet, want Anna was toen al negentien jaar. Maar ‘maecht’ en een leeftijd van vijftien jaar kunnen heel goed een schatting zijn bij de typering van een adolescente, nog niet gehuwd en evenmin gevestigd, die mee mocht doen met de grote heren.

Na Anna’s geboorte volgden nog een zuster Margriete en een broer Maarten. In 1517, een jaar na de dood van haar vader, huwde haar zuster. Bij die gelegenheid eiste deze haar erfdeel op, zodat weduwe Bijns, Lijsbeth Voochs, huis en winkelvoorraad moest verkopen. Daarna vestigden de overgebleven gezinsleden zich in het huis ‘De Patiencie’ in de Keizerstraat. Daar begon broer Maarten een schooltje waarbij Anna betrokken raakte. Na de dood van hun moeder in 1530 gingen broer en zus samen verder. Toen Maarten in 1536 alsnog in het huwelijk trad, moest Anna vertrekken naar een kleiner huis, ‘Het Roosterken’, tegenover haar oude adres. Daar begon ze – inmiddels 43 jaar oud – meteen een eigen schooltje. Ze werd nu officieel ingeschreven in het onderwijzersgilde.

Ingenieuze maagd

In 1528 verscheen te Antwerpen een opmerkelijke bundel refreinen, getiteld Dit is een schoon ende suverlick boecxken inhoudende veel scoone constige refereinen van de ‘eersame ende ingeniose maecht, Anna Bijns’. De titelpagina kondigt aan dat het boekje zuiver in de leer is en mooie, fijnzinnige teksten bevat: vol kunstige refreinen naar de literaire mode van de tijd. Dat mag des te verbazingwekkender heten, aangezien een vrouw niet officieel lid kon zijn van een rederijkerskamer. In het kader daarvan ontwikkelde zich immers die typisch stedelijke literaire beweging die voor het eerst een literaire taal ontwierp en nieuwe tekstsoorten beproefde. Uitgerekend Anna Bijns, die officieel niet mocht toetreden, beheerste deze rederijkerskunst als geen ander.

Dit oordeel stamt uit de tijd zelf, want de eerste bundel van Anna Bijns is gedurende haar leven minstens vijf keer herdrukt. Bovendien verscheen al in 1529 een vertaling in het Latijn – hoe dan ook tamelijk ongehoord bij literatuur in de volkstaal – en die bezorgde haar zelfs Europese faam. Verder kwamen er nieuwe bundels van haar uit in 1548 en 1567. Ook deze zijn herdrukt. Uit dit alles mag blijken dat ze met recht in 1528 aangekondigd kon worden als ingenieus, begiftigd met een talent dat de Heilige Geest kennelijk zonder aanzien van sekse ingeblazen heeft.

Anna begint haar boekje met een opdrachtvers dat meteen in de lezers haar gelijken erkent: ‘Artificiael geesten, die na conste haect’: fijnproevers onder elkaar dus, dorstend naar literaire kunst. Ze heeft deze teksten niet uit ijdelheid ontworpen, maar als trouwe dochter van de moederkerk. En mocht er in de vorm van haar verzen iets fout gegaan zijn, ‘peinst, tis al vrouwen werc’. Vrouwen zijn intellectueel tot minder in staat dan mannen, de wetenschap heeft dat uitgewezen. Ook Anna twijfelt daar niet aan. Van ironie is geen sprake, hoe graag zij dit wapen op andere plaatsen ook inzette. Toch is deze demonstratie van deemoed misleidend en lijkt de tekst over haar genialiteit op de titelpagina adequater. Men hoefde namelijk geen kenner te zijn om te kunnen vaststellen dat haar refreinen volstrekt superieur waren aan alles wat men op dat terrein tot dan toe gehoord en gelezen kon hebben.

Behalve de drie gedrukte bundels zijn er ook twee lijvige handschriften met werk van Anna Bijns bewaard gebleven. Deze zijn tussen 1540 en 1550 aangelegd door de Antwerpse minderbroeder Engelbrecht van der Donck. Verder komen refreinen van Bijns voor in een vijftiental verzamelhandschriften met rederijkerswerk en in een enkele druk. Al met al wijst deze verspreiding in handschrift op een grote populariteit van haar werk in rederijkerskringen, waar zulke handschriften als repertoire circuleerden. Dit bewaarde werk bestaat bijna uitsluitend uit refreinen, in totaal 222 afzonderlijke teksten, van minimaal 52 versregels lang tot soms wel honderden toe. Dit genre lijkt wel voor haar bedacht te zijn. Gemodelleerd naar de Franse ballade telde zo’n gedicht minstens vier strofen, met aan het slot van elke strofe steeds een vaste stokregel die het thema aangaf. Elke strofe, met een identiek maar gecompliceerd rijmschema, gaf aanleiding tot een uiteenzetting van gevarieerde argumenten en emoties, die steeds moesten uitdraaien op de herhaalde conclusie in de stokregel. Daardoor was deze vorm bij uitstek geschikt om te overtuigen en te provoceren.

Schelden, spotten, berusten

Met een ongekende vormbeheersing en taalvirtuositeit wist Anna Bijns het refrein te verheffen tot een natuurlijk aandoende spreekbuis voor de hoogste verontwaardiging en het diepste sentiment. De eerste bundel van 1528 bestaat bijna uitsluitend uit heftige aanvallen op de protestantse ketterij, die ze onveranderlijk in verband brengt met Maarten Luther. De ‘Lutherschen’ worden snerend uitgescholden en verantwoordelijk gesteld voor alle ellende op aarde. Van argumenteren is nauwelijks sprake. Daarvoor miste Anna ook de intellectuele bagage. Ze beschikte over een imposante kennis van de bijbel, maar dan wel op het niveau van het onderwijs dat zij zelf gaf. Ze herhaalde eenvoudig de traditionele geloofswaarheden van de moederkerk, maar nu in het bizarre gelid van de nieuwe woordkunst en in een quasi-realistische taal van de straat.

Zo reduceerde Bijns het protestantse gedachtegoed tot hoogmoedig populisme van verwaande leken, die denken dat ze hun eigen heil ter hand kunnen nemen: ‘Schrifture wordt nu in de taveerne gelezen, / In d’een hand d’evangelie, in d’ander den pot’. Zelfs vrouwen menen dat ze in staat zijn om het evangelie te onderwijzen aan geleerden – wat een ‘bezopen zottinnen’! Ze helpen de wereld naar een nieuwe zondvloed, immers ‘’t Volk mest in zijn kwaadheid als ’t verken in ’t kot’. Deze toon wordt enigszins getemperd in de tweede bundel, om plaats te maken voor moralisering, inkeer en meditatie. In de derde bundel is de strijdlust geheel vervaagd en overheersen berusting en lof op de Schepper en de Heilige Familie.

Heel anders zijn Bijns’ refreinen over wereldse liefde, huwelijk en gezin, die alleen in de handschriften voorkomen. Deze zijn zowel serieus als sarcastisch. Even agressief als spotlustig trekt Anna alles op het gebied van de aardse liefde in twijfel. Minnaars zijn trouweloos, het huwelijk voert regelrecht naar slavernij en kweekt manwijven en pantoffelhelden, waardoor enige orde in het gezin ver te zoeken blijkt. Hiermee varieerde ze op een literaire thematiek, die bijna verplicht beoefend werd in rederijkerskringen en dus niet zomaar als heel persoonlijk opgevat kan worden. Toch heeft Anna’s keus voor deze thematiek wel degelijk betekenis. Haar persoonlijke leven liep averij op door de huwelijken van haar zuster en haar broer. Zelf bleef ze ongehuwd maar wel op de wereld gericht, wat op zijn minst doet veronderstellen dat ze een huwelijk niet wilde uitsluiten.

Minderbroeders

Veel werk van Anna Bijns moet tot stand gekomen zijn op instigatie van de Antwerpse minderbroeders. Onder hen had ze een paar persoonlijke vrienden. Zij moeten tevens verantwoordelijk zijn geweest voor de contacten met drukkers. Vooral broeder Matthias Weijnssen lijkt haar gestimuleerd en begeleid te hebben in haar schrijverschap. De minderbroeders stonden bekend als de meest fervente bestrijders van de reformatie, en voerden onder meer via literatuur in de volkstaal een propaganda-oorlog om zoveel mogelijk mensen te bereiken. Het is zeer waarschijnlijk dat het werk van Anna Bijns van meet af aan door hen in stelling is gebracht, ook gezien de herkomst van de twee verzamelhandschriften. Haar thema’s sloten geheel aan bij hun ambities: bestrijding van de ketterij, bespotting van het huwelijk, en kloostervermaak in zotte refreinen met tientallen benamingen voor de anus en een windenwedstrijd onder nonnen – men bestreed de zo gevreesde melancholie, die zelfs tot zelfmoord kon leiden, graag met de grofste strontfolklore.

Bijns’ bekendste refrein is dat over de (ironische) vraag welke Maarten de verkieslijkste kan heten, Maarten Luther of Maarten van Rossem. Aanleiding was de verijdelde aanslag van de Gelderse vrijbuiter op Antwerpen in 1542. In feite gebruikt ze zijn gewelddadige optreden om opnieuw te betogen hoeveel schadelijker het optreden van Luther is. Van Rossem kwelt lichamen, maar Luther richt zielen te gronde. Men zou bijna wensen door die roofridder gedood te worden. Dat was een paspoort voor de hemel, terwijl je ziel verkopen aan Luther eeuwige verdoemenis in de hel betekende. Daarom was Van Rossem toch nog de minste van twee kwaden.

Anna Bijns is de eerste auteur in de Nederlandse literatuur die haar grote succes vooral dankte aan de drukpers. Haar talenten werden ten volle erkend, benut en vooral ook uitgebuit. Dat zij excelleerde in een literaire kunst die zij als vrouw officieel niet in het verenigingsverband van de rederijkerskamer kon beoefenen, maakt het des te pikanter dat zij ook naar de mening van tijdgenoten al haar mannelijke collega’s verre overtrof.

Tot 1573 – ze was toen tachtig jaar – bleef ze aan huis onderwijs geven in catechese, lezen, schrijven en rekenen. In dat jaar kocht ze zich ter verzorging in bij het echtpaar Stollaert-Boots. Twee jaar later overleed Anna Bijns. Op 10 april 1575 werd zij begraven na een armzalige lijkdienst, zeker niet in de geest van het contract dat het inhalige echtpaar toch al veel voordeel opleverde door haar spoedige heengaan.

In de loop van de zeventiende eeuw raakte Bijns in de vergetelheid, om pas aan het einde van de negentiende eeuw weer herontdekt te worden. Haar orthodoxe katholicisme stond een bredere acceptatie vooralsnog in de weg. Echte erkenning als een groot auteur van de Nederlandse letterkunde vond ze ten slotte in de moderne, naoorlogse tijd.

Naslagwerken

Basse; Biographie nationale; Foppens; Frederiks/Van den Branden; Witsen Geysbeek; Jöcher; Kobus/De Rivecourt; Kok; Lauwerkrans; Leopold; Paquot; Pauwels de Vis; Piron; Wendelen; Witsen.

Publicaties

  • Dit is een schoon ende suverlick boecxken inhoudende veel scoone constige refereinen (Antwerpen 1528).
  • Refereinen, A. Bogaers e.a. ed. (Rotterdam 1875).
  • Nieuwe refereinen, W.J.A. Jonckbloet e.a. ed. (Gent 1886).
  • ‘Onuitgegeven gedichten’, A. Soens, ed. Leuvensche Bijdragen 4 (1902) 199-368. 
  • Schoon ende suverlijc boecxken, L. Roose ed. 2 delen (Leuven 1987) [facsimile editie].
  • ’t Is al vrouwenwerk. Refreinen, H. Pleij ed.(Amsterdam 1987).

Literatuur

  • L. Roose, Anna Bijns, een rederijkster uit de hervormingstijd (Gent 1963).
  • Herman Pleij, ‘1512: Antwerpse maagd wint aanmoedigingsprijs op Brussels rederijkersfeest – De grootste rederijker is een vrouw, Anna Bijns’, in: M.A. Schenkeveld-Van der Dussen e.a. red., Nederlandse literatuur. Een geschiedenis (Groningen 1993) 126-130.
  • Johan Oosterman, ‘Literatuur in Antwerpen omstreeks 1493. De bakermat van Anna Bijns’, Literatuur 13 (1996) 155-160.
  • Herman Pleij, ‘Jonckbloets romantische versie van Anna Bijns’, in: K.D. Beekman e.a. ed., De as van de romantiek (Amsterdam 1999) 189-199.
  • Johan Oosterman, ‘Jenneken Verelst en Anna Bijns. Nieuws over handschrift Leiden, UB, BPL 1289 en zijn inhoud’, Spiegel der Letteren 42 (2000) 49-57.
  • Herman Pleij, ‘Nieuws bij Anna Bijns’, in: B. Besamusca e.a. red., Hoort wonder! Opstellen voor W.P. Gerritsen bij zijn emeritaat (Hilversum 2000) 121-126.
  • Herman Pleij, ‘Anna Bijns als pamflettiste? Het refrein over de beide Maartens’, Spiegel der Letteren 42 (2000) 187-225.
  • Herman Pleij, Anna Bijns, van Antwerpen (Amsterdam 2011).
  • Judith Kessler, Princesse der Rederijkers. Het oeuvre van Anna Bijns. Argumentatieanalyse – structuuranalyse – beeldvorming (Hilversum 2013) [verschenen na publicatie van dit lemma].

Illustratie

Titelpagina van Bijns’ eerste bundel refreinen, Dit is een schoon ende suverlick boecxken (1528).

Auteur: Herman Pleij

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 80

laatst gewijzigd: 20/02/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.