Eggink, Clara Hendrika Catharina Clémentine Hélène (1906-1991)

 
English | Nederlands

EGGINK, Clara Hendrika Catharina Clémentine Hélène (geb. Utrecht 18-4-1906 – gest. Scheveningen 3-3-1991), dichteres, schrijfster en vertaalster. Dochter van Hendrik Jan Eggink (1882-na 1907) en Clara W.M.C. de Laat (1885-1959). Clara Eggink trouwde (1) op 4-11-1926 in Rotterdam met Jacobus Cornelis Bloem (1887-1966), dichter; dit huwelijk werd ontbonden op 12-12-1932; (2) op 16-9-1936 met Jan Remco Theodoor Campert (1902-1943), journalist en letterkundige; dit huwelijk werd ontbonden op 16-1-1939; (3) op 6-11-1945 in Amsterdam met Hans J.G. Ivens (voor 1919-1971); dit huwelijk werd ontbonden in 1949. Uit huwelijk (1) werd 1 zoon geboren; (2) en (3) bleven kinderloos.

Clara Eggink werd geboren als oudste in een gezin van drie kinderen. Haar vader was zakenman. In 1907 verloor hij zijn geld en vertrok naar Amerika, met achterlating van zijn zwangere vrouw en de eenjarige Clara, die naar Rotterdam verhuisden. In 1914 hertrouwde Clara’s moeder met Evert Jan Ebbeler, die voer op de Holland-Amerika Lijn. In 1916 werd Clara’s halfbroer Stef geboren. Clara Eggink ging naar een lagere school voor meisjes en naar een humanistische meisjes-HBS, een vrouwenwereld die haar niet aansprak: ze was liever onder de mannen in Delfshaven. Tijdens haar eindexamen in 1925 leerde ze de twintig jaar oudere dichter Jacques Bloem kennen, die gecommitteerde was bij de vakken Engels en Frans. Op 15 december 1925 verloofden de twee zich. Over deze opmerkelijke stap voor een negentienjarige geeft Eggink in haar autobiografie Leven met J.C. Bloem als reden: ‘Hij was de eerste man die me niet verveelde’.

Op 4 november 1926 trouwde Clara Eggink met Jacques Bloem. Het echtpaar betrok in Rotterdam de West Zeedijk 72b, waar een jaar later, op 8 september, Jakobus Willem Cornelis (Wim) werd geboren. Via Bloem leerde Eggink toonaangevende literatoren kennen zoals Roland Holst, Ter Braak, Du Perron, Marsman, Engelman  en Van Vriesland. Egginks huwelijk met Bloem was niet gelukkig. De verhuizing in mei 1928 naar Sint Nicolaasga in Friesland leek een verbetering omdat ze daarmee werd bevrijd van de knellende band met de schoonfamilie, maar de echtelijke spanningen hielden aan. Eind 1932 gingen zij uit elkaar. Er zouden nog vele verzoeningen en verwijderingen volgen.

Eggink publiceerde vanaf 1930 regelmatig gedichten in De Gids, Forum, Helikon en de Nieuwe Rotterdamse Courant. Haar poëzie, die ze in die tijd tekende met Cl. Bloem, was tegelijk romantisch, persoonlijk en zakelijk. In 1934 verscheen de bundel Schaduw en water, in 1938 de bundel Schiereiland. Vanaf 1934 schreef Eggink recensies voor het maandblad Critisch Bulletin en – vanaf 1937 – voor De Gulden Winckel, waar ze van Bloem de rubriek ‘Kroniek der poëzie’ had overgenomen. Al waren dit prestigieuze posities, zeker voor een vrouw, toch bleef haar rol te midden van de literatoren van die tijd bescheiden.

In 1936 trouwde Eggink met de dichter Jan Campert. Het paar trok in bij Bloem en haar zoon Wim. Ook dit tweede huwelijk was van korte duur. In 1940, na haar scheiding van Campert, verscheen de bundel Landinwaarts. In datzelfde jaar ontving zij voor Schiereiland de Lucie B. en C.W. van der Hoogtprijs. Een strofe uit het gedicht ‘De verlaten tuin’ ter illustratie van de traditionele vorm en heldere bondigheid van haar werk: ‘Ik denk weer aan ons eenzaam lopen,/ een elk verstrikt in eigen rouw,/ en nimmers voor elkanders bijzijn open/ een somber man, een trieste vrouw.’

In de oorlogsjaren vond Eggink werk bij uitgeverij Stols en trok ze in bij illustratrice Fiep Westendorp aan de Amalia van Solmsstraat in Den Haag. Vervolgens verhuisde ze naar Amsterdam om te werken als chef van de typekamer van Centraal Beheer. In de winter van 1944 op 1945 besloten Eggink en Bloem opnieuw in ondertrouw te gaan. Het huwelijk ging echter niet door omdat er nog voor de bruiloft onoverbrugbare conflicten ontstonden.

In 1945 trouwde Eggink met zakenman Hans Ivens – broer van filmmaker Joris –, maar ook dit huwelijk hield geen stand. De jaren 1950 waren voor Eggink een bloeiperiode. Zo was ze driemaal jurylid voor de P.C. Hooftprijs, was ze van 1945 tot 1955 bestuurslid van de Vereniging voor Letterkundigen, verscheen in 1954 haar verzamelbundel De rand van de horizon en schreef zij een biografie over de Haagse reizigster Alexandrine Tinne. Ook verzorgde Eggink meer dan vijftig vertalingen. Ze vertaalde onder meer werken van Hemingway, Maupassant, de zusters Brönte, Somerset Maugham, Dostojevski en Murdoch. Twintig jaar lang schreef ze bovendien recensies voor het Leidsch Dagblad. De teneur ervan was nuchter en scherp. ‘Het druipt van bloed en sperma’, schreef ze bijvoorbeeld over Ik Jan Cremer (1964).

Nadat Eggink in 1957, op zoek naar een ligplaats voor haar boot, een huis had gevonden in Kalenbeek, vroeg ze de zieke, inmiddels zeventigjarige Bloem bij haar te komen wonen. Daar stierf hij in 1966. Na zijn dood werd Eggink weer actief in het literaire leven. Zo zat ze in 1974 in de jury van de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren en was ze in 1977 voorzitter van de Haagse Kunstkring. In 1978 verscheen Leven met J.C. Bloem. Het boek zorgde voor de nodige commotie, maar kreeg ook veel waardering.

In 1980 maakte Eggink als enig vrouwelijk bemanningslid een wereldreis met een vrachtschip van de KNSM en schreef zij haar laatste boek, de autobiografische novelle Kind. Na een attaque in 1981 verhuisde ze naar het Rosa Spier Huis in Laren. Haar laatste levensjaar bracht ze door in het antroposofisch verpleeghuis van het echtpaar Eijsenga in Scheveningen. Clara Eggink overleed op 3 maart 1991 en werd begraven in Paasloo (Overijssel), naast Bloem.

Reputatie

Het leven van Clara Eggink heeft in het teken gestaan van haar – wisselende – verhouding met Bloem. Ze keek er met gevoelens van spijt op terug, getuige de openingszin van Leven met J.C. Bloem: ‘Een ding staat voor mij wel als een paal boven water: wij hadden bij elkaar moeten blijven, J.C. Bloem en ik’. Haar oeuvre is veelzijdig. Ze was in de eerste plaats dichteres, maar ze schreef ook proza, essays en honderden literaire kritieken, en ze deed veel vertaalwerk. Haar gedichten worden door sommigen een vrouwelijke variant op Bloems werk genoemd, maar volgens de literatuurhistorica Erica van Boven doet deze kwalificatie geen recht aan de eigen toon van Egginks werk, die zich kenmerkt door eenvoud, bondigheid en helderheid. Alleen de traditionele vorm heeft het met dat van Bloem gemeen (Schrijvende vrouwen). Ook in haar kritieken was ze traditioneel, in die zin dat ze zich afzette tegen modetrends. Eggink stond bekend als een eigenzinnige vrouw met een 'mannelijk' geluid. In de mannenwereld van de literaire kritiek bleef ze niettemin lange tijd de ‘Claartje’ van de grote Bloem. Eggink wordt nu vooral herinnerd als dichteres, hoewel ze langer actief is geweest als criticus. Haar essays en kritieken zijn nooit gebundeld. Het bescheiden poëzie-oeuvre van Eggink is tegenwoordig vooral iets voor fijnproevers.

Naslagwerken

Aardweg; DBNL; Lexicon van de Nederlandse letterkunde; Schrijvende vrouwen; WPLN.

Archivalia

Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Bloem, Eggink, De Laat, Ivens.

Publicaties

Behalve bovengenoemde titels schreef Clara Eggink:

  • Kleine grapjes van grote mensen (Amsterdam 1953).
  • De rand van de horizon (Amsterdam 1954).
  • De merkwaardige reizen van Henriëtte en Alexandrine Tine (Amsterdam 1960).
  • Gewoon mensen (Amsterdam 1961).
  • Een Rotterdams kind en andere ontmoetingen (Amsterdam 1962).
  • In Afrika (Den Haag 1979).
  • Verzen – vroeg en laat (Den Haag 1983).

Voor een compleet overzicht zie: L.Th. Vermij, ‘Ik stortte mij over de grenzen’.

Literatuur

  • G.H. ’s-Gravenzande, ‘Al pratende met … Clara Eggink’, Het Boek van Nu 4 (1950) 70-72.
  • A. Marja, ‘Poëzie, huwelijken en Egypte. Clara Eggink’, Buiten het Boekje (1954) 43-48.
  • E. Otteveer, J.C. Bloem. Ontmoetingen (Brugge 1968).
  • A.L. Sötemann, Vier opstellen over J.C. Bloem (Amsterdam 1979).
  • Anne Kuiper, ‘Schrijfster Clara Eggink overleden’, Furore 9 (1991) 7.
  • Pierre H. Dubois, J.C. Bloem. Dichter van het onuitsprekelijke (Groningen 1994).
  • Lucie Th. Vermij, ‘Ik stortte mij over de grenzen. Leven en werk van Clara Eggink (Amsterdam 1994).
  •  Hans Renders, Wie weet slaag ik in de dood. Biografie van Jan Campert (Amsterdam 2004).
  • T. van Peel, ‘Jan Remco Theodoor Campert (1902-1943). Het slordige leven van Jan Campert. Biograaf worstelt met vage figuur’, Levens 2004 (Den Haag 2005) 60-62.
  • Gretha Donker, J.C. Bloem. Meester-dichter (Epe 2006).
  • Bart Slijper, Van alle dingen los. Het leven van J.C. Bloem (Antwerpen 2007).
  • Erica van Boven, Een tijd, die eigenlijk niet meer om poëzie vraag. Clara Eggink en de dichterlijke waardigheid, in Gilles J. Dorleijn red. Kritiek in crisistijd. Literaire kritiek in Nederland en Vlaanderen tijdens de jaren dertig (Amsterdam 2009) 85-104.

Illustratie

Clara Eggink, op de boekenmarkt van de Bijenkorf, door Mieke H. Hille, 1959.

Auteur: Vera Weterings

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 913

laatst gewijzigd: 03/04/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.