Hogendorp, Anna van (1841-1915)

 
English | Nederlands

HOGENDORP, Anna van, ook bekend onder de pseudoniemen Johanna en Clematis (geb. Den Haag 7-9-1841 – gest. Den Haag 5-3-1915), sociaal hervormster, feministe en publiciste. Dochter van Dirk van Hogendorp (1797-1845), raadsheer, en Marianne Catherine van Hogendorp (1805-1878). Anna van Hogendorp bleef ongehuwd.

Anna van Hogendorp groeide op als één na jongste van acht kinderen in een Haags adellijk gezin. Haar vader voerde de graventitel, zijzelf het predikaat jonkvrouwe. Haar ouders speelden een vooraanstaande rol in het orthodox-protestantse Réveil en waren actief in het christelijk-filantropische werk. Na de dood van de vader in 1845 – Anna was nog geen vier – zette de moeder dit werk voort. Zo richtte moeder Van Hogendorp in 1847 de Vrienden der Armen op, een armenzorgvereniging waarbij ook Anna en haar zusters in de loop der jaren intensief betrokken raakten. Moeder en dochters Hogendorp waren tevens actief voor de zending en de zondagsschool.

Filantropie, zedelijkheid en vrouwenrechten

Anna kreeg geen formele opleiding, maar door het volgen van  lezingen, cursussen en congressen en via de studieboeken van haar broer Dirk maakte ze zich vertrouwd met religieuze, juridische en intellectuele vraagstukken. Toen Dirk in 1857 stierf, moest ze op een andere manier aan boeken komen. Ze trad daarom toe tot het damesleesgezelschap van Betsy Groen van Prinsterer-van der Hoop, de hartsvriendin van haar moeder, een nieuwe bron van kennis.

Anna van Hogendorp bleef ongehuwd. Tot haar 37ste woonde ze met haar eveneens ongetrouwde zus Wilhelmina in het ouderlijk huis. Toen hun moeder in 1848 overleed, betrok ze met haar zusters Marianne (sinds 1876 weduwe) en Wilhelmina een huis aan de Haagse Alexanderstraat – ze zouden daar ruim dertig jaar wonen. Met Marianne nam ze de leiding van de Vrienden der Armen op zich, en na de dood van Groen van Prinsterer-Van der Hoop nam Anna ook de leiding over van het Damesleesgezelschap. Zo trad ze in de voetsporen van de generatie Reveilvrouwen die rond 1850 waren begonnen zich via liefdadigheid en vorming te ontplooien en te manifesteren.

Vanaf 1869 publiceerde Anna van Hogendorp liedteksten en korte stukken in almanakken. Het opvangwerk voor ‘gevallen vrouwen’ van Reveilvoorman ds. O.G. Heldring inspireerde haar in 1878 tot de essaybundel Het Opstandingshuis aan de Linge. Naast enkele biografische schetsen van vorstinnen zoals Juliana van Stolberg voltooide ze tussen 1878 en 1880 het driedelige Geloofsgetuigen. Galerij van christelijke vrouwen van de eerste eeuwen des christendoms tot op onzen tijd.

Via hun jongste broer Hendrik raakten Anna van Hogendorp en haar zusters nauw betrokken bij het zogeheten abolitionisme, de strijd tegen reglementering en regulering van de prostitutie. Vrouwen waren uitgesloten van de in 1879 opgerichte Nederlandsche Vereeniging tegen de Prostitutie (NVP), maar in 1883 kwam Van Hogendorp op een internationale abolitionistische conferentie in Den Haag in contact met de Britse feministe Josephine Butler. Met steun van Butler richtte ze, samen met haar zuster Marianne, in 1884 de Nederlandsche Vrouwenbond tot Verhooging van het Zedelijk Bewustzijn (de ‘Vrouwenbond’) op. Ze werd landelijk bestuurslid en presidente van de afdeling Den Haag en Scheveningen. In 1885 organiseerde ze een petitie aan de Tweede Kamer tegen de handel in vrouwen en meisjes. Dit massaal ondertekende adres leidde tot de eerste internationale verdragen tegen vrouwenhandel.

In 1886 vatte Van Hogendorp haar ideeën over ‘het vrouwenvraagstuk’ bondig samen in het Réveiltijdschrift Bouwsteenen: ‘De Staat, de vertegenwoordiger der Gerechtigheid, mag geen verdrag aangaan met de zonde’ (Van Hogendorp 1886, 154). Voor haar opvattingen over de gelijkheid tussen de seksen zocht ze ook aansluiting buiten haar eigen orthodox-christelijke kring. In 1894 werd ze een van de eerste leden van de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht. Tijdens de 'Nationale tentoonstelling van vrouwenarbeid' in 1898 organiseerde ze met vrouwen van diverse gezindten een driedaags congres ‘tot Bevordering der Openbare Zedelijkheid’, waarop omstreden onderwerpen zoals Neomalthusianisme en ongehuwd moederschap ter sprake kwamen. Zij en haar zusters werden onmiddellijk actief in de na de tentoonstelling opgerichte Nationale Vrouwenraad.

Intussen bleef Anna van Hogendorp ook historisch onderzoek doen. Rond de eeuwwisseling publiceerde ze in De Gids twee vervolgstudies over Juliana van Stolberg en in Eigen Haard een levensschets van Maria Stuart II. Een en ander leidde tot lidmaatschappen van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1902) en het Historisch Genootschap (1909). Van Hogendorp bleef haar activisme verbinden met haar Reveilprincipes. In 1899 pleitte ze voor een ‘christelijk feminisme’ van ‘gelovige vrouwen, die de heiligheid van het huwelijk hooghouden, en het specifieke onderscheid tussen man en vrouw niet uit het oog willen verliezen; doch die op grond der H. Schrift overtuigd zijn, dat de vrouw niet heeft haar rechte, eigenlijke plaats in onze samenleving’ (Van Hogendorp 1899, 691). Op een vergadering van de Vrouwenraad in 1901 pleitte ze ‘niet zonder huivering’ voor vrouwenkiesrecht. In 1903 en 1904 vertegenwoordigde ze de Vrouwenbond en de Vrouwenraad in enkele nationale en internationale comités en was ze actief in een handvol vrouwenorganisaties die in de voorgaande jaren door haar zuster Marianne en door Betsy Groen van Prinsterer waren opgericht. Vooral het opzetten van een toevluchtshuis voor dakloze vrouwen en meisjes in de Haagse ‘rosse buurt’ ging haar ter harte. In 1907 was ze betrokken bij de oprichting van een consultatiebureau voor ongehuwde moeders. Onder het pseudoniem Clematis schreef ze in het bondsblad Hulp in de Huishouding. In 1913 redigeerde ze met Cornelia van der Hart de bundel Van Vrouwenleven, 1813-1913 die uitkwam ter gelegenheid van de tentoonstelling ‘De vrouw 1813-1913’.

Geïnspireerd door haar christelijke feminisme organiseerde Van Hogendorp vanuit de Vrouwenbond acties voor een wettelijk verbod op bordelen en vrouwenhandel. Haar feminisme bracht haar ook in conflict met de NVP, die weigerde om vrouwen in haar bestuur op te nemen. In 1909 kwam Van Hogendorp hierover in botsing met de NVP-er Andrew de Graaf over diens visie op vrouwelijk kunnen. Toen in 1911 de door beide organisaties bepleite Wet tot Bestrijding van Zedeloosheid eindelijk werd aangenomen, vierde de NVP dit op grootse wijze, maar Van Hogendorp en de Vrouwenbond werden gemarginaliseerd. Op 5 Maart 1915 overleed Anna van Hogendorp, 73 jaar oud. Geheel in stijl had ze twee maanden ervoor haar laatste publicatie – een bijdrage aan Hulp in de Huishouding – afgesloten met de woorden ‘God zegene Oranje en Nederland!’

Reputatie

Anna van Hogendorp was tot het laatst toe een kind van haar tijd en milieu: een Oranjegezinde, orthodox-protestantse freule, voor wie standsverschil, vaderlandsliefde en kolonialisme tot de natuurlijke orde der dingen behoorden. Ze stelde zich traditioneel bevoogdend op tegenover de ‘ongelukkigen’ die ze wilde redden, maar toonde moed in haar aanpak van de prostitutie. Daarbij liet ze haar eigen orthodox-protestantse kring zien hoe geloof en feminisme konden samengaan.

Naslagwerken

BWN; BWSA; Levensberichten.

Publicaties

Overzicht in Levensberichten (1916) 103-104. De hierboven verkort aangehaalde publicaties zijn:

  • ‘Een opheldering. Aan den Heer J. Bouvin, V.D.M.’, Stemmen voor Waarheid en Vrede. Evangelisch Tijdschrift voor de Protestantsche Kerken 36 (1899).
  • [met Cornelia van der Hart] red., Van vrouwenleven, 1813-1913. Ontwikkelingsgang van het leven en werken der vrouw in Nederland en de koloniën (Den Haag 1913).

Literatuur

  • Nederland’s Adelsboek 12 (Den Haag 1914) 318-338.
  • Johanna W.A. Naber, ‘Het levenswerk van Anna van Hogendorp’, in: Idem, Van onze oud-tantes en tantes (Haarlem 1917) 247-301.
  • Selma Louise Sevenhuijsen, De orde van het vaderschap. Politieke debatten over ongehuwd moederschap, afstamming en huwelijk in Nederland, 1870-1900 (Amsterdam 1987).
  • Pieter Koenders, Tussen christelijk réveil en seksuele revolutie. Bestrijding van zedeloosheid in Nederland, met nadruk op de repressie van homoseksualiteit (Amsterdam 1996).
  • Petra de Vries, Kuisheid voor mannen, vrijheid voor vrouwen. De reglementering en bestrijding van prostitutie in Nederland, 1850-1911 (Hilversum 1997).

Illustratie

Portretfoto, door onbekende fotograaf, ongedateerd (Collectie IAV - Atria, kennisinstituut voor emancipatie en vrouwengeschiedenis).

Auteur: Petra de Vries

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 762

laatst gewijzigd: 12/07/2017

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.