Maria Henrietta Stuart I (1631-1661)

 
English | Nederlands

MARIA HENRIËTTA STUART I (geb. Londen 4/14-11-1631 gest. Londen 24-12-1660/3-1-1661), door haar huwelijk prinses van Oranje. Dochter van Karel I koning van Engeland en Schotland (1600-1649) en Henriette Maria de Bourbon (1609-1669). Maria Stuart trouwde op 12-5-1641 met Willem II, prins van Oranje (1626-1650), de latere stadhouder van Holland. Uit dit huwelijk werd 1 zoon geboren.

Maria Stuart werd geboren als de oudste van negen kinderen. Zij groeide op in Richmond en Londen, en kreeg een Frans getinte opvoeding van de gravin van Roxburghe. Haar ouders kwamen geregeld een bezoek brengen aan de prinses en hun andere kinderen. Bij die gelegenheden aten zij gezamenlijk. De pogingen van moeder Henriette Maria om haar kinderen rooms-katholiek te laten opgroeien, mislukten omdat Karel I uitdrukkelijk vasthield aan een protestantse opvoeding. Twee van Maria’s broers – Karel (1630-1685) en Jacobus (1633-1701) – zouden koning van Engeland worden.

Huwelijk met een Hollandse prins

Vanaf januari 1640 werden ruim een jaar lang onderhandelingen gevoerd tussen de Staten-Generaal en Karel I over een mogelijk huwelijk tussen prins Willem van Oranje – de enige zoon van stadhouder Frederik Hendrik en Amalia van Solms – en Maria. De Engelse koning ging akkoord, op voorwaarde dat de Republiek een politiek verbond met Engeland zou sluiten. Zijn binnenlandse positie was op dat moment echter al zo verzwakt, dat de Staten-Generaal zich daartoe niet wilden verplichten. Karel I moest zich uiteindelijk neerleggen bij een verbintenis zonder formeel politiek verbond. Wel kreeg hij, overeenkomstig het Engelse huwelijksrecht, gedaan dat de jonge prinses tot haar twaalfde jaar in Londen zou mogen blijven en dat zij dan ook zelf met het huwelijk moest instemmen alvorens zich metterwoon in de Republiek te vestigen.

Eind april 1641 arriveerde prins Willem met een omvangrijk gezelschap in Londen. Het huwelijk werd ruim twee weken later in de kapel van Whitehall Palace voltrokken volgens de Anglicaanse ritus. De veertienjarige bruidegom was gekleed in een roodfluwelen pak en zijn negenjarige bruid droeg een traditioneel zilverkleurige bruidsjapon, waarvan de sleep door zestien hofdames werd gedragen. Hoewel Maria volgens de huwelijksvoorwaarden nog tot eind 1643 in Engeland had kunnen blijven, vertrok zij onder begeleiding van haar moeder al in maart 1642 naar de Republiek. Zo kon zij aan de gevaren van een dreigende burgeroorlog in eigen land ontkomen.

Echtgenote van de stadhouder

Na de dood van prins Frederik Hendrik in maart 1647 mocht Maria zich, als echtgenote van diens opvolger Willem II, prinses van Oranje noemen. Haar schoonmoeder, Amalia van Solms – met wie zij al vanaf haar aankomst in Den Haag veel minder goed kon opschieten dan met haar schoonvader – had met die vooraanstaande positie van Maria grote moeite. De verhouding tussen de twee vrouwen zou met de jaren verslechteren. In Elizabeth Stuart, haar directe tante en voormalig koningin van Bohemen, vond Maria daarentegen een geestverwante in sociaal, cultureel en politiek opzicht. Elizabeth, bijgenaamd de ‘Winterkoningin’, woonde van 1621 tot 1661 als ballinge in een paleis aan de Kneuterdijk.

Tijdens het drieëneenhalf jaar durende stadhouderschap van Willem II voerde het stadhouderlijk paar een geldverslindende staat in hun stadspaleis aan het Noordeinde en in het jachtslot te Honselaarsdijk. Onder andere Amalia maakte daar bezwaar tegen. Ook sprak de schoonmoeder meermalen haar ongenoegen uit over het ‘Engelsche werck’ van de Royalisten, die tijdens de burgeroorlogen hun vaderland hadden verlaten en in groten getale in Den Haag toevlucht en (financiële) steun zochten. Willem II leende zijn zwagers Karel, Prins van Wales, en Jacobus, Hertog van York, grote geldbedragen en subsidieerde ook hun verblijf in Den Haag.

Ook de aanvankelijke kinderloosheid van Maria gaf aanleiding tot zorgen en roddel aan het Haagse hof. Na een miskraam in het najaar van 1647 ging het gerucht dat de prinses onvruchtbaar was geworden. Op 14 november 1650 – haar negentiende verjaardag – beviel Maria van een zoon. Deze kwam vaderloos ter wereld, aangezien Willem II een week eerder aan de pokken was overleden.

Weduwe

Direct na de geboorte van de nieuwe Oranjeprins liepen de spanningen tussen moeder en schoonmoeder opnieuw hoog op. Terwijl Maria haar zoon wilde vernoemen naar broer Karel, hield Amalia vast aan de naam Willem; een strijd die door de laatstgenoemde werd gewonnen. Bij de sobere doopplechtigheid in de Grote kerk in Den Haag, op 15 januari 1651, liet Maria zich niet zien, al nam zij na afloop wel de pillegiften van onder meer de Staten-Generaal in ontvangst. Ook inzake de voogdij stonden Amalia en Maria lijnrecht tegenover elkaar; het conflict moest uiteindelijk door de Hoge Raad van Holland en Zeeland worden beslist. In augustus 1651 wees dit rechtscollege drie voogden aan: aan de ene kant de moeder, met één stem; aan de andere kant, met samen één stem, Amalia van Solms en Frederik, keurvorst van Brandenburg en zwager van Maria (hij was getrouwd met Louise Henriette, de oudste dochter van Amalia). Het beheer van Willems goederen werd gelegd in handen van de Nassause Domeinraad. Alleen in hun pogingen de jonge prins Willem tot stadhouder benoemd te krijgen, waren Maria en haar schoonmoeder eensgezind, maar deze pogingen liepen op niets uit.

De enige directe invloed van Maria op de opvoeding van haar zoon was de benoeming door haar, in 1654, van een voormalige hofdame tot Willems gouvernante, en van Frederik van Nassau, heer van Zuylestein tot gouverneur in 1658. Diens instructie werd geschreven door Constantijn Huygens, de voormalige secretaris van Willem II, in opdracht van Amalia.

Had Maria zich toch al nooit echt in Den Haag thuis gevoeld, door de perikelen rond de voogdij en de gespannen situatie met haar schoonmoeder trok zij zich meer en meer uit het Haagse hofleven terug. Zij verbleef dikwijls op het jachtslot Honselaarsdijk, ten zuiden van Den Haag, dat haar als weduwe van Willem II was toebedeeld, of op kasteel Teylingen, ten noorden van Leiden, bij Johan Polyander van den Kerckhoven, het hoofd van haar hofhouding, en diens echtgenote, lady Catherine Stanhope. Als voormalig gouvernante had zij grote invloed op de prinses. In Teylingen ontving Maria haar drie broers, die na de executie van hun vader Karel I in januari 1649 met hun volgelingen van het ene Europese hof naar het andere zwierven. In 1654, na de Eerste Engelse Oorlog, werd hun door de Staten-Generaal de toegang tot de Republiek ontzegd, in overeenstemming met de door het Engelse parlement gestelde vredesvoorwaarden. Bijna drie jaar lang volgde Maria daarom haar broer, de latere Karel II, op zijn tochten door Europa – van Spa naar Keulen, van Keulen tot Parijs. Vanaf januari 1656 verbleef zij aan het Franse hof bij haar moeder, die daar al lange tijd een toevlucht had gevonden. Pas een jaar later, in februari 1657, keerde Maria naar Den Haag terug.

Tijdens haar verblijf in Frankrijk had Maria haar neef Lodewijk XIV om interventie gevraagd in het geschil om het Zuid-Franse prinsdom Orange, een ander langslepend conflict tussen de prinses en haar schoonmoeder over de erfenis van Willem II. De prins was zonder testament gestorven, maar had in een verzegelde brief van februari 1649 aan Frederik, graaf von Dohna, de gouverneur van Orange, vastgelegd dat ten aanzien van het prinsdom alleen de orders van zijn weduwe Maria golden. Die opdracht werd door Von Dohna (een neef van Amalia van Solms) genegeerd, ten gunste van de jonge prins Willem. Toen echter de prinses een afschrift van de brief tussen de papieren van haar overleden man aantrof, diende zij een zaak in bij het Hof van Holland en Zeeland en bij de Hoge Raad. Maar deze wezen haar claim in 1652 af.

Nadat Maria hem in 1656 om steun had gevraagd, mengde haar neef Lodewijk XIV zich in de kwestie, en in 1658 verklaarde het parlement van Orange de prinses tot regentes. Omdat gouverneur Von Dohna zich bleef verzetten, vroeg Maria de Franse koning nogmaals om hulp, en in augustus 1659, en opnieuw in februari 1660 stuurde deze troepen naar het prinsdom. In het voorjaar van 1660 capituleerde Orange en sloot Von Dohna een verdrag met de Franse koning, waarin deze verklaarde uitsluitend omwille van de jonge Prins van Oranje te hebben gehandeld. Het conflict om het prinsdom zou zich uiteindelijk tot ver na Maria’s dood voortslepen.

Nauwelijks een half jaar na de inname van Orange door de troepen van Lodewijk XIV verliet Maria de Republiek. In mei 1660 had haar broer Karel het verdrag van Breda ondertekend, waarmee hij de kroon van Engeland, Schotland en Ierland aanvaardde. De prinses was bij alle ceremoniële feestelijkheden in Breda en Den Haag aanwezig. Haar positie in de Republiek was met het herstel van de monarchie in Engeland veranderd, omdat haar zoon nu immers vijfde in de lijn van Engelse troonopvolging was. Samen met de jonge prins maakte Maria een officiële tocht langs diverse steden in de Republiek, waar zij met alle eerbewijzen werden ontvangen.

Intussen stond Maria op het punt naar Engeland te vertrekken om haar broer met zijn nieuwe waardigheid als koning te feliciteren. Bij haar vertrek in september 1660 vernam zij dat haar broer Hendrik, graaf van Gloucester, plotseling aan de pokken was overleden. De hofrouw drukte een stempel op haar officiële bezoek. Twee maanden later werd Maria zelf ziek, en veelvuldige aderlatingen deden haar conditie verder achteruitgaan. Op kerstavond 1660 dicteerde de prinses haar testament aan haar secretaris. Ten aanzien van haar zoon vertrouwde zij geheel op haar broer Karel II en haar moeder Henriette Marie, en zij drukte haar secretaris op het hart dat het ‘mijne grootste pijn [was] dat ik van hem moet scheiden. Oh mijn kind, breng hem mijnen zegen’ (Kon. Huisarchief, Arch. C. Huygens, inv. G1-6II-H, fol. 41r). Maria stierf op 29-jarige leeftijd en werd begraven in Westminster Abbey, vlakbij haar geliefde broer Hendrik. Met de door haar gedecreteerde benoeming van Karel II als toeziend voogd over haar zoon gingen de regenten in de Republiek niet akkoord. Na een bittere strijd kreeg Amalia van Solms in september 1661 het voogdijschap toegewezen.

Reputatie

De historische waardering voor Maria Henriëtta is tweeslachtig. In de Nederlandse geschiedschrijving is haar bemoeienis met het prinsdom Orange en haar voortdurende (financiële) steun aan de Engelse zaak vooral in negatieve termen beschreven. Haar tijdgenoten in de Republiek deelden die mening, en veroordeelden haar arrogantie, haar onwil zich te integreren – zij leerde nooit Nederlands – en haar onverschillige houding tegenover haar zoon, die zij bijvoorbeeld niet tot universeel erfgenaam verklaarde. Engelse tijdgenoten en latere Britse historici roemden daarentegen haar loyaliteit aan haar broer Karel en zijn volgelingen.

Het lijdt geen twijfel dat Maria haar leven in de Republiek bijna onverdraaglijk vond, vooral na het overlijden van een echtgenoot die haar zorg om en loyaliteit aan de Engelse zaak deelde. Zij omringde zich – voor zover mogelijk – met Engelstalig personeel en trachtte in Den Haag als het ware een Engels hof te creëren. De aanwezigheid van haar tante Elisabeth Stuart, de verdreven koningin van Bohemen, speelde daarbij een belangrijke rol. Toen Maria in 1660 haar reis naar Londen voorbereidde, schreef zij aan Karel II dat ze een langer verblijf in de Republiek als de grootste straf van de wereld zou voelen (Thurloe State Papers I, 662). Die hoefde ze uiteindelijk niet te ondergaan. Dat haar zoon stadhouder Willem III in 1689 de Engelse troon besteeg, zou zij ongetwijfeld tot één van haar belangrijkste verdiensten hebben gerekend.

Naslagwerken

Van der Aa; Van Ditzhuyzen; NNBW; Oranje van A tot Z; Oxford DNB.

Archivalia

  • National Archives, Londen: State Papers Holland.
  • Bodleian Library, Oxford: Clarendon Manuscripts; Rawlinson Manuscripts MS 155.
  • Nationaal Archief, Den Haag: Archief Nassause Domeinraad.
  • Het Koninklijk Huisarchief, Den Haag: Archief Willem II; Archief Constantijn Huygens.

Literatuur en bronnenuitgaven

  • Thomas Manley, A short view of the lives of those illustrious princes, Henry, duke of Gloucester, and Mary (Londen 1661) [eerste biografie/hagiografie].
  • A collection of the State Papers of John Thurloe, T. Birch ed.  (Londen 1742).
  • M.E. Everett Green, Lives of the princesses of England 6 (Londen 1855) 100-334 [gedetailleerde maar sterk verouderde biografie].
  • Theod. Jorissen, ‘Amalia van Solms en Maria Stuart’, in: Idem, Historische Bladen 1 (Haarlem 1889) 43-79.
  • P. Geyl, Oranje en Stuart, 1641-1672 (Zeist 1963).
  • Jacqueline Doorn, Mary Stuart 1631-1660. Een omstreden prinses van Oranje (Zaltbommel 1966) [geromantiseerde biografie].
  • S. Groenveld, Verlopend getij: de Nederlandse Republiek en de Engelse burgeroorlog 1640-1646 (Dieren 1984).
  • Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik, stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe, 1643-1649, 1651-1654, J. Visser ed.  (Den Haag 1995).
  • Alison Plowden, The Stuart princesses (Stroud 1996).
  • Marika Keblusek, ‘A divertissiment of little plays. Theater aan de Haagse hoven van Elizabeth van Bohemen en Mary Stuart’, in: Jan de Jongste, Juliette Roding en Boukje Thijs red., Vermaak van de elite in de vroegmoderne tijd (Hilversum 1999) 190-202.

Illustratie

Portret (detail) door Bartholomeus van der Helst, 1652 (Rijksmuseum Amsterdam).

Auteur: Marika Keblusek

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 304

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.