Merian, Maria Sibylla (1647-1717)

 
English | Nederlands

MERIAN, Maria Sibylla (geb. Frankfurt am Main 2-4-1647 – gest. Amsterdam 13-1-1717), insecten- en bloemenschilderes en natuuronderzoekster. Dochter van Matthäus Merian de Oude (1593-1650), kunstenaar en uitgever, en Johanna Sibylla Heim (gest. 1690). Maria Sibylla Merian trouwde op 16-5-1665 in Frankfurt met Johann Andreas Graff (1637-1701), schilder, tekenaar en graveur. Uit dit huwelijk werden 2 dochters geboren. Het huwelijk werd in 1692 ontbonden.

Maria Sibylla Merian groeide op in een kunstenaarsmilieu. Aanvankelijk was dat in Frankfurt am Main, de stad waar vader Matthäus Merian de Oude als graveur een gerenommeerd uitgeversbedrijf had. Toen Maria Sibylla drie jaar oud was stierf haar vader, en een jaar later (in 1651) hertrouwde haar moeder met de bloemenschilder en kunsthandelaar Jacob Marrel (1614-1681). In het atelier van Marrel leerde Maria Sibylla de beginselen van de teken- en schilderkunst. Behalve Marrel wordt ook zijn leerling, de stillevenschilder Abraham Mignon (1640-1679), genoemd als haar leermeester. Maria Sibylla hield zich vooral bezig met het tekenen en schilderen van bloemen en insecten. Zelf schrijft zij in het voorwoord van de Metamorphosis insectorum Surinamensium dat zij zich in haar jeugd vooral oefende in het schilderen van kruiden, bloemen en vruchten, en dat zij altijd had geprobeerd die te versieren met afbeeldingen van beestjes die ze had gevonden. Zo had zij al vroeg de transformatie van wormen en rupsen geobserveerd. In eerste instantie waren dat ‘Zyde-Wormen’, later ontdekte zij dat er uit andere rupsen veel mooiere vlinders (‘capellen en uilen’) voortkwamen. Die ontdekking had haar ertoe gebracht voortaan alle rupsen te verzamelen die zij kon vinden om hun transformatie te observeren en te tekenen.

Huwelijk en werk

Op 16 mei 1665 trouwde de achttienjarige Maria Sibylla in Frankfurt met de tien jaar oudere schilder en graveur Johann Andreas Graff, een voormalig leerling van Marrel. Het echtpaar kreeg twee dochters: Johanna Helena (1668) en Dorothea Maria (1678). In 1670 verhuisde het gezin vanuit Frankfurt naar Graffs geboorteplaats Neurenberg, waar hij zich als zelfstandig kunstenaar vestigde. Merian droeg bij aan het levensonderhoud door borduur-, teken- en schilderles te geven aan een groepje dames – in de literatuur aangeduid als ‘jufferscompagnie’. Verder beschilderde zij zijden doeken en tafellakens met bloemen en handelde ze in verfstoffen en schildersbenodigdheden. Merian zou in deze periode ook de opdracht hebben gekregen om voor de markgraaf van Baden-Baden – ‘Turken-Lodewijk’ – een legertent te beschilderen met vogels en bloemen (Wettengl, 18). Ook een driedelig bloemenboek, Florum Fasciculi tres, bekend als Neues Blumenbuch, uitgegeven in 1675, 1677 en 1680, dateert uit deze Neurenbergse tijd. Elk deel bestond uit twaalf platen van bloemen en kransen die gebruikt konden worden als borduurvoorbeelden.

Verder bleef Maria Sibylla Merian zich toeleggen op het verzamelen, observeren en schilderen van insecten en vlinders. Zij kweekte die zelf, zodat zij de verschillende ontwikkelingsstadia kon vastleggen. Dit onderzoek resulteerde in het werk Der Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumennahrung, waarvan het eerste deel, met vijftig kopergravures, in 1679 verscheen. Het rupsenboek werd lovend ontvangen. Merians werk was in bepaalde opzichten anders dan dat van haar tijdgenoten. Zij was de eerste die niet alleen de gedaanteverwisseling van vlinders en insecten tot in de kleinste details onderzocht en schilderde, maar daarbij ook de voedsterplanten beschreef en afbeeldde. Haar werk kan beschouwd worden als een synthese tussen bloemstuk en insectenstilleven, waarin de conventionele verdeling was omgedraaid. De verschillende ontwikkelingsstadia van de insecten stonden hier centraal, met de plant als ondersteuning. Haar werk onderscheidde zich ook van andere bloemen- en insectenboeken door de gekleurde kopergravures.

Na de dood van stiefvader Marrel in 1681 verhuisde Merian met haar dochters naar Frankfurt om bij haar moeder te gaan wonen. Graff voegde zich later bij zijn gezin. Ondertussen werkte zij aan het tweede deel van het rupsenboek, dat in 1683 uitkwam. Ook dit deel was geïllustreerd met vijftig kopergravures en bevatte een gedicht van de Neurenbergse dichter Christoph Arnold.

Wieuwerd, Amsterdam en Suriname

In 1685 vertrok Maria Sibylla Merian met haar dochters en moeder, maar zonder echtgenoot, naar de labadistengemeenschap Waltha State in het Friese Wieuwerd, een religieuze commune waar haar halfbroer Caspar Merian (1627-1686) zich in 1677 bij had aangesloten. Na enkele vergeefse pogingen om haar tot terugkeer te overreden vertrok Graff naar Neurenberg, waar hij zich in 1692 officieel van haar liet scheiden. Hij stierf er in 1701. Op Waltha State was Merian slechts in beperkte mate in staat om haar werk voort te zetten. Tussen 1688 en 1691 heeft zij er gewerkt aan wat later de ‘kruidenserie’ genoemd zou worden. Uit die tijd dateert ook het Studieboek, Merians werkjournaal, dat inzicht geeft in haar manier van werken en dat tevens een belangrijke bron voor biografisch onderzoek is. In deze tijd moet zij voor het eerst insecten uit Suriname hebben gezien, meegenomen door geloofsgenoten die terugkeerden van de labadistenplantage Providentia aldaar.

In de zomer van 1691 verliet Merian met haar dochters – haar moeder was in 1690 gestorven – de door interne spanningen uiteenvallende labadistengemeente en verhuisde naar Amsterdam, waar zij een handel in geprepareerde insecten en verfstoffen opzette. In opdracht van Agnes Block (1629-1704) maakte Merian verscheidene botanische aquarellen. Ondertussen ging zij door met haar natuurhistorisch onderzoek, daarbij geholpen door haar dochters. Als bekend kunstenares en onderzoekster wist Merian in contact te komen met verzamelaars als Nicolaas Witsen (1641-1717), burgemeester van Amsterdam en bewindhebber van de VOC, zijn neef Jonas Witsen (1676-1715), secretaris en schepen van Amsterdam, Casparus Commelin (1668-1731), directeur van de Hortus Botanicus, en de botanicus Frederik Ruysch (1638-1731). Merian constateerde, zo meldt zij in de Metamorphosis dat deze verzamelingen wel veel insecten en vlinders bevatten, maar niet lieten zien hoe zij uit rupsen waren ontstaan. Zij besloot daarom om op eigen initiatief en zonder geldelijke ondersteuning naar Suriname te gaan om daar zelf onderzoek te doen. Om de reis te bekostigen verkocht zij haar tekeningen en geprepareerde insecten.

In juni 1699 vertrok Maria Sibylla, 52 jaar oud, in gezelschap van haar jongste dochter Dorothea Maria, naar Suriname. Per boot gingen zij naar de in verval geraakte labadistenplantage Providentia. Daarna verbleven moeder en dochter in Paramaribo. Om aan onderzoeksmateriaal te komen maakten zij tochten door het binnenland en ook werden slaven de jungle in gestuurd om insecten, vruchten en planten te halen die de beide vrouwen dan zelf opkweekten, beschreven en tekenden. Gesloopt door ziekte en de hitte vertrokken Merian en haar dochter eerder dan gepland op 18 juni 1701 weer naar Nederland, waar zij op 23 september aankwamen met koffers vol tekeningen, geprepareerde insecten, vlinders en reptielen.

Gedurende de jaren 1701-1705 werkte Merian uit financiële noodzaak aan tekeningen voor D’Amboinsche rariteitenkamer van Georg Everhard Rumphius, waarvan de originele afbeeldingen grotendeels verloren waren gegaan. Ondertussen werkte Merian haar in Suriname gemaakte notities en tekeningen uit en verscheen in 1705 haar meesterwerk, Metamorphosis insectorum Surinamensium ofte Verandering der Surinaamsche insecten. Deze tweetalige uitgave bestond uit zestig gravures met begeleidende tekst, waarop niet alleen vlinders, mieren en andere insecten, maar ook spinnen, reptielen en amfibieën staan afgebeeld, vergezeld door de voedsterplanten. Het Surinameboek baarde veel opzien en vond gretig aftrek. Het was verkrijgbaar in verschillende uitvoeringen. Het mooist en het kostbaarst waren de exemplaren in tegendruk; over een vel papier met de nog natte afdruk van de kopergravure werd een nieuw vel papier gelegd en aangedrukt, zodat een flauwere afdruk van de gravure ontstond waarvan de lijnen minder zwart waren. Desgewenst kleurden Merian en haar dochters de afdrukken in.

Merian maakte ook een Nederlandse vertaling van haar vroegere werk uit Frankfurt en Neurenberg, ‘dewijl de Hoogduitse spraak in deze landen niet gebruikelijk is’: in 1713 kwam het eerste deel uit van Der rupsen begin, voedsel en wonderbaare veranderingen, in 1714 het tweede. In datzelfde jaar raakte Merian gedeeltelijk verlamd als gevolg van een beroerte. Waarschijnlijk hebben haar dochters toen onder hun moeders naam doorgewerkt. De verschijning in maart 1717 van het derde deel van Der rupsen begin, uitgegeven door Dorothea Maria, maakte Merian niet meer mee. Zij stierf op 13 januari 1717, 69 jaar oud, en werd begraven op het Leidse kerkhof.

Reputatie

Tijdens haar leven was het werk van Maria Sibylla Merian zeer gewild. In 1675 – Merian was toen rond de 28 jaar oud – wordt zij al geroemd door Joachim von Sandrart in zijn Teutsche Academie der Edlen Bau-, Bild- und Mahlerey-Künste. In 1711 bezocht de Frankfurtse geleerde Zacharias Conrad von Uffenbach haar in Amsterdam en kocht van haar verschillende werken. Uitgerekend op haar sterfdag zou de Russische tsaar Peter de Grote, via zijn lijfarts Robert Areskin, een verzameling aquarellen op perkament en ingekleurde kopergravures ter waarde van drieduizend gulden gekocht hebben – Areskin kocht voor zichzelf haar Studieboek. En uit de nalatenschap van Pieter Teyler (1778) bleek dat zijn tuinhuis behangen was met prenten van Merian.

In 1717, het sterfjaar van Merian, verkocht dochter Dorothea Maria alle gravures en teksten van de Bloemenboeken, de Rupsenboeken en het Surinameboek aan de uitgever Johannes Oosterwijk, die ze opnieuw uitgaf. Ook aan de Academie van Wetenschappen in Sint-Petersburg verkocht zij werk van haar moeder: meer dan dertig aquarellen. De erfenis van Johanna Helena kwam uiteindelijk terecht in het British Museum en de Royal Library, Windsor Castle. Gedurende de periode 1675 en 1771 verschenen er negentien herdrukken van Merians werken.

Tot in de achttiende eeuw zag men Merians werken voornamelijk als een waardevolle bijdrage aan de entomologie. De Zweedse natuuronderzoeker Carl von Linné (Carolus Linnaeus) maakte bij het opstellen van zijn taxonomische systeem gebruik van haar afbeeldingen. Er werden zes planten, negen vlinders en twee kevers naar haar genoemd (Wettengl, 13). In de loop der tijd kwam er echter kritiek op de wetenschappelijke waarde van haar werk. Zo stelde de natuurwetenschapper Landsdown Guilding in het Magazine of Natural History van 1834 verontwaardigd vast dat Merians Surinameboek vol fouten zat. De afbeeldingen waren waardeloos en het boek had een ‘antropologische uitstraling’. In 1854 vroeg de Duitse naturalist Hermann Burmeister zich openlijk af of Merians populariteit te danken was aan de inhoud van haar werk of aan het opzichtige formaat daarvan (Schiebinger, 79). De historica Schiebinger stelt dat Guilding geen mogelijkheid onbenut liet om zijn lezers erop te wijzen dat Merian tot ‘het schone geslacht’ behoorde. Hij beschuldigde Merian er bovendien van enkele types van Ledidoptera zo inadequaat geschilderd te hebben dat Linnaeus ze verkeerd benoemde. Linnaeus trof natuurlijk geen enkele blaam!

In de tweede helft van de twintigste eeuw beleefde het werk van Merian een herwaardering. Het biografisch onderzoek naar haar kwam op gang en er zijn inmiddels minstens tien romans over haar leven verschenen. Ook werden er tentoonstellingen aan haar werk en leven gewijd: in 1967 in Neurenberg ter gelegenheid van haar 250 sterfdag en in 1997/1998 in Frankfurt en Haarlem bij haar 350 geboortedag. Diverse werken werden in facsimile heruitgegeven. In 1987 verscheen in Duitsland een postzegel met Merians portret in de serie ‘vrouwen uit de Duitse geschiedenis’. Het portret was een achteraf verjongde portrettekening, gemaakt door Merians schoonzoon Gsell. Ditzelfde portret sierde ook een briefje van vijfhonderd mark, in 1992 uitgegeven door de Duitse nationale bank. Er is zelfs een ICE-trein naar haar genoemd. In de achttiende eeuw werd porselein, chine de commande, gemaakt met afbeeldingen van het werk van Merian. Van 23 februari tot en met 18 mei 2008 organiseerde het Rembrandthuis in Amsterdam een tentoonstelling rond deze opmerkelijk wetenschapster, kunstenares en zakenvrouw.

Naslagwerken

Van der Aa; DWA; Elck zijn waerom; Houbraken; Kobus/de Rivecourt; Kok; Lexicon van Noord-Nederlandse kunstenaressen; NNBW; Paquot; Petteys; Thieme; Wurzbach.

Archivalia

Voor een uitgave van haar brieven (18 brieven uit de periode 1682-1712), zie Wettengl (1998) 262-269. Zie ook Stuhldreher-Nienhuis, Verborgen paradijzen, 172-174.

Werken

  • Neues Blumenbuch (Neurenberg 1675) [heruitgegeven in 1677 en 1680; in facsimile heruitgegeven in 1999, met toelichting van Thomas Bürger en Marina Heilmeyer].
  • Der Raupen wunderbare Verwandlung und sonderbare Blumennahrung (Neurenberg 1679) [met 50 platen, gekleurd en ongekleurd; heruitgegeven in 1683].
  • Metamorphosis insectorum Surinamensium ofte Verandering der Surinaamsche insecten (Amsterdam 1705).
  • Der rupsen begin, voedsel en wonderbaare verandering, waarin de oorsprong, spijs en gestaltenverwisseling, als ook de tijd, plaats en eigenschappen der rupsen, wormen, kapellen, uiltjes, vliegen en andere diergelijke bloedelooze beesjes vertoont worden, 3 delen (Amsterdam 1713-1717) [het laatste deel is postuum uitgegeven door Dorothea Maria Merian].
  • Maria Sibylla Merian, Leningrader Aquarelle, 2 delen, Ernst Ullmann ed. (Leipzig/Luzern 1974).
  • Maria Sibylla Merian, Schmetterlinge, Käfer und andere Insekten. Leningrader Studienbuch, 2 delen, Wolf-Dietrich Beer ed. (Leipzig 1976).
  • Metamorphosis Insectorum Surinamensium, facsimile-uitgave naar de aquarellen in de Royal Library, Windsor Castle, Elisabeth Rücker en William T. Stearn ed. (Londen 1982).
  • De exotische kunst van Maria Sibylla Merian, Leonard de Vries ed. (Amsterdam 1984) [bevat Merians Metamorphosis insectorum surinamensium ofte veranderingen der Surinaamsche insecten.
  • Maria Sibylla Merian, Das Insektenbuch Metamorphosis Insectorum Surinamensium, herdruk met begeleidende tekst van Helmut Deckert (Frankfurt am Main/Leipzig 1991).
  • Maria Sibylla Merian. Die St. Petersburger Aquarelle, Eckhard Hollmann en Wolf-Dietrich Beer ed. (München 2003) [ook verschenen in het Engels].

Zie ook de catalogus van Wettengl (1998).

Literatuur

  • Ferdinand Eisinger, Maria Sybilla Merian. Kupferstecherin und Blumenmalerin, 1647-1717 (Neurenberg 1910).
  • J.Stuldreher-Nienhuis, Verborgen paradijzen. Het leven en de werken van Maria Sibylla Merian, 1647-1717 (Arnhem 1944).
  • Bertus Aafjes, Maria Sibylla Merian (Amsterdam 1946) [gedicht].
  • Elisabeth Rücker, Maria Sibylla Merian. Tentoonstellingscatalogus Germanisches Nationalmuseum Neurenberg (Neurenberg 1967).
  • David Freeberg, ‘Science, commerce, and art: neglected topics at the junction of history and art history’, in: David Freeberg en Jan de Vries red., Art in history, history in art: studies in seventeenth-century Dutch culture (Santa Monica 1991) 377-386.
  • Londa Schiebinger, The mind has no sex? Women in the origins of modern science (Boston 1993) 68-79.
  • Sharon Valiant, ‘Maria Sibylla Merian. Recovering an eighteenth-century legend’, Eighteenth-Century Studies 3 (1993) 467-479.
  • Dieuwke Winsemius, De vlindervrouw (Kampen 1993) [roman].
  • Natalie Zemon Davis, Women on the margins: three seventeenth-century lives (Cambridge 1995) 140-202.
  • Irina N. Lebedeva, ‘De nalatenschap van Maria Sibylla Merian in Sint-Petersburg’, in: Renée Kistemaker, Natalja Kopaneva, Annemiek Overbeek red., Peter de Grote en Holland. Culturele en wetenschappelijke betrekkingen tussen Rusland en Nederland ten tijde van tsaar Peter de Grote, tentoonstellingscatalogus Amsterdams Historisch Museum (Bussum 1996) 60-66.
  • Kurt Wettengl red., Maria Sibylla Merian, 1647-1717. Kunstenares en natuuronderzoekster. Tentoonstellingscatalogus Historisches Museum Frankfurt am Main en Teylers Museum Haarlem (Haarlem 1998) [ook verschenen in het Duits, in 1997].
  • Helmut Kaiser, Maria Sibylla Merian. Eine Biographie (Düsseldorf 1997).
  • Ella Reitsma, ‘Maria Sibylla Merian (1647-1717). Op insectenjacht in de tropen’, Vrij Nederland (14 maart 1998) 60-63.
  • Uta Keppler, Die Falterfrau Maria Sibylla Merian. Biographischer Roman (München 1999) [roman].
  • Inez van Dullemen, Maria Sibylla. Een ongebruikelijke passie (Amsterdam 2001) [roman]. 
  • Ella Reitsma, Maria Sibylla Merian & Dochters. Vrouwenlevens tussen kunst en wetenschap (Zwolle 2008).

    Illustratie

    • Gegraveerd portret, door Jacob Houbraken naar Georg Gsell, ca. 1700. Uit: Wettengl, Maria Sibylla Merian.
    • Aquarel uit Surinameboek, 1705.

    Auteur: Astrid de Beer

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 338

laatst gewijzigd: 05/07/2015

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.