Mollerus, Anna Cornelia (1749-1821)

 
English | Nederlands

MOLLERUS, Anna Cornelia (geb. Den Haag 30-5-1749 – gest. Den Haag 10-8-1821), dichteres. Dochter van Hendrik Mollerus (1709-1783), raadsheer in de Hoge Raad, en Cornelia Mauritia Noey (1716-1793). Anna Cornelia Mollerus trouwde (1) op 17-5-1778 (otr.) in Den Haag met Abraham Perrenot (1726-1784), burgemeester van Culemborg; (2) op 11-9-1785 in Den Haag met Johan Meerman (1753-1815), letterkundige, geschiedschrijver en politicus. Beide huwelijken bleven kinderloos.

Anna Cornelia Mollerus was het vierde van de zeven kinderen – vier jongens, drie meisjes – van Hendrik Mollerus, heer van Westkerke en Wulpendaal, en Cornelia Mauritia Noey, vrouwe van Kenenburg en Schipluiden. Ze groeide op in Den Haag, waar haar vader namens Zeeland (Tholen) raadsheer in en vanaf 1763 president van de Hoge Raad was. Van de zeven kinderen zouden, behalve Anna Cornelia, ook haar broers Adriaan Nicolaas (1740-1809) en Johan Hendrik (1750-1834) en haar zus Sabina Willemina (1752-1822) de volwassen leeftijd bereiken. Onderwijs heeft ze in ieder geval gehad in Duits, Engels en Frans. Rekenen schijnt ze zich later zelf aangeleerd te hebben (Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Cornelia Mollerus’, 21).

Anna Mollerus’ eerste gedichten waren gelegenheidsverzen binnen de familiekring, waarvan het vroegste een verjaardagsgedicht voor haar vader is (1770; zie Gedichten 2, 146). In december 1776 werd zij honorair lid van Studium Scientiarum Genitrix, wat ze blijkens de ledenlijsten van dit Rotterdamse genootschap in 1793 nog steeds was. Een dichterlijke bijdrage leverde zij slechts aan één bundel (1778) van het genootschap.Van haar lidmaatschap, vanaf 1779, van het Haagse Kunstliefde Spaart Geen Vlijt is in de betreffende genootschapsbundels echter geen dichterlijk spoor te vinden.

In 1778 trouwde Anna Cornelia Mollerus, dertig jaar oud, met de ruim twintig jaar oudere weduwnaar Abraham Perrenot, burgemeester van Kuilenburg (Culemborg) en domeinraad van de prins van Oranje. Perrenot is vooral de geschiedenis ingegaan als stichter van de befaamde (particuliere) begraafplaats Ter Navolging in Scheveningen. Over het – goede – huwelijk van Mollerus en Perrenot is niet veel bekend. Het echtpaar woonde in Den Haag, bezocht de schouwburg en was bevriend met de filosoof Frans Hemsterhuis. Het overgrote deel van de overgeleverde correspondentie tussen het echtpaar en Hemsterhuis, vanaf 1779, bestaat uit brieven tussen hem en Anna Mollerus. Daarin spraken ze elkaar aan als Daphne en Diocles, zoals Hemsterhuis en zijn andere correspondente in die jaren, prinses Gallitzin (Adelheid von Schmettau), elkaar aanspraken als Diotime en Socrates.

Reizen

In juli 1784 stierf Perrenot. Hij werd begraven op Ter Navolging. Een klein half jaar na haar mans dood schreef Anna Mollerus aan Hemsterhuis dat zij en Johan Meerman – die ze al van vóór haar huwelijk kende– elkaar hun ‘sentiments mutuels’ (wederzijdse genegenheid) verklaard hadden. In september 1785 trouwden ze. Johan Meerman, heer van Vuren en Dalem, was een vermogend en bereisd man, een erudiet letterkundige en boekverzamelaar. In mei van hun eerste huwelijksjaar vertrok het echtpaar voor een reis van drie maanden naar Engeland, Schotland en Ierland. Het boek dat Meerman hierover schreef, droeg hij op aan zijn echtgenote. Ze woonden enige jaren aan het Rapenburg (nr. 19, het Siebold Huis) in Leiden, waar Meerman in 1788 door Willem V als lid van de vroedschap benoemd was. In 1790 kwam er voor Anna Mollerus een eind aan haar correspondentie met Hemsterhuis, die dat jaar overleed.

In 1791-1792 maakte het echtpaar Meerman-Mollerus een reis door Duitsland, Oostenrijk, Italië en Sicilië, waar ze samen de Etna beklommen. Ook Malta deden ze aan. Die reis staat beschreven in Meermans meerdelige Berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche monarchiën (1793-1794). De komst van de Fransen in 1795 betekende het eind van Meermans lidmaatschap van de Leidse vroedschap. In de zomer van 1797 begonnen Mollerus en Meerman aan wat een jarenlang verblijf in het buitenland zou worden: via Bremen en Kopenhagen naar Zweden en Noorwegen. Vanwege de politieke gebeurtenissen in de Republiek in 1798 besloot het echtpaar nog niet naar het vaderland terug te keren – Meerman was overtuigd orangist – maar door te reizen. In november van dat jaar arriveerden ze in Sint-Petersburg, waar ze de winters van 1798 en 1799 doorbrachten. Tussendoor bezochten ze Moskou. Deze reis was er een met allerhande problemen: wachten op (door)reispapieren, ijzige koude, modderwegen, kapotte wagens en een langdurige ziekte van Meerman in Moskou. Anderzijds waren er ook bezoeken aan hoven van vorsten en andere aristocraten, bezichtigingen, de aanschaf van boeken en naturalia. Pas in 1800 reisden Mollerus en Meerman huiswaarts, via Warschau en Duitsland, waar ze bezoeken aflegden bij, onder anderen, de door hen bewonderde schrijver Friedrich Gottlieb Klopstock, de wat minder bewonderde filosoof Immanuel Kant, en Hemsterhuis’ oude vriendin, prinses Gallitzin. In september van dat jaar keerden ze terug in patria.

Dichteres

Verre reizen heeft het echtpaar daarna niet meer gemaakt. Misschien dat daarom Anna Mollerus, die inmiddels de vijftig was gepasseerd, zich met haar dichtwerk ging bezighouden. In het laatste deel (1806) van Meermans verslag van hun laatste reis verschenen enkele gedichten van haar hand, waarvan dat ‘Op mijne neederdaaling in de ijzergroeve van Dannemora in Zweden’ vooral om zijn ongebruikelijke onderwerp later naar voren gehaald werd (o.a. in Lauwerkrans). In 1810 en 1813 gaf ze twee bundels Gedichten uit bij de Gebroeders van Cleef in Den Haag, met wie zij en Meerman een goede, wellicht door wederzijds eigenbelang geïnspireerde band hadden (Sloos, 82-84). Meerman bekleedde in die jaren verschillende functies, waaronder die van directeur van de Koninklijke Bibliotheek, en in 1811 benoemde keizer Napoleon hem tot een van de zes Hollandse senatoren. Daarvoor moest hij naar Parijs en Anna Mollerus ging mee. Ze schreef daarover het gedicht ‘Op ons vertrek naar Parijs’ (1811; Gedichten 2, 213). Het echtpaar vertoefde er in de hoogste kringen. Zo werd Mollerus in 1812 aan ex-keizerin Joséphine voorgesteld (zie haar Poésies françaises, 45).

Na de val van Napoleon (1814) keerden Mollerus en haar man definitief terug naar Nederland, waar hij het jaar daarop overleed. Hij werd begraven op Ter Navolging. Over Meermans dood en vooral over haar verdriet schreef Mollerus vele nogal persoonlijke, emotionele gedichten, opgenomen in haar vierde en laatste bundel Gedichten (1816). De titels zijn veelzeggend: ‘Op een vlokje van zijn hair, na zijn dood afgesneden’, ‘Hoe wenschte ik thans om een kind van hem’, ‘Mijn onbedwingbaare en onophoudelijke wensch om hem weer te zien’, ‘Hoe kan ik hem vergeeten?’. Een voorbeeld uit het gedicht ‘Reeds vier weeken’: ‘Vier weken reeds, en hij gestorven,/ En ik leef, schoon levend dood;/ Vier weken reeds, hier om gezworven/ Zonder vriend, en lotgenoot:/ Zonder ’t leven van mijn leven,/ Zonder dat ik iedre dag/ Hem zie bij, en om mij zweven/ Met zijn lieve hemellach’ (Gedichten 4, 27).

Duidelijk is dat Anna Mollerus haar man had geadoreerd. De gedichten vielen echter slecht bij de kritiek, die haar kapittelde als de ‘diepbedroefde weduwe, die, naar het schijnt, aan niets anders dan de overleden man, en, zo nu en dan, ter afwisseling aan hare eigene kwalen, denken en daarover dichten kan’ (gecit. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Cornelia Mollerus’, 27). Ook liet ze een Biographische notitie (1816) over Meerman opstellen – waarin ze en passant de loftrompet over Perrenot steekt. Verder probeerde zij J.W. te Water, auteur van Meermans ‘levensbericht’ voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te souffleren. In haar brieven aan Te Water is haar verdriet ongetemperd: ‘vergeef mijn slecht schrift, mijne ogen zijn uitgekreten’ (brief van 26-7-1816). In 1820 liet ze een marmeren grafmonument plaatsen in de Pieterskerk in Leiden, gemaakt door de beeldhouwer Paul Joseph Gabriel. Over de Latijnse inscriptie daarvoor, opgesteld door de hoogleraar Cras, kreeg ze bijna ruzie: Cras vond de tekst ‘magno Johanni Meermanno’ (aan de grote Johan Meerman) ‘ene belachelijke overdrevenheid, vooral van ene echtgenote’. Pas het nageslacht kon zijns inziens oordelen over Meermans grootheid. Het werd dus ‘optimo coniugi’ (aan mijn voortreffelijke echtgenoot) (Van Heel, 84).

Zes jaar overleefde Anna Mollerus haar echtgenoot. In 1819 publiceerde ze nog een bundeltje gedichten in het Frans. De lezer, zo schreef ze in het voorwoord, ‘y verra du moins, ce que j’étais, lorsque j’étais encore moi-même, et ce qu’à présent je ne suis plus’ (zal daarin tenminste zien wat ik was toen ik nog mezelf was en wat ik nu niet meer ben). Zij overleed in 1821 in Den Haag en ook zij werd begraven op Ter Navolging. In de Algemeene Konst- en Letterbode verscheen een kort, nietszeggend overlijdensbericht.

Reputatie

Als dichteres heeft Anna Mollerus geen furore gemaakt. Vooral haar emotionele gedichten naar aanleiding van Meermans dood werden met hoon ontvangen. Ze deden een recensent van de Vaderlandsche Letteroefeningen ‘somwijlen [vrezen] voor het verstand der goede dame’ (gecit. Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Cornelia Mollerus’, 27). Hemsterhuis-biograaf Leendert Brummel beschreef haar werk als ‘ontstellend gerijmel, waaraan elke verheffing of gedachte ontbreekt’ en haar brieven aan en vriendschap met Hemsterhuis als oppervlakkig (Brummel, 195). Toch meent Riet Schenkeveld-van der Dussen een lans te moeten breken voor Mollerus als een vrouw met talenten die door haar (gebrek aan) onderwijs en door de heersende opvattingen over de positie van de vrouw geen kans kregen: al was ze een dichteres van het tweede garnituur, zij verdient ten minste een plaats in de Nederlandse literatuurgeschiedenis als een van de eerste vrouwen die in gedichten onverbloemd haar verdriet en rouw vertolkte (‘Anna Cornelia Mollerus’, 23, 28).

Zo duikt weliswaar met enige regelmaat de naam van Anna Mollerus op in boeken en artikelen, maar zij staat daar altijd in de schaduw van haar tweede echtgenoot dan wel Hemsterhuis. Pas sinds 1997 is ze enkele keren zelfstandig aan bod gekomen. Gedichten van Anna Mollerus werden in 2003 ten gehore gebracht in het Haagse Museum Meermanno-Westreenianum bij de tentoonstelling ‘De grand tour’, over de reizen van Johan Meerman (en zijn vader).

Naslagwerken

Van der Aa; Frederiks/Van den Branden; Kobus/De Rivecourt; Lauwerkrans; NBAC; NNBW.

Archivalia

  • Koninklijke Bibliotheek, Den Haag: brieven van A.C. Mollerus aan J.W. te Water (sign. 121 A 13, nr. 31).
  • Meer dan tweehonderd brieven van Anna Mollerus aan Frans Hemsterhuis bevinden zich in Museum Meermanno, Den Haag; eenzelfde aantal brieven van Hemsterhuis aan Mollerus in de Koninklijke Bibliotheek, Den Haag. Een overzicht hiervan geeft P.J. Buijnsters in: Documentatieblad Werkgroep 18e Eeuw no. 1-10 (Utrecht 1975; herdr.) 90-91, 94-101 [oorspr. nr. 4 (1969), themanr. ‘Hemsterhuis documentatie’].

Publicaties

  • Vrouwe A.C. Meerman, geb. Mollerus, ‘Eenige gedichten, tot deeze reize betrekkelijk’, in: Johan Meerman, Eenige berichten omtrent het noorden en noord-oosten van Europa, deel 6 (Den Haag 1806) 211-231 [ook in Gedichten, dl.1].
  • Vrouwe A.C. Meerman, geb. Mollerus, Gedichten, 4 delen (Den Haag 1810-1816).
  • A.C. Mollerus, douarière Meerman, Biographische notitie omtrent den heer en mr. Johan Meerman (z.p. z.j. [1816]) [Knuttel Pflt. 24353].
  • A.C. Meerman, geb. Mollerus, Otharion en Othar. In vier zangen (Den Haag 1819).
  • Madame la douairière de Meerman, Poésies françaises (Den Haag 1819).

Literatuur

  • J. te Water, ‘[Levensbericht van] Johan Meerman’, Handelingen Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde (1816) 5-43, aldaar vooral 16-22.
  • Algemeene Konst- en Letterbode (1821) dl. 2, 98.
  • H.H. Roëll, ‘Het geslacht Mollerus’, De Nederlandsche Leeuw 19 (1901) 161-169, aldaar 166-167.
  • Leendert Brummel, Frans Hemsterhuis. Een philosophenleven (Haarlem 1925) 188-189, 192-198.
  • Amy van Marken, ‘Johannes Meerman. A Dutch traveller to the North and North-East of Europe (1797-1800)’, in: J.Ph.S. Lemmink en J.S.A.M. van Koningsbrugge red., Baltic affairs. Relations between the Netherlands and North-Eastern Europe 1500-1800 (Nijmegen 1990) 229-248, aldaar 230-231.
  • Riet Schenkeveld-van der Dussen, ‘Anna Cornelia Mollerus. Femme du monde, femme savante, dichteres’, Literatuur 14 (1997) 20-28.
  • Jos van Heel, ‘De grafmonumenten van Gerard en Johan Meerman in de Pieterskerk te Leiden’, Leids Jaarboekje 93 (2001) 73-88, aldaar 80-84 [met afb. van het grafmonument].
  • Riet Schenkeveld-van der Dussen, De geheimen van het vrouwelijk hart (Amsterdam 2001) 19-20.
  • Louis Ph. Sloos, Voor den dienst der armée. De militaire uitgeverij-boekhandel De Gebroeders van Cleef te ’s-Gravenhage en te Amsterdam 1739-1967 (Amsterdam/Delft 2001) 80-84, 114.
  • Adrian Strickland red., Malta from The Hague in the 18th century (Den Haag 2005) [hierin Meermans beschrijving van Malta, ed. Jos van Heel].
  • Claudette Baar-de Weerd, Uw sekse en de onze. Vrouwen en genootschappen in Nederland en in ons omringende landen (1750-ca. 1810) (Hilversum 2009) 26, 118-119, 124.

Illustratie

Silhouetportret in Wedgwood-porselein, naar John Flaxman, 1786 (Museum Meermanno Westreenianum, Den Haag).

Auteur: Anna de Haas

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 553

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.