Reigersberch, Maria van (1589?-1653)

 
English | Nederlands

REIGERSBERCH, Maria van (geb. Veere? of Boulogne-sur-Mer, Frankrijk? 7-10-1589? – gest. Den Haag 19-4-1653), echtgenote van staatsman en geleerde Hugo de Groot. Dochter van Pieter van Reigersberch (1547-1602), burgemeester van Veere, en Maria Nicolai, ook aangeduid als Mayken Claesdr. (gest. 1638). Maria van Reigersberch trouwde op 17?-7-1608 met Hugo de Groot (1583-1645), advocaat-fiscaal. Uit dit huwelijk werden 9 kinderen geboren, van wie er 5 jong stierven.

Maria van Reigersberch dankt haar bekendheid aan de rol die zij speelde in het bewogen leven van haar befaamde echtgenoot Hugo de Groot (Grotius), humanist, rechtskundige en een van de geleerdste mannen van zijn tijd. Zelf had Maria geen scholing in de klassieke schrijvers genoten, zoals opgemaakt kan worden uit de manier waarop zij in haar brieven de woorden ‘contenweren’ (continueren) en ‘konscentie’ (consciëntie) spelde. Later deed Hugo zijn vrouw een plezier door de Latijnse poëzie die hij op hun huwelijk gemaakt had in het Nederlands te vertalen. Vermoedelijk was Maria de op één na jongste in een gezin van vier jongens en vier meisjes. Haar vader, de Veerse schepen en burgemeester Pieter van Reigersberch, speelde een niet onbelangrijke rol in de stedelijke en gewestelijke politiek. Hij stond als aanhanger van Willem van Oranje bekend. In de periode dat gouverneur-generaal Leicester in de Noordelijke Nederlanden aan de macht was, zou hij met zijn gezin naar Frankrijk zijn uitgeweken. Daarom wordt aangenomen dat Maria, als zij al niet in Boulogne-sur-Mer geboren is, toch in ieder geval een deel van haar vroegste jeugd in Boulogne (of Calais) heeft doorgebracht. Omdat ook haar geboortejaar niet helemaal zeker is en andere gegevens over haar jongste jaren ontbreken, blijft haar leven in nevelen gehuld totdat zij na een niet al te lange vrijage in juli 1608 trouwde met Hugo de Groot, die kort daarvoor tot advocaat-fiscaal (aanklager en eiser) bij de Hoven van Justitie voor Holland en Zeeland was benoemd en nu dankzij een ruim salaris een goed huwelijk kon aangaan.

Liefde zoekt list

Het jonge paar vestigde zich in Den Haag. Daar kreeg Maria van Reigersberch haar eerste drie kinderen: Pieter (die slechts kort leefde), Cornelia en Cornelis. Onder landsadvocaat Johan van Oldenbarnevelt maakte De Groot snel carrière in het bestuur van het gewest Holland. In juni 1613 werd hij benoemd tot pensionaris (juridisch adviseur in betaalde dienst) te Rotterdam, een baan die hem midden in de roerige politiek plaatste. Het gezin verhuisde naar de nieuwe standplaats, waar in de volgende jaren de kinderen Pieter, Maria en Dirk werden geboren. De laatste kwam ter wereld op 10 oktober 1618. Dit gebeurde tijdens het hoogtepunt van de Bestandstwisten, nog geen twee weken nadat zijn vader, op 29 augustus, was gearresteerd en van zijn functies ontheven omdat hij werd beschuldigd van landverraad. Gedurende het daarop volgende proces probeerde Maria haar man te steunen, maar mondeling contact werd haar niet toegestaan. Zij weigerde gratie aan te vragen, omdat zij vond dat haar man geen schuld droeg. In deze houding werd zij gesterkt toen bleek dat een meerderheid van de rechtbank tegen het uitspreken van de doodstraf was. Intussen vreesde De Groot voor zijn leven. Na de onthoofding van Oldenbarnevelt kwam de uitspraak op 18 mei 1619 als een opluchting: levenslange gevangenschap en verbeurdverklaring van alle goederen.

Nadat het vonnis uitgesproken was, werd Maria gedwongen de Rotterdamse ambtswoning te verlaten. Op 12 juni voegde zij zich met enkele kinderen bij haar man in de staatsgevangenis Loevestein. De opsluiting viel de familie zwaar, want de kamers in het kasteel waren kil en ongerieflijk, de hoofdcipier Jacob Prouninck van Deventer belemmerde Maria en de kinderen in hun bewegingsvrijheid en de staatstoelage voor De Groots levensonderhoud bedroeg slechts 24 stuivers per dag. Maria verweet Prouninck in een felle woordenwisseling zijn hardvochtigheid: nu zij zag hoe haar man in het gevang crepeerde, had zij liever gezien dat hij zoals Oldenbarnevelt op het schavot gestorven was. Op maandagochtend 22 maart 1621 hielp Maria haar man op spectaculaire wijze uit Loevestein te ontsnappen door hem in een boekenkist te verstoppen. Om de dragers te foppen had zij de kleren en sloffen van haar man vóór het met gordijnen afgesloten bed geplaatst. Naast Maria waren er nog andere vrouwen in het spel. Haar dienstmaagd Elsje van Houweningen begeleidde de kist op de zorgvuldig uitgestippelde vluchtroute, die over het water naar Gorinchem voerde. Hier hielp de koopmansvrouw Johanna Daetselaer-Van Erp Hugo de Groot verder op weg. Hij vestigde zich in Parijs, waarheen Maria hem weldra volgde. Dankbaar maakte de vluchteling in een Latijns gedicht, Silva ad Thuanum (Parijs 1621), wereldkundig dat de list met de boekenkist door zijn vrouw bedacht was.

In ballingschap bekommerde Maria zich in de eerste plaats om het gezin, terwijl haar man intussen tot een icoon van de verslagen partij uitgroeide. Met zijn lotgenoten zou hij in de volgende periode in tal van brieven, gedichten, pamfletten en historiewerken op de onrechtmatigheid van Oldenbarnevelts uitschakeling wijzen. In deze propaganda vervulde Maria aanvankelijk slechts een bijrol, maar in de vaak herdrukte Verantwoordingh (1622) verschaft De Groot voldoende informatie waaruit een ‘exemplum’ van Maria geconstrueerd kon worden, met toewijding, ‘kloekmoedigheid’ en huwelijkstrouw als belangrijkste karaktertrekken: direct na de arrestatie had Maria het gevang met hem willen delen, in Loevestein had zij de pesterijen van Prouninck dapper weerstaan, dankzij haar talrijke rekesten was er van overheidswege een verzachting van het regiem bewerkstelligd.

Ballingschap

In Parijs wachtte Hugo de Groot een tiental jaren als ambteloos burger vergeefs op een eervolle terugkeer. Na een mislukte poging in eigen persoon zo’n terugkeer af te dwingen, vluchtte hij naar Hamburg. Vervolgens vestigde hij zich met Maria opnieuw in Parijs. In deze plaats trad hij vanaf het voorjaar van 1635 op als ambassadeur van Zweden. Zo vervulde hij een eervol ambt dat ook op de status van Maria afstraalde. Het gezin ging nu op stand wonen en Maria kreeg een huishouden met veel ambassade- en dienstpersoneel onder haar hoede. Ondertussen ontving zij aan de zijde van haar man talloze diplomaten, geleerden en oud-vaderlanders. Vele malen bezocht zij zelfstandig het hof, om bij koningin Anna van Oostenrijk op audiëntie te gaan. Toen zij in 1639-1640 op een van haar tussentijdse reizen naar Holland in Den Haag verbleef, verplaatste zij zich in een koets met maar liefst zes paarden, zoals het een ambassadeursvrouw betaamde. Zij besefte dat haar optreden met scheve ogen bekeken werd: ‘Dat zij mij in Holland in een deftig rijtuig hebben zien rondrijden, heeft hen in woede doen ontsteken, en ik weet goed dat er toen waren die zeiden: had men hem ook maar zijn kop afgeslagen, zijn vrouw zou ons dan nu niet komen tarten en opschrikken met een koets met zes paarden’ (Brieven, ed. Rogge, 245).

Deze uitlating is karakteristiek voor Maria van Reigersberch. Zij kruidde haar brieven met gepeperde uitspraken en geeft zo de indruk een energieke, zelfbewuste en extraverte vrouw te zijn geweest die er plezier in had haar gesprekspartners rechtuit de waarheid te zeggen. De hardnekkige weigering van haar man schuld te bekennen en zo een terugkeer mogelijk te maken, heeft zij steeds gesteund, want zij voelde zich verbonden met de politiek die hij in zijn Hollandse jaren had voorgestaan. Tegelijkertijd toonde zij zich ook een bezorgde moeder. Met het lot van haar kinderen was zij zeer begaan: ‘De ellende die de Hollanders ons hebben aangedaan, voelen wij het meest in onze kinderen’, schreef ze eens in een bui van bitterheid (Brieven, ed. Rogge, 242). Steeds gaf zij zich alle moeite hun leven op orde te brengen, om maar te voorkomen dat het lot van hun vader hen zou blijven dwarszitten. Pieter was bestemd voor een carrière in de zeevaart, maar hij koos tegen de wens van zijn ouders uiteindelijk voor de advocatuur, waarin hij aanvankelijk maar moeilijk aan de kost kon komen. Hij was een bron van voortdurende zorg voor zijn ouders. Omdat Hugo de Groot te lankmoedig was, moest Maria als boeman optreden, met het gevolg dat haar verstandhouding met deze zoon op den duur volledig bedorven raakte. Pieter meende zelfs dat zijn moeder hem negeerde om zijn uiterlijk, want als gevolg van een levensbedreigende jeugdziekte was hij mank en pokdalig geworden. De beide andere zonen, Cornelis en Dirk, kozen voor een carrière in het leger. Al snel bleek Dirk een ongeluksvogel, die herhaaldelijk in krijgsgevangenschap raakte, terwijl Cornelis een stuurloos en spilziek leven leidde dat hem geen enkele vastigheid bracht. ‘Och’, klaagde Maria over hem, ‘dat ik hem mocht hebben zoals ik het zou wensen: hoe gelukkig zou hij dan zijn’ (Brieven, ed. Rogge, 227). Van Maria werd verwacht dat zij de problemen verhielp door haar beurs te trekken. Maar ondank was haar loon, en daarom verweet zij haar man dat zij in een ander gezin als gouvernante meer waardering zou hebben gekregen.

 

Een gelukkig huwelijk

Hugo de Groot noemde zijn vrouw welbespraakt en goed van geheugen. Hij hield van haar, maar dat hij gelukkig getrouwd was liet hij meestal alleen tussen de regels door merken, terwijl Maria van Reigersberch zich er zeker in haar vroege brieven niet voor geneerde, van haar liefde te getuigen: ‘Och, kon ik maar naar u toe vliegen, denk niet dat ik het dan laten zou!’ (Brieven, ed. Rogge, 117). Omdat voor haar man een terugkeer naar het vaderland onmogelijk was, moest zij vaak naar het noorden trekken om allerlei zaken te regelen. Dat heeft zij minstens zevenmaal gedaan, bij voorkeur over land, want weliswaar was zij volgens haar echtgenoot een ‘animal insulare’ of ‘eilanddier’, dat nam niet weg dat zij de zee verafschuwde. Zij onderhandelde met drukkers, controleerde de opvoeding van haar zoons toen die in Holland onderwijs volgden en haalde de banden met tal van vrienden en bestuurders aan. Dat laatste was van belang, want zij probeerde de confiscatie van de goederen ongedaan te maken, het vonnis te doen herroepen en de Rotterdamse magistraat tot uitbetaling van het achterstallige salaris over te halen. Met haar man vond ook Maria dat zij recht hadden op uitbetaling over de periode vanaf de arrestatie tot aan de benoeming in Zweedse dienst, want de stad had de in 1613 gesloten arbeidsovereenkomst overtreden door eigenmachtig de betaling stop te zetten. Tijdens die reizen wachtte Hugo in Parijs Maria’s thuiskomst ongeduldig af, in het besef dat hij zijn vrouw in het drukke huishouden maar moeilijk kon missen. Uit Maria’s brieven wordt duidelijk dat ze zelf het beheer over haar financiën voerde. De in 1619 uitgevaardigde confiscatie had ook haar deel van het familievermogen getroffen, maar de beslaglegging werd pas in 1625 eerst voor haar deel, en vervolgens in 1630 voor De Groots bezittingen opgeheven. Vermoedelijk beschikte Hugo niet over eigen vermogen en gold dat wel voor Maria, die uit een gegoede Zeeuwse familie stamde. Gedetailleerde gegevens verschaft zij niet, maar zij genoot inkomsten uit landerijen en belegde ook in de visserij. Zonder dat haar man op de hoogte was, investeerde zij grote sommen in het bedrijf van een koopman in suiker te Rouaan, Daniel Tresel, een van De Groots medeveroordeelden, die in 1641 failliet ging (Briefw. Grotius 12, 5168).

In het najaar van 1645 verbleef Maria van Reigersberch met haar dochter Cornelia voor een kuur in de badplaats Spa. Daar hoorde zij dat haar man, die kort daarvoor ontslag uit de Zweedse dienst had genomen, op 28 augustus 1645 te Rostock was gestorven, op zijn terugreis vanuit Stockholm. Maria woonde de drukbezochte begrafenis op 3 oktober te Delft niet bij. Nog enige tijd hield zij Parijs als woonplaats aan, waarna zij naar Den Haag verhuisde. In die plaats stierf zij op 19 april 1653. Uit haar testament blijkt dat zij aan het einde van haar leven een bemiddelde vrouw was die haar dochter met een ruime bruidsschat had uitgehuwelijkt en de drie zoons een overeenkomstig legaat toekende. Uit de bepalingen van dit testament blijkt tevens dat ze haar voorname afkomst koesterde. Over haar graf heen wilde zij de huwelijken van haar zoons regelen en voorkomen dat de nalatenschap ten goede zou komen aan nakomelingen uit echtverbintenissen beneden de stand van de patriciërsfamilie De Groot-Van Reigersberch. Tevens stimuleerde zij de nabestaanden vervolg te geven aan haar pogingen de stad Rotterdam tot betaling van het achterstallige salaris te verplichten. Intussen had zij zich alle moeite gegeven de in manuscript nagelaten werken van Grotius uit te geven. Na haar dood namen haar zoons deze taak over.

Nationale roem

In de volgende eeuwen bleven de elementen van trouw, daadkracht en zelfopoffering in het publieksbeeld van Maria van Reigersberch bestaan, maar aanhangers van de staats-republikeinse ideologie belichtten haar in hun literaire producten tevens als een heldin die tegen onderdrukking was opgekomen en een nationale verzoening had voorgestaan. Dat er voor deze dappere vrouw, toeverlaat van een beroemde geleerde, ook in de negentiende en twintigste eeuw grote belangstelling bestond, bewijzen de uitgaven van haar brieven die de visie op haar leven steeds meer gingen bepalen. Robert Fruin, en na hem Annie Romein-Verschoor, tekenden Maria als een tragische figuur die door de tegenslagen van de ballingschap verzuurd was geraakt. Ook dit beeld is te eenzijdig, want iedere briefwisseling is een aaneenschakeling van momentopnames. Als energieke en zelfbewuste vrouw gebruikte Maria de brief steeds om haar zaken te regelen. Geconfronteerd met een gezin dat door de ballingschap verscheurd was geraakt, zonder veel praktische steun van een man die liever op de achtergrond bleef of koppig aan zijn standpunt vasthield, vond zij het soms nodig kordaat in te grijpen en de knoop door te hakken. Daar kwam het, volgens Maria, bij problemen steeds op aan. Met haar Zeeuwse achtergrond constateerde ze dan: ‘daar leggen de mosselen!’ (Brieven, ed. Rogge, 162).

Naslagwerken

Van der Aa; NNBW. Encyclopedie van Zeeland 2 (Middelburg 1982) 556-557.

Archivalia

In de hieronder vermelde uitgaven van de correspondentie van Maria van Reigersberch werd gebruik gemaakt van handschriften die zich onder meer bevinden in Leiden (UB), Amsterdam (UB) en ’s-Gravenhage (KB).

Literatuur en bronnenuitgaven

  • Vertoogh by de weduwe van [...] Hugo de Groot, over-gegeven aen de [...] burgemeesters ende vroetschappen der stede Rotterdam. Daer by gevoegt zijn de authentijcke stucken, dienende tot justificatie van ’t selver vertoogh (’s-Gravenhage 1649) [Knuttel Pflt. 6486, heruitgegeven in 1652].
  • Caspar Brandt en Adriaan van Cattenburgh, Historie van het leven des heeren Huig de Groot, 2 delen (Dordrecht/Amsterdam 1727).
  • H. Vollenhoven, Broeders gevangenisse. Dagboek van Willem de Groot, betreffende het verblijf van zijnen broeder Hugo op Loevestein, uit echte bescheiden aangevuld en opgehelderd (’s-Gravenhage 1842) [met de tekst van rekesten op naam van Maria van Reigersberch].
  • P. Scheltema, ‘Dagboekje van Willem de Groot, door hem gehouden tijdens de regtspleging van zijnen broeder Hugo de Groot, Johan van Oldenbarneveld en Rombout Hoogerbeets, uit het onuitgegeven hs. medegedeeld’, in: N.C. Kist en H.J. Royaards red., Nieuw archief voor kerkelijke geschiedenis, inzonderheid van Nederland,  1 (Schiedam 1852) 331-354.
  • Brieven van Maria van Reigersbergh, H. Vollenhoven en G.D.J. Schotel ed. (Middelburg 1857).
  • R. Fruin, ‘Hugo de Groot en Maria van Reigersbergh’, in: Idem, Verspreide geschriften 4 (’s-Gravenhage 1901) 1-94 [ook verschenen in: Allerliefste van Hugo de Groot, 7-103].
  • Brieven van en aan Maria van Reigersberch, H.C. Rogge ed. (Leiden 1902).
  • G. Moll, ‘De confiscatie der goederen van Hugo de Groot’, Oud-Holland 20 (1902) 83-112.
  • J.W. des Tombe, ‘Een autograaf en het testament van Maria van Reigersbergh’, De Navorscher 54 (1904) 583-592.
  • C. Bruining, ‘Leven en karakter van Maria van Reigersberch’, De Gids 89 (1925) 3, 17-41.
  • A. Romein-Verschoor, Vaderland in de verte. Historische roman (Amsterdam 1948).
  • P.J. Meertens, ‘De Groot en Heinsius en hun Zeeuwse vrienden’, Archief. Vroegere en latere mededelingen voornamelijk in betrekking tot Zeeland (Middelburg 1950) 53-99.
  • Allerliefste van Hugo de Groot, G.W. Hellinga en W.Gs. Hellinga ed., (’s-Gravenhage 1957) 111-172 [hertaalde briefteksten].
  • F.F. Blok, ‘Deux lettres en français de Marie de Reigersberg, veuve de Hugo Grotius’, Quaerendo 20 (1990) 4-23, 87-95.
  • De dichtwerken van Hugo Grotius / The poetry of Hugo Grotius, I 2 ab 4, Original poetry 1604-1608, E. Rabbie ed. (Assen 1992).
  • R. Dekker, ‘Generatieconflicten: Maria van Reigersberch’, in: Idem, Uit de schaduw in ’t grote licht. Kinderen in egodocumenten van de Gouden Eeuw tot de Romantiek (Amsterdam 1995) 58-66, 241.
  • M.B. Smits-Veldt, ‘Maria van Reigersberch. De canonisering van een vaderlandse echtgenote’, Nederlandse Letterkunde 2 (1997) 271-291.
  • In een web van vriendschap. Brieven van Nederlandse vrouwen uit de zeventiende eeuw, M.B. Smits-Veldt en M.S. Bakker ed. (Amsterdam 1999) 35-52, 103-114 [hertaalde briefteksten].
  • Briefwisseling van Hugo Grotius, P.C. Molhuysen e.a. ed., 17 delen (’s-Gravenhage 1928-2001).
  • A. van Leuvensteijn, ‘Epistolaire aanspreekvormen in de correspondentie van Maria van Reigersberch’, Tijdschrift voor Nederlandse Taal en Letterkunde 118 (2002) 288-298.
  • H. Nellen, Hugo de Groot. Een leven in strijd om de vrede, 1583-1645 (Amsterdam 2007).

Illustratie

Portret door M.Jz. van Mierevelt, 1640, met rechtsboven de wapens van de families Cornets de Groot en Van Reigersberch (Delft, Museum het Prinsenhof).

Auteur: Henk Nellen

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 206

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.