Silva, Christina Elisabeth da (1809-1881)

 
English | Nederlands

SILVA, Christina Elisabeth da (ged. Amsterdam 12-5-1809 – gest. Arnhem 6-11-1881), toneelspeelster, zangeres. Dochter van Emmanuel de Zulva, kapitein, en Margareta Catherina Mulder. Christina da Silva trouwde op 9-5-1827 in Amsterdam met Willem Jacobus van Ollefen (1803-1873), toneelspeler. Uit dit huwelijk werden 7 kinderen geboren, van wie 4 dochters de volwassen leeftijd bereikten.

Christina da Silva, in 1809 gedoopt als Catherina Elizabeth de Zulva, zou de dochter zijn van een koopvaardijkapitein. Deze zou enkele jaren na haar geboorte zijn overleden, met als gevolg dat haar moeder uit geldnood Christina aan het toneel liet gaan. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat Christina’s vader is overleden tijdens haar jeugd, aangezien in haar huwelijksakte staat vermeld dat haar vader absent is.

Carrière in Amsterdam en Den Haag

Christina da Silva ontving op jonge leeftijd een toneelopleiding bij het Genootschap van Uiterlijke Welsprekendheid. Ook was ze een leerlinge van de gevierde actrices Geertruij Hilverdink en Johanna Wattier. Halverwege de jaren 1820 debuteerde Da Silva onbetaald bij de Amsterdamse Schouwburg en in 1826 kreeg ze er een vast engagement.

In 1827 trouwde Christina da Silva, zeventien jaar oud, met Willem Jacobus van Ollefen, afkomstig uit een grote toneelfamilie en sinds 1821 als toneelspeler verbonden aan de Amsterdamse schouwburg. Da Silva en Van Ollefen kregen drie zoons, die allen jong overleden, en vier dochters: Elisabeth (geb. 1827), Christina Wilhelmina Jacoba (1828-1902), Wilhelmina Catherina Margaretha (1831-1889), en Maria Margeretha Catherina (1837-1917).

In het begin trad Da Silva voornamelijk op als soubrette, amoureuse, ingénue en in travestierollen. Vanaf de jaren 1830 speelde ze ook in tragedies, onder meer als Chimene in De Cid van Corneille, Elisabeth in De twee Tudors van H.J. Schimmel, Ophelia in Ducis’ Hamlet en als Inez de Castro in het gelijknamige stuk van Rhijnvis Feith. Recensenten prezen Da Silva voor haar gave om zuiver Nederlands te spreken, in verzen de juiste klemtoon te leggen en om haar uiterlijk.

Vanwege de groeiende concurrentie onder de actrices bij de Amsterdamse schouwburg was het echter moeilijk voor haar om goede rollen te bemachtigen. In de jaren 1840-1847 speelden daar naast Christina da Silva nog twee grote toneelspeelsters: Maria Francisca (Mimi) Bia en Jacoba Maria Majofski. Als echtgenote van een schouwburgdirecteur had Bia vaak de eerste keus in rollen, tot grote onvrede van de andere twee actrices en enkele toneelcritici. In 1844 schreef de Spektator over de rolverdeling bij de Amsterdamsche Schouwburg: ‘bijna altijd [moet] onze eerste tragédienne mw. Van Ollefen-Da Silva achterstaan voor hare mededingster mw. Engelman-Bia’. In allerlei belangrijke treurspelen kreeg ze zelfs geen bijrol, laat staan de hoofdrol. Onrechtvaardig, vindt de Spektator, en ‘een spotten met publieke geest’.

Toen Majofski in 1846 het Amsterdamse toneel verliet, legde Da Silva de schuld van haar vertrek en van haar eigen ontslag bij Mimi Bia, die zij omschrijft als ‘een boze, coquette vrouw’ (brief aan Diederichs, uitgever van het Algemeen Handelsblad). Da Silva kreeg na haar ontslag in 1847 samen met haar echtgenoot en dochter Christine een engagement in Den Haag bij de Zuid-Hollandsche Tooneelisten onder leiding van Anton Peters.

Naast haar werk op het toneel, vertaalde Da Silva ook toneelstukken uit het Frans, maar het enige dat in druk is overgeleverd is Marie of de Drie tijdperken van het leven eener vrouw. Het vertaalwerk was vooral een manier om in haar levensonderhoud te voorzien. De financiële regelingen voor artiesten waren een onderwerp dat Da Silva na aan het hart lag. In een brief aan A. Taunay, redacteur van de Amsterdamsche Courant, schrijft ze over haar plan om een fonds op te richten voor toneelspelers. Bij de schouwburgdirecteuren in Amsterdam en Rotterdam vond ze hier echter geen financiële steun voor.

Intriges en teleurstellingen

Tijdens haar toneelcarrière ondervond Da Silva regelmatig moeilijkheden. In de enkele brieven die van haar bewaard zijn gebleven klaagt ze over voorvallen waarbij zij wordt ‘mishandeld’ en onderdrukt. In een brief aan Taunay, gedateerd november 1852, schrijft ze over kuiperijen tegen haar, zodat haar lievelingsrol, Ophelia in Hamlet, aan een andere actrice was gegeven. Ze schrijft over een man die ‘heeft gezworen ons ten onder te brengen, dat heeft hij hier [nl. Den Haag] vergeefs getracht, nu zal hij het in Amsterdam volbrengen, na mij vele ongelooflijke beledigingen, en grofheden aangedaan te hebben, heeft hij mij onlangs mishandeld, dat ik er de tekens van droeg’. De identiteit van de man blijkt niet uit de brief. Opvallend is dat de meeste van haar brieven geadresseerd zijn aan redacteuren van belangrijke kranten. In deze brieven vraagt ze vaak hun protectie, bijvoorbeeld door krantenberichten te rectificeren.

In 1855 kregen Da Silva en Van Ollefen een aanbod om in Antwerpen bij het Nationaal Toneel te gaan spelen. Voor haar vertrek schreef ze aan de letterkundige Johannes Wap: ‘nu ik door landgenoten zo vergeten, door de directies zo weggehouden word, twijfel en vrees ik voor alles en beef ik voor de intrige en kabaal, daar wij helaas er zo slachtoffer van zijn’. Uiteindelijk verhuisde Da Silva met haar man naar het zuiden en speelde er onder meer de rol van Suzanne in De koopman van Antwerpen. Ze was vol lof over haar ervaringen daar: ‘Verbeeld u een publiek […] attent, vol geestdrift bij ene schone passage, rijk in uitdeling van goedkeuring […] ik heb goddank bij de debuten [...] een wezenlijk triomf behaald; men heeft mij tot tweemaal toe na het stuk teruggeroepen, en de zaal was beide keren, naar het seizoen gerekend brillant bezet’.

Het verblijf in Antwerpen duurde maar een jaar en in 1856 kreeg Da Silva een engagement bij de Rotterdamse schouwburg, waar ze weer onder de directie van Peters speelde. Volgens de recensenten waren haar prestaties achteruit gegaan en kon haar deftig uiterlijk haar spel niet meer compenseren. Na twee jaar moest Peters het directeurschap neerleggen wegens geldproblemen en ging Da Silva weer optreden bij de Amsterdamse Schouwburg. Hier speelde zij als eerste de titelrol van J. van Lenneps De vrouw van Waardenburg.

Behalve in toneelspelen onderscheidde Da Silva zich ook in het declameren. Zo droeg ze op uitnodiging van koning Leopold bij een feestviering aan het Belgische hof in 1860 enkele verzen voor in het Nederlands en het Frans. Later overhandigde de koning haar een gouden medaille, met aan de ene zijde zijn eigen beeltenis en aan de andere een hulde aan de actrice. In datzelfde jaar droeg Da Silva in de Nationale Schouwburg in Brussel enkele verzen voor, geschreven door J. van Lennep. Ondanks deze successen bleven er over Da Silva negatieve verhalen circuleren. Ze zou onder meer ruzie hebben gemaakt met verschillende actrices en Maria Kleine-Gartman haar succes hebben benijd. Deze jaloezie zou er zelfs toe hebben geleid dat er tijdens voorstellingen in de Amsterdamse schouwburg politie achter het toneel aanwezig was voor het geval de ruzies uit de hand zouden lopen.

Aan het begin van de jaren 1860 verhuisde het echtpaar Van Ollefen naar Arnhem. Tijdens de laatste jaren van haar carrière trad Da Silva nog enkele malen op in Amsterdam bij de Salon des Variétés in de Nes en bij de Stadsschouwburg, en in Arnhem bij het toneelgezelschap Sterk, Van Ollefen & Haspels, waarvan een van de directeuren familie was van haar echtgenoot.

Op 29 april 1863 vierde Christina da Silva haar 35-jarig jubileum in de Amsterdamse schouwburg met de rol van hertogin van Marlborough in Een glas water van Scribe. Uit een brief aan Diederichs is op te maken dat zij tot haar grote verdriet steeds meer moeilijkheden ondervond bij het verkrijgen van een engagement: ‘men doodt mij, daar men mij zo willekeurig tot een plantenleven doemt: haar voor wie het toneel leven is geworden’. Ze weet dat aan intriges, maar kon zelf goed voor haar eigen belangen opkomen. Zo verzocht ze Diederichs om bij het recenseren van haar optredens hun vriendschap in herinnering te houden, want: ‘Wat en wie ik ben is u en algemeen bekend, hoe ik mijne kunst aanwendde tot verbreiding van Nederlands roem in de toneelspeelkunst’. Volgens M.B. Mendes da Costa was zij wel ‘een knappe actrice en een brave huisvrouw, maar haar humeur stond algemeen bekend als onuitstaanbaar’ (45).

In 1873 overleed Willem van Ollefen aan een beroerte. Da Silva bleef in Arnhem wonen, waar ook haar dochters met hun gezinnen woonden. Op zondag 6 november 1881 overleed Christina da Silva, 72 jaar oud.

Naslagwerken

Coffeng.

Archivalia

  • Stadsarchief Amsterdam: DTB.
  • Gemeentearchief Rotterdam: DTB.
  • Theater Instituut Nederland, Amsterdam: personaliamap W. van Ollefen.
  • Universiteitsbibliotheek Amsterdam (UvA), Handschriftencollectie: 20 CA 1-5 [brieven aan Diederichs]; Bb 91 a-c [brieven aan A. de Taunay en J. Hilman]; Au 71 [brief van C. Ollefen-da Silva].
  • Universiteitsbibliotheek Leiden, Handschriftencollectie: LTK 877:2 [brieven aan J. Wap].
  • Centraal Bureau voor Genealogie, Den Haag: familieadvertenties Van Ollefen.

Vertaling

Marie of Drie tijdperken van het leven eener vrouw (Amsterdam 1850) [vertaling van Ancelot-Chadron, Marie, ou Trois époques].

Literatuur

  • De Spektator (Amsterdam 1844), 4e deel.
  • Arnhemsche Courant, 8-11-1881 [levensbericht].
  • J. Hilman, Ons tooneel. Aanteekeningen en geschiedkundige overzichten, naamrol van plaatwerken en geschriften (Leiden 1881).
  • M.B. Mendes da Costa, Tooneel-herinneringen, deel 1 (Leiden 1900).
  • J.A. Worp, Geschiedenis van den Amsterdamschen Schouwburg (Amsterdam 1920).
  • B. Albach, Het huis op het plein (Amsterdam 1957).
  • H. Suèr, Goden van de engelenbak (Bussum 1980).

Illustratie

Portret door Carel Christiaan Aantony Last (tekenaar) en P. Blommers (lithograaf), ongedateerd (Stadsarchief Amsterdam, Collectie tekeningen en prenten).

Auteur: Inge-Marlies Sanders

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 683

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.