Gallien, Daniel Jeanne (1773-1830)

 
English | Nederlands

GALLIEN, Daniel Jeanne, vooral bekend als Mme. Wyttenbach (geb. Hanau, Hessen in Duitsland 29-12-1773 – gest. Oegstgeest 27-4-1830), filosofe en schrijfster. Dochter van Louis Jean Gallien (1731-1809), graveur, en Susanne Katharina Wyttenbach (1743-1779). Op 21-2-1817 trouwde Jeanne Gallien in Leiden met Daniel Albert Wyttenbach jr. (1746-1820), hoogleraar in de letteren en wijsbegeerte. Dit huwelijk bleef kinderloos.

De vader van Jeanne (ook: Johanna, Jeanette) Gallien was waarschijnlijk om economische redenen vanuit Frankrijk verhuisd naar Hanau, waar een grote hugenootse gemeenschap was en veel goud- en zilversmeden woonden. Louis Gallien is vooral bekend geworden als oprichter van en docent aan een tekenacademie aldaar. Van moeders zijde stamde Jeanne uit een geslacht van Zwitserse humanisten en theologen. Zij groeide op in financiële geborgenheid en in een culturele omgeving waar het Frans een belangrijke plaats innam. In 1792 vertrok zij naar Amsterdam waar zij de verzorging op zich nam van haar oom Daniel Wyttenbach jr., hoogleraar in de geschiedenis en welsprekendheid en in de Latijnse en Griekse letterkunde aan het Amsterdamse Athenaeum Illustre.

Jeanne Gallien volgde in 1799 Wyttenbach – een moeilijke en ijdele man – naar Leiden, waar hij tot hoogleraar en bibliothecaris was benoemd. Zij hielp hem met zijn bibliotheekwerkzaamheden, terwijl zij zich ook verdiepte in de klassieke letteren en filosofie. De buskruitramp van 1807 verwoestte grotendeels hun huis en Gallien en haar oom verhuisden naar het buiten d’Hooge Boom in Oegstgeest. In 1816 vroeg de teruggetrokken levende en langzaam blind wordende Daniel Wyttenbach aan koning Willem I dispensatie om met zijn nicht te mogen trouwen, die hem het jaar daarop werd verleend.

Volgens overlevering trouwde Wyttenbach met Jeanne Gallien om haar te verzekeren van een weduwenpensioen van de Leidse universiteit. Zij beschikte echter zelf over een behoorlijk kapitaal en had het pensioen nauwelijks nodig. Ook is gesuggereerd dat een twintigjarig ongehuwd samenleven volgens toen geldende normen niet nog langer vol te houden was (Metz-Becker 2002), maar juist het feit van die twintig jaar doet ernstig afbreuk aan deze verklaring.

In het jaar van hun huwelijk ging Wyttenbach met emeritaat. Na een beroerte overleed hij vier jaar later in Oegstgeest. Jeanne bracht na zijn dood haar tijd deels door op het landhuis te Oegstgeest, deels elders. Bekend is dat zij af en toe in Parijs verbleef, de stad die zij kende uit haar jeugd.

Publicaties

Jeanne Gallien heeft zich vanaf het begin van haar verblijf bij Daniel Wyttenbach beziggehouden met de studie van de klassieke letterkunde en de filosofie en na 1808 is zij ook – in het Frans – gaan schrijven. Bickert en Nail suggereren dat het de schok van de Leidse buskruitramp is geweest die haar creatieve krachten losmaakte. Er is echter een andere verklaring mogelijk: de rust van het buitenleven in Oegstgeest. Vanuit Parijs schreef zij aan de Utrechtse hoogleraar geschiedenis en oudheidkunde Ph.W. van Heusde, dat het hem zal verbazen dat zij zich daar bevindt, omdat hij weet hoezeer zij een hekel heeft aan steden: ‘Stad en gevangenis zijn nagenoeg identiek voor mij’ (1 juli 1827; Universiteitsbibliotheek Utrecht). Dat is ook een van de thema’s in haar eerste boek: de positieve benadering van het platteland en de afwijzing van de stad.

Voor zover bekend heeft Jeanne Gallien, sedert 1817 Mme Wyttenbach, vijf boeken op haar naam staan: Théagène (1815), Banquet de Léontis (1817), Histoire de ma petite chienne Hermione (1820; dit was het werk waaraan zij in 1808 was begonnen), Symposiaques ou Propos de table (1823) en Alexis (1823). Al deze vijf titels zijn oorspronkelijk in Parijs uitgegeven. Enkele werden vertaald in het Duits en het Nederlands, Alexis in het Nieuw-Grieks. Haar eerste werk, Théagène, publiceerde zij anoniem als Mademoiselle G., maar sedert haar huwelijk publiceerde zij onder de naam Mme Wyttenbach née G...

Thema’s

De vorm die Jeanne Wyttenbach-Gallien in haar boeken volgde was die van de platoonse dialogen. Ook de ‘aankleding’ was die van de klassieke Oudheid, al waren het vrijwel allemaal sterk op autobiografische gegevens berustende personages die erin optraden. Zelf verscheen zij er onder de naam Cléobuline, die zij ook in haar brieven gebruikte.

Het is wellicht niet bevreemdend dat Wyttenbach-Gallien in het milieu van een klassiek filoloog gekozen heeft voor thema’s en vormen uit de Oudheid. Zelfs haar voorliefde voor het sobere platteland boven de luxe van de stad vertaalde zij nog in een liefde voor Sparta boven die voor Athene. Deze gerichtheid op de Oudheid bracht Hermann Ullrich ertoe, haar een plaats te geven in de geschiedenis van het neohumanisme, de in de late achttiende eeuw hernieuwde belangstelling voor de klassieke – vooral Griekse – letterkunde.

Haar aan Plato herinnerende thema’s graven filosofisch echter niet zo heel diep. In de eerste plaats hield zij zich bezig met het thema van de esthetica, dat zij koppelde aan de schoonheid van vrouwen. Eigenlijk hield zij een pleidooi voor het samengaan van geestelijke én lichamelijke schoonheid van vrouwen, dat laatste vooral te bereiken door gymnastiek. Daarmee is haar tweede thema genoemd: de achtergestelde positie van vrouwen, speciaal waar het de opvoeding van meisjes betreft. Dat thema behandelde Wyttenbach-Gallien echter vooral vanuit het perspectief van opvattingen uit de Oudheid, zodat het oordeel over haar als een vroege feministe een beetje wankel wordt.

Waardering

Twee van de boeken van Wyttenbach-Gallien zijn in het Nederlands vertaald. De ontvangst was welwillend, al bleken tijdgenoten haar niet los te kunnen zien van Daniel Wyttenbach. In het voorwoord bij de uitgave van Symposiaca of Tafelgesprekken (1823) wordt het werk zelfs een ‘eerzuil’ genoemd die voor hem is opgericht en die zijn gedachten draagt. Daarmee wordt de schrijfster zelf enigszins tekortgedaan.

In Duitsland was de ontvangst van haar werk wisselend. Er is beweerd dat Goethe haar waardeerde en haar wilde leren kennen, maar daar zijn geen sporen van terug te vinden. Sommige Duitse recensenten wezen haar boeken af en spraken van gebrek aan samenhang en een ‘potpourri’. Wel was men het eens over haar stijl: fraai en welluidend.

Bewonderaars had Wyttenbach-Gallien in de persoon van de Leidse hoogleraar Petrus Hofman Peerlkamp – opvolger van Wyttenbach en later haar executeur-testamentair – en de filoloog Georg Friedrich Creuzer uit Heidelberg. De laatste had zij leren kennen tijdens diens studiebezoeken aan haar man. Creuzer was het die Wyttenbach-Gallien in 1827 bij het driehonderdjarig bestaan van de universiteit van Marburg een eredoctoraat bezorgde, een van de eerste in Duitsland en zeker het eerste in Marburg. Daartoe schakelde hij zijn neef in, de Marburger filosoof en theoloog C.A.L. Creuzer, die ook haar erepromotor werd. Hoewel de suggestie niet helemaal weg te nemen valt dat Friedrich Creuzer in Jeanne Wyttenbach-Gallien haar man Daniel Wyttenbach wilde eren, luidde de laudatio bij de promotie – waar zij overigens niet bij aanwezig was – dat zij een grote wetenschappelijke vorming bezat en in haar geschriften het dagelijks leven van de klassieke Oudheid ‘in geuren en kleuren’ (antiquae urbanitatis odorem spirantibus) kon doen herleven.

Vrouwenzaken

Als dank voor het doctoraat schonk Wyttenbach-Gallien de universiteit van Marburg het jaar daarop een bedrag van vierduizend gulden. Het geld moest worden ondergebracht in een fonds om enerzijds de studie van de filologie en de geneeskunde te stimuleren en anderzijds de opleiding van vroedvrouwen. Niet geheel toevallig werd in datzelfde jaar 1828 ook een eredoctoraat verleend aan de Franse Marie-Anne-Victoire Boivin-Gillain, bekend om haar geschriften over verloskunde en vrouwenziekten. Jeanne Wyttenbach-Gallien had drie van Boivins boeken aan de Marburger universiteit geschonken. Zij kende Boivin persoonlijk uit Parijs, getuige een brief uit 1827 aan Van Heusde, aan wie zij ook twee werken van haar vriendin stuurde voor de universiteitsbibliotheek.

De belangstelling van Wyttenbach-Gallien betrof dus niet alleen de klassieke cultuur. Dat werd duidelijk in 1823 toen haar Alexis verscheen. Het boek gaat over de Griekse kwestie en werd dat zelfde jaar nog vertaald in het Nieuw-Grieks. Zij doneerde ook een bedrag van 1500 francs aan de opstandelingen. Maar hoewel haar sympathie uitging naar de pogingen van het Griekse volk zich los te maken uit het Osmaanse Rijk, bleek uiteindelijk dat het haar ook om iets anders ging. Niet voor niets werd haar vlak voor haar dood het lidmaatschap aangeboden van de ‘Société hellénique pour la propagation des lumières en Grèce’ (de Helleense Vereniging voor de verspreiding van de Verlichting in Griekenland). Verlichting door kennis van de klassieke beschaving is dan ook het sleutelbegrip van haar bestaan.

Jeanne Wyttenbach-Gallien overleed in Oegstgeest en werd op het landgoed d’Hooge Boom begraven naast haar man en het hondje dat zij in haar boek Hermione had vereeuwigd.

Naslagwerken

Van der Aa; NNBW.

Archivalia

Brieven van en aan Jeanne Wyttenbach-Gallien bevinden zich onder meer in de universiteitsbibliotheken van Leiden, Amsterdam, Utrecht en Marburg (Philipps-Universität).

Publicaties

Van haar vijf in het Frans verschenen boeken zijn er twee in het Nederlands vertaald: Banquet de Léontis (1817) als Het feestmaal van Leontis: eene zamenspraak (z.p., ca. 1820) en Symposiaques (1823) als Symposiaca, of Tafelgesprekken (Rotterdam 1823), beide onder de naam Mevrouw Wyttenbach, geboren G.

Literatuur

  • ‘Bespreking van ‘Banquet de Léontis’, Vaderlandsche Letter-oefeningen 1 (1818) 1, 79-81.
  • [J.A. Bakker], ‘Voorrede van den vertaler’, in: Mevrouw Wyttenbach, geboren G...., Symposiaca of Tafelgesprekken (Rotterdam 1823) 3-14.
  • ‘Bespreking van ‘Symposiaca of Tafelgesprekken’, Vaderlandsche Letter-oefeningen 2 (1824) 2, 541-543.
  • H. Ullrich, ‘Johanna Gallien-Wyttenbach. Zur Geschichte des Neuhumanismus’, Zeitschrift für französische Sprache und Litteratur 48 (1926) 179-225.
  • D.C. Hesseling , ‘Griekenland in Oegstgeest’, De Gids 99 (1935) 302-314.
  • M. Metz-Becker, Schreibende Frauen. Marburger Schriftstellerinnen des 19. Jahrhunderts (Marburg 1993).
  • H.G. Bickert en N. Nail, Daniel Jeanne Wyttenbach. Marburgs erste Ehrendoktorin (1827) (Marburg 2000).
  • J. Blok, ‘De laatste reis van Jeanne Gallien’, in: J. de Bruijn e.a. red., Een vreemde man, die ons vreemd ontviel. Liber amicorum voor E.W.A. Henssen (1950-1999) (Amsterdam 2000) 104-115.
  • M. Metz-Becker, ‘Das Universitätsjubiläum und die gelehrten Frauen’, UNI-Frauen 5 (april 2002).
  • J. Blok, ‘A nation without a country. Classical Greece in the writings of Jeanne Gallien (1773-1830)’, in: M. Haagsma e.a. red., The impact of classical Greece on European and national identities (Amsterdam 2003) 117-136.

Illustratie

Getekend portret in zwart en rood krijt, door J.A. Daiwaille, ongedateerd (Universiteitsbibliotheek Leiden).

Auteur: Leen Dorsman

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 614

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.