Brederode, Amalia Margaretha van (1625/26-1663/65)

 
English | Nederlands

BREDERODE, Amalia Margaretha gravin van, ook bekend als barones van Slavata (geb. 1625/1626 – gest. 14-8-1663/1665), grootmeesteres van de Ordre de l’Union de la Joye. Dochter van Johan Wolfert graaf van Brederode, heer van Vianen, Ameide en Noordeloos (1599-1655), veldmaarschalk en voorzitter van de Ridderschap van Holland, en Anna Johanna gravin van Nassau-Siegen (1594-1636). Amélie van Brederode trouwde (1) op 13-2-1645 met Albrecht Hendrik baron van Slavata, vrijheer van Chlum en Koschemberg (gest. 1660), kolonel in het Staatse leger en gouverneur van Geertruidenberg; (2) op 28-12-1662 met Gottlieb Amadeus eerste rijksgraaf van Windischgrätz, vrijheer van Waldstein und im Thal (1630-1695), diplomaat in dienst van de Duitse keizer. Voorzover bekend bleven beide huwelijken kinderloos.

Amalia Margaretha (Amélie) van Brederode werd geboren als het zesde kind in een gezin van twaalf kinderen, van wie slechts zes meisjes in leven bleven. Zij groeide op in een adellijk milieu van rijkdom en aanzien met veel internationale contacten. Haar vader was een Van Brederode, vanouds een van de belangrijkste adellijke geslachten van Holland. Hij noemde zich zelfs graaf van Holland-Brederode. Later zouden de Staten van Holland zijn erfgenamen verbieden deze titel nog te voeren. De moeder van Amélie was afkomstig uit de Siegense tak van de Nassaus en was een zuster van Johan Maurits, ‘de Braziliaan’ (1604-1679). In 1638, twee jaar na de dood van haar moeder, hertrouwde haar vader met Louise Christine van Solms (1606-1669), de zus van Amalia. De bruiloft, waarbij de ongeveer dertienjarige Amélie ongetwijfeld aanwezig zal zijn geweest, duurde vijftien dagen. Door dit tweede huwelijk van haar vader kreeg Amélie nog eens zeven halfbroers en -zusters.

De familie Van Brederode woonde afwisselend op het huis ter Cleef bij Haarlem, in Vianen op het kasteel Batestein, op de kastelen Petershem en Fauquemberg bij Maastricht, en in Den Haag: eerst aan de Lange Vijverberg en vanaf 1652 in de Hof van Brederode. Met name prins Willem II van Oranje-Nassau en de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz kwamen zich graag vermaken met de zusjes Brederode. Willem Frederik schreef in zijn dagboek dat Amélie en Florentine (1624-1698) met elkaar streden om de aandacht van prins Willem (letterlijk schreef hij: ‘van malckander jaloux waeren’) (Gloria Parendi, 140-141).

Ordre de l’Union de la Joye

In 1645 trouwde Amélie van Brederode met de uit een oud Boheems geslacht stammende Albrecht Hendrik, baron van Slavata. Voortaan werd zij daarom ‘barones of vrouwe van Slavata’ genoemd. Na haar huwelijk bleef zij bij haar vader inwonen. Zo verhuisde zij ook met de familie mee naar de nieuwgebouwde Hof van Brederode, op de hoek van de Lange Houtstraat en het Korte Voorhout (waar nu de Koninklijke Schouwburg staat), dat in februari 1652 met veel festiviteiten in gebruik werd genomen. De Hof van Brederode stond in het midden van de zeventiende eeuw bekend als hét trefpunt van de Haagse society. Waarschijnlijk is daar, en volgens Van Sypestein zelfs tijdens de inwijdingsfeesten, het idee ontstaan om een eigen genootschap op te richten: de Ordre de l’Union de la Joye. Het genootschap, bestaande uit chevaliers en chevalières, had zijn eigen reglement, medailles, ceremoniën en diploma’s. Amélie had de rol van grootmeesteres (grande maîtresse) en haar jongste zus Anna Trajectina (1629-1672), ook wel Treesje genoemd, die van plaatsvervangster (coajutrice). Bij de ceremonie van toelating moesten de kandidaten aantonen dat zij beschikten over ‘envie de rire, danser, gambader et de se rejouir’ (‘lust tot lachen, dansen, huppelen en plezier maken’). Het genootschap leek geïnspireerd op de Franse salon, maar het accent lag niet zozeer op literaire bezigheden – hoewel men ook wel verzen reciteerde – als wel op dans, muziek en plezier ('la joye'). Bekende leden waren Johan de Witt, die het diploma in februari 1653 ontving, de Friese stadhouder Willem Frederik van Nassau-Dietz en Coenraed van Beuningen. Omdat Amélie’s portret deel uitmaakte van de schoonhedengalerij van Maurits Lodewijk van Nassau-van Beverweerd, de buitenechtelijke zoon van Maurits en Margaretha van Mechelen, is het niet denkbeeldig dat ook hij lid van de Orde was. Als dat inderdaad het geval was, zou deze portrettencollectie een sleutel kunnen bieden voor de identificatie van de leden van deze Orde.

Vermoedelijk heeft ook Constantijn Huygens zich tot Amélie van Brederode gewend met een verzoek om toelating. Er is een brief van Amélie van 5 juli 1653 waarin zij hem – met een gedicht en een medaille – installeert als ‘très digne Chevalier’ van haar Orde. Huygens bedankt haar nog dezelfde dag met een gedicht waarin hij zijn diensten aanbiedt als knechtje van de koksjongen (‘valet du marmiton de l’ordre’). Een maand later, op 7 augustus, schrijft Huygens opnieuw een dankgedicht voor zijn installatie en de lieflijke metamorfose die hij onderging van valet tot chevalier. Hij is vermoedelijk ook degene geweest die de ceremonie van de Orde op schrift stelde die Amélie aan stadhouder Willem Frederik stuurde.

Toen Christina van Zweden in 1655 te Brussel verbleef – ze had het jaar ervoor afstand gedaan van de Zweedse troon – was Amélie van Brederode enkele dagen haar gast. Graaf Raimundo Montecuccoli, keizerlijk ambassadeur bij Christina, deed hierover verslag in zijn dagboek en schreef enkele gedichten op de wonderschone ogen van de barones van Slavata. Amélie zelf schreef over haar kennismaking met Christina een lange brief aan Christophe Delphicus, graaf van Dohna, ook ridder van haar Orde. Ze vertelt hem dat ze de koningin eerst heimelijk vanuit het struikgewas had bespied en later werd opgehaald om aan haar voorgesteld te worden. Vervolgens nodigde de koningin haar uit om haar enkele dagen gezelschap te houden. De dames bleken zo ingenomen met elkaar dat ze tot elkaars Orde toetraden – Christina was grootmeesteres van de Ordre de l’Amarante. Ook liet de koningin een schilder komen om ter plekke een portret van Amélie te maken en schonk zij haar twee portretten van zichzelf. Christina wilde haar zelfs mee naar Rome nemen en schreef hierover aan de keizer. Het is er kennelijk niet van gekomen, want na een gezamenlijk bezoek aan een theatervoorstelling vertrok de barones weer naar Den Haag.

Reputatie

Hierna zwijgen de bronnen over Amélie van Brederode en haar Orde. Er is nog een brief van raadpensionaris Johan de Witt uit 1660 waarin hij haar condoleert met het overlijden van haar man, de baron van Slavata. Eind 1662 hertrouwde zij met Gottlieb Amadeus (ook wel Theophilus), rijksgraaf van Windischgrätz, en vertrok naar Duitsland. Amélie overleed in 1663 of 1665, maar waar en onder welke omstandigheden is onduidelijk. Er is nog een curieus versje van de Franse dichter Mathieu de Montreuil over de reputatie van deze barones van Slavata: ‘Ma Mère, en partant de Paris/ Pour m’en venir dans la Hollande/ Me dit: Savez vous bien, mon Fils,/ En vous disant adieu, ce que je vous commande?/ Gardez-vous bien de jeux, de dez et de pipeurs,/ De vin, de maladie, et de gens querelleurs;/ Ce sont là tous les maux capables de vous nuire/ A deux fois par ses doigts elles les raconta/ Hélas! Elle oublia le pire:/ Gardez-vous bien surtout, me devoit-elle dire,/ De madame de Slavata’ (vrij vertaald: ‘Toen ik vanuit Parijs naar Holland vertrok, heeft mijn moeder mij voor van alles gewaarschuwd maar zij vergat het ergste: mevrouw van Slavata’).

In de historiografie over de cultuur van de Gouden Eeuw wordt aan Amélie van Brederode niet veel aandacht besteed, maar haar Ordre de l’Union de la Joye wordt wel geregeld gememoreerd ter illustratie van de galante omgangsvormen in Haagse kringen. Het oordeel over de Orde valt doorgaans niet bijster positief uit. Zo merkt Jacob Smit in zijn boek over Huygens op dat zo’n gezelschap de toen 57-jarige Constantijn Huygens noch de raadpensionaris De Witt echt paste (Smit, 246). Ook Elisabeth Keesing laat zich laatdunkend uit over de Ordre de la Joye. Zij noemt Amélie van Brederode een vrouw van het ‘krampachtiger soort’ en vermoedt dat achter ‘die dik opgelegde vrolijkheid’ wanhoop school omdat het land in oorlog was en de handel stillag (Keesing, 136). Wat nooit wordt gememoreerd, is dat Amélie van Brederode waarschijnlijk een van de eerste vrouwen in de Republiek was die zo’n leidende rol speelden in het sociale leven. Dat zij de initiatieven nam en de heren haar orders opvolgden, is opmerkelijk te noemen gezien de omgangsvormen in die tijd.

Archivalia

  • Koninklijk Huisarchief, Den Haag: Archief Amalia van Solms (ceremonie van de Ordre de la Joye met begeleidende brief aan Willem Frederik van Nassau-Dietz).
  • Nationaal Archief, Den Haag: Archief van Johan de Witt, raadpensionaris van Holland en West-Friesland, port. 2840-2865 (Particuliere brieven).

Literatuur

  • C.A. van Sypestein, ‘Johan de Witt in zijne betrekking tot den veldmaarschalk Brederode, tot de freule Margaretha van Nassau en tot l’Ordre de l’Union de la Joye (1653-1655)’, Vaderlandsche Letteroefeningen (1869) 419-438.

  • Charles de Burenstam, La reine Christine de Suède á Bruxelles et à Anvers (Brussel 1891).

  • De gedichten van Constantijn Huygens naar zijn handschrift uitgegeven, J.A. Worp ed., dl 8 (Groningen 1898).

  • De briefwisseling van Constantijn Huygens 1608-1687, J.A. Worp ed., 6 delen (Den Haag 1911-1917).

  • J.A. Dijkshoorn, Linfluence française dans les moeurs et les salons des provinces-unies (Parijs 1925) 199-228.

  • H.E. van Gelder, ’s-Gravenhage in zeven eeuwen (Amsterdam 1937) 149-150.

  • A.W.E. Dek, ‘Genealogie der Heren van Brederode’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie (1959) 35-38.

  • M.E. Tiethoff-Spliethoff, ‘Een ridder van de olifantsorde, Johan Wolphert van Brederode en zijn familie’, Jaarboek Centraal Bureau voor Genealogie (1979) 201-213.

  • Jacob Smit, De grootmeester van woord- en snarenspel. Het leven van Constantijn Huygens 1596-1687 (Den Haag 1980) 246-247.

  • M.E. Tiethoff-Spliethoff, ‘Twee zeventiende-eeuwse schilderijenreeksen van Beverweerd’, Antiek (1981) 383-390.

  • Elisabeth Keesing, Het volk met de lange rokken. Vrouwen rondom Constantijn Huygens (Amsterdam 1987) 136-137.

  • Gloria Parendi. Dagboeken van Willem Frederik stadhouder van Friesland, Groningen en Drenthe 1643-1649, 1651-1654, J. Visser ed. (Den Haag 1995) 138, 140-141, 183.

  • Diederik Lanoye, Christina van Zweden, koningin op het schaakbord Europa 1626-1689 (Leuven 2001) 125-126, 128, 180.

Illustratie

‘De vrouwe van Slabata met een dikke zwarte hond’. Schilderij door Gerard van Honthorst, ongedateerd (Collectie Museum Schloss Mosigkau). Uit: Peter van der Ploeg en Carola Vermeeren, Vorstelijk verzameld. De kunstcollectie van Frederik Hendrik en Amalia. Tentoonstellingscatalogus Mauritshuis (Den Haag en Zwolle 1998).

Auteur: Ineke Huysman

Biografienummer in 1001 Vrouwen: 285

laatst gewijzigd: 13/01/2014

De datum onder dit biografisch lemma geeft aan wanneer er voor het laatst aanvullingen en/of correcties in het stuk zijn doorgevoerd. Met ingang van 2023 is het project afgesloten.