Databank sport

 
English | Nederlands

Schaken

Schaken raakte in de loop van de achttiende eeuw algemeen bekend in Nederland. De belangrijkste buitenlandse schaakboeken werden in vertaling uitgegeven, terwijl bekende spelers als Philidor en Stein ons land bezochten.1 Deze spelers bleven zozeer in het collectieve geheugen hangen, dat er later schaakclubs naar hen werden genoemd.

Op 15 mei 1803 werd het Haagsche Schaakgenootschap opgericht. De wetten en de ledenlijsten van deze vereniging zijn bewaard gebleven. Dit zijn de oudste documenten die in verband staan met een sportclub in Nederland. Het Haagsche Schaakgenootschap is enige jaren later ontbonden.2

Tijdens de negentiende eeuw werden tal van schaakclubs opgericht in alle provincies uitgezonderd Drenthe en Limburg.3 In 1847 verscheen het tijdschrift Sissa op initiatief van W.J.L. Verbeek, huisarts in Wijk bij Duurstede. Dit tijdschrift was geheel gewijd aan het schaken; het zou tot 1874 uitkomen.4 Het vormt de voornaamste bron voor het schaken in de negentiende eeuw. In 1861 publiceerde Verbeek ook De Hollandsche schaakspeler – een zakboek voor schaakspelers, waarvoor hij verenigingen had aangeschreven voor informatie.5

De oprichting van schaakclubs in diverse delen van Nederland leidde nergens tot regionale of stedelijke samenwerkingsverbanden. De clubs speelden hooguit een vriendschappelijke wedstrijd tegen elkaar of speelden correspondentiepartijen. Het bleek moeilijk om landelijke toernooien te organiseren, aangezien spelers zich dan voor meerdere dagen moesten vrijmaken en kosten voor reizen en verblijf moesten maken. In 1851 hield de Amsterdamse schaakclub Philidor de eerste nationale wedstrijd in Amsterdam.6 In 1858 volgde de Nijmeegse vereniging Strijdt met Beleid dit voorbeeld met een toernooi in Nijmegen.7 Bij deze toernooien deden de spelers individueel mee en niet als clubleden. Verder zou er in 1870 een landelijk toernooi worden georganiseerd door het Amsterdamsch Schaakgenootschap.8 Er werd in 1858-1859, 1867 en 1869 wel gesproken over het oprichten van een landelijke schaakbond, maar dit leidde vooralsnog niet tot resultaten.9

Op 23 mei 1873 werd de Nederlandsche Schaakbond (verder N.S.B.) opgericht in Den Haag.10 Dit gebeurde op initiatief van de plaatselijke schaakclub Discendo Discimus. Het doel van de nieuwe organisatie was “om door jaarlijksche bijeenkomsten de schaakspelers in ons land met elkander in verbinding te stellen en hun talent door ernstige wedstrijden te ontwikkelen.” De Bond had bij oprichting bijna honderd leden, van wie twee vrouwen.

Al gauw raakte de N.S.B. in conflict met acht schaakclubs in de provincie Groningen, omdat zij hier niet genoeg toernooien zou organiseren. Dit leidde tot de oprichting van Het Provinciaal Groninger Schaakbond op 15 oktober 1876.11 Deze bond werd op 28 mei 1880 herdoopt in Het Noordelijk Schaakbond, waardoor clubs in Friesland en Drenthe in principe ook lid konden worden. In 1878-1887 gaf Het Noordelijk Schaakbond een Schaakkalender uit, maar na 1887 namen de activiteiten af.12 Het Noordelijk Schaakbond is in 1890 een stille dood gestorven.

De N.S.B. beschouwde een schaakclub als een club met tenminste zes leden, die één keer per veertien dagen schaakte.13 Zij kende rechtstreekse leden en afdelingsleden, ofwel personen die individueel bondslid waren en personen die als lid van een club bondslid waren. Vanaf 1884 organiseerden clubs regelmatig wedstrijden voor hun spelers en deelnemers van buiten de club, die “massakampen” werden genoemd.14 De Bond hield wel een bondswedstrijd met als inzet het individuele nationale kampioenschap, maar die werd onregelmatig gehouden. Zo werd er tussen 1913 en 1919 geen titeltoernooi voor de beste schakers van het land gehouden.

Wedstrijd van de Nederlandsche Schaakbond te Leiden in 1896. Bron: H.J.G.M. Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”. Het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. De sociaal-culturele achtergrond van het ontstaan van schaakverenigingen (Bilthoven 1999), p. 298.

In 1909 telde de N.S.B. 23 aangesloten clubs, wat volgens het jaarverslag “ruim een derde van het bestaande aantal in ons land” was. Het verslag sprak de hoop uit “dat in een niet te verwijderde toekomst het meerendeel der schaakclubs in verbinding zal staan met het centrale lichaam van het schakend Nederland.”15

De N.S.B. was niet de enige schaakorganisatie in Nederland. Er bestond sinds 1913 een Noord-Hollandsche Schaakbond, maar deze hief zichzelf in 1920 op toen de landelijke Bond zich meer ging profileren. Dit resulteerde in het opzetten van een Nederlands kampioenschap voor individuele schakers en voor clubteams.

De N.S.B. bestond merendeels uit neutrale clubs, maar telde ook aparte damesverenigingen, confessionele en socialistische clubs, bedrijfsverenigingen en schoolclubs.

De wedstrijd van de Nederlandsche Schaakbond in 1899. Bron: H.J.G.M. Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”. Het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. De sociaal-culturele achtergrond van het ontstaan van schaakverenigingen (Bilthoven 1999), p. 458.

Max Euwe (1901-1981) gold in de jaren twintig en dertig als de beste schaker van Nederland; er werden zelfs al vroeg schaakclubs naar hem genoemd. In oktober-december 1935 speelde hij een tweekamp tegen de regerend wereldkampioen Alexander Aljechin om de wereldtitel. De tweekamp werd in diverse plaatsen in Nederland gespeeld. Zij kende een uiterst spannend verloop en kreeg in de nationale pers bijzonder veel aandacht. Op 15 december 1935 werd Euwe wereldkampioen in de afsluitende partij in theater Bellevue te Amsterdam.16

Tijdens de match kreeg de N.S.B. het predikaat “Koninklijk”. De Bond profiteerde sterk van het succes van Euwe, want in de volgende jaren schoten op tal van plaatsen schaakclubs uit de grond. Alleen al in de N.A.S.B., de socialistische sportbond, werden in de eerste twee maanden van 1936 zeker achttien schaakgroepen opgericht.17 In 1937 raakte Euwe de wereldtitel weer kwijt aan Aljechin. Ook de meeste van de nieuwe schaakclubs gingen in deze tijd weer ten onder.

Organisatie

In de jaren twintig en dertig ontstonden er diverse plaatselijke en regionale schaakbonden, die zich aansloten bij de N.S.B. Het gaat om:

De Geldersch-Overijsselsche Schaakbond; opgericht 1924.

Opgericht in 1924 als District Deventer; werd in januari 1934 omgedoopt in Geldersch-Overijsselsche Schaakbond.

De Amsterdamsche Schaakbond; opgericht 18 december 1925.

De Haagsche Schaakbond; opgericht 11 november 1926.

De Limburgsche Schaakbond; opgericht 1926.

De Noord-Brabantsche Schaakbond; opgericht 27 augustus 1927.

Was in 1934-1936 geen lid van de Bond na conflict.

De Leidsche Schaakbond; opgericht 13 oktober 1928.

Opgericht als Schaakbond voor Leiden en Omstreken; veranderde op 1 oktober 1938 van naam.

De Noordelijke Schaakbond; opgericht 1928.

Ontstaan als vereniging van de clubs uit Groningen en Noord-Drenthe.

De Geldersche Schaakbond; opgericht 18 juni 1931 en opgeheven begin 1934.

Heropgericht in juli 1934 als Oost-Geldersche Schaakbond, vanaf 1 april 1939 herdoopt in Geldersche Schaakbond.

De Stichtsch-Gooische Schaakbond; opgericht 21 augustus 1931.

Nam in januari 1935 de clubs op van de ontbonden Schaakbond Gorinchem en Omstreken.

De Rotterdamsche Schaakbond; opgericht 17 november 1931.

De Noord-Hollandsche Schaakbond; opgericht 1 oktober 1932.

De Zeeuwsche Schaakbond; opgericht 28 maart 1933.

Naast deze onderbonden bestonden er nog andere schaakorganisaties los van de N.S.B. Zo was er tussen 1935 en 1937 een Arbeiders Schaakbond Holland.18 Ook bestond er een Friesche Schaakbond, die zich in 1939 bij de K.N.S.B. aansloot.

Aan het einde van de jaren dertig waren er nog zeker acht schaakbonden die niet bij de K.N.S.B. waren aangesloten. Dat waren in alfabetische volgorde: de Amsterdamsche Kantoor Schaakbond; de Arnhemsche Schaakbond; de Haagsche Kantoor Schaakbond; de Twentsche Schaakbond; de R.K. Schaakbond; het West-Brabantsch Schaakverband; de Westfriesche Schaakbond en de Zaansche Schaakbond. Deze bonden zijn in 1941-1942 alsnog toegetreden tot de N.S.B. (inmiddels weer zonder K) onder druk van de centralisatiepolitiek van de Duitse bezetters.


Competitie

Vanaf 1919 ging de N.S.B. jaarlijks een toernooi organiseren voor de beste schakers van het land met als inzet het kampioenschap van Nederland. In december 1919 werd Marchand nationaal kampioen. In 1920 werd de eerste klasse voor clubteams ingesteld met A.S.C. (Amsterdam), Discendo Discimus (Den Haag), de Utrechtsche Schaakclub en de Nieuwe Rotterdamsche Schaakvereeniging. De winnaar van deze eerste klasse gold als landskampioen. Naderhand werden er ook een tweede en derde klassen ingesteld. Ook in de onderbonden kwamen clubcompetities, waarbij promotie naar de competitie van de N.S.B. mogelijk was.

Officieel orgaan

Van 1873 tot en met 1892 gaf de N.S.B. jaarboekjes uit, waarin de ledenlijst en de verslagen van de algemene vergadering, de Bondswedstrijd en andere belangwekkende partijen waren opgenomen.19 In 1874 nam de Bond het schaakblad Sissa als officieel orgaan aan, dat herdoopt werd tot De Schaakwerld. Deze periodiek ging echter al in het volgende jaar ter ziele. Dit werd naderhand toegeschreven aan het optreden van redacteur D. van der Linde, die “door zijne strijdlustige natuur zoo goed de kunst verstond de bondsleden tegen zich in te nemen, dat in een jaar tijds het tijdschrijft begraven werd.” Ook het volgende officiële orgaan Morphy haalde tussen 1885 en 1887 slechts een paar jaargangen.20

Op zondag 31 juli 1892 werd op een algemene vergadering in het Café de Roode Leeuw, Vijgendam te Amsterdam besloten om een maandelijk bondsblad uit te geven. In januari 1893 verscheen het eerste nummer van het Tijdschrift van den Nederlandschen Schaakbond, dat in de gehele onderzoeksperiode het officiële orgaan van de Bond zou blijven. Ook de regionale bonden zouden hun berichten in dit blad gaan publiceren. Vanaf november 1935 heette het bondsblad Tijdschrift van den Koninklijken Nederlandschen Schaakbond.21

Zoek naar:

Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”, p. 25-30.

Scholten, o.c., p. 140-151 en de gedrukte wetten op p. 482-500.

Scholten geeft een uitgebreid overzicht van alle clubs en de bijbehorende bronvermeldingen. Voor zijn constatering over Drenthe en Limburg, o.c., p. 127 en 137.

Scholten, o.c., p. 97-98 en 104-112.

Scholten, o.c., p. 98.

Scholten, o.c., p. 162-164.

Scholten, o.c., p. 208-211.

Scholten, o.c., p. 211.

Scholten, o.c., p. 386-389 en 557-561 (ontwerp-reglementen uit 1859 en 1873).

Scholten, o.c., p. 389-393.

Scholten, o.c., p. 393-401.

Scholten, o.c., p. 98.

TNSB juni-juli 1894, p. 142.

Scholten, o.c., p. 251-253.

TNSB jan. 1910, p. 2.

Biografisch woordenboek van Nederland IV, 137.

Arbeiderssport 29 feb. 1936, p. 2.

BANS 6864.

Scholten, o.c., p. 98.

Scholten, o.c., p. 98. BANS 6868.

BANS 6875.


Noten:

1) Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”, p. 25-30.
2) Scholten, o.c., p. 140-151 en de gedrukte wetten op p. 482-500.
3) Scholten geeft een uitgebreid overzicht van alle clubs en de bijbehorende bronvermeldingen. Voor zijn constatering over Drenthe en Limburg, o.c., p. 127 en 137.
4) Scholten, o.c., p. 97-98 en 104-112.
5) Scholten, o.c., p. 98.
6) Scholten, o.c., p. 162-164.
7) Scholten, o.c., p. 208-211.
8) Scholten, o.c., p. 211.
9) Scholten, o.c., p. 386-389 en 557-561 (ontwerp-reglementen uit 1859 en 1873).
10) Scholten, o.c., p. 389-393.
11) Scholten, o.c., p. 393-401.
12) Scholten, o.c., p. 98.
13) TNSB juni-juli 1894, p. 142.
14) Scholten, o.c., p. 251-253.
15) TNSB jan. 1910, p. 2.
16) Biografisch woordenboek van Nederland IV, 137.
17) Arbeiderssport 29 feb. 1936, p. 2.
18) BANS 6864.
19) Scholten, o.c., p. 98.
20) Scholten, o.c., p. 98. BANS 6868.
21) BANS 6875.

Onderschriften illustraties:

  1. 1) Wedstrijd van de Nederlandsche Schaakbond te Leiden in 1896. Bron: H.J.G.M. Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”. Het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. De sociaal-culturele achtergrond van het ontstaan van schaakverenigingen (Bilthoven 1999), p. 298.
  2. 2) De wedstrijd van de Nederlandsche Schaakbond in 1899. Bron: H.J.G.M. Scholten, “Het loopt ongenadiglijk mat”. Het schaakleven in Nederland in de negentiende eeuw. De sociaal-culturele achtergrond van het ontstaan van schaakverenigingen (Bilthoven 1999), p. 458.