Historici.nl





Gepubliceerd op 30-08-2017
Door Helmer Helmers
Avatar photo

Amsterdamse geheimen onthuld

Terwijl in Utrecht de Historicidagen nog in volle gang waren, vond in Amsterdam traditiegetrouw op de laatste zaterdag van augustus het jaarcongres van de Werkgroep Zeventiende Eeuw plaats. Ondanks de stevige concurrentie waren zo’n tachtig vroegmodernisten (met name historici, kunsthistorici, en neerlandici) naar de universiteitsbibliotheek van de UvA afgereisd om te discussiëren geheimhouding en spionage in de vroegmoderne tijd. Het werd een boeiende dag (zie het programma hier) rondom een spannend thema, waar we de komende jaren nog veel over zullen horen. Wie #geheimepraktijken niet op Twitter heeft gevolgd, kan niet zonder een korte beschrijving.

Organisator Djoeke van Netten opende het congres met een breed overzicht van het internationale onderzoek naar geheimen en geheimhouding. Vertrekkend vanuit de sociologische theorievorming en Bellman’s ‘paradox of secrecy‘, die erop neerkomt dat een geheim pas bestaat zodra informatie wordt gedeeld, maakte ze inzichtelijk hoe centraal de rol van geheimhouding is in groeps- en identiteitsvorming. Wanneer mensen iets geheim houden moeten zij altijd bepalen voor met wie zij informatie willen delen en met wie niet. Geheimhouding staat staat daarom volgens onderzoekers zoals Koedaarom niet zozeer in oppositie tot openheid, zoals vaak wordt gedacht, maar moet eerder als een sociale praktijk van inclusie en uitsluiting worden beschouwd.

Het spel van bedekken en ontdekken, zo liet Van Netten zien, speelde een centrale rol in de vroegmoderne tijd, en termen die dikgedrukt staan in de word cloud van de Renaissance, zoals dissimulatie en herontdekking, staan rechtsstreeks in verband met geheimhouding. Transformaties in de diplomatie, politieke publiciteit, handel en wetenschappelijke communicatie, en de veranderende omgang met intimiteit en de privésfeer (het woord geheim, dat vanaf het midden van de zeventiende eeuw opkwam, bevat niet toevallig de Duitse stam “heym”) hingen allemaal nauw samen met geheimhoudingspraktijken.

Het internationale onderzoek naar geheimhouding heeft de laatste jaren dan ook een grote vlucht genomen in verschillende disciplines en is opvallend divers. Voor de Republiek is het vooralsnog beperkt, en vooral gericht op de politieke geheimhouding. Guido de Bruins Geheimhouding en verraad (1991) is een kwart eeuw na publicatie steeds de belangrijkste literatuur, en verantwoordelijk voor het dominante idee dat geheimhouding in de Republiek vanwege de decentrale regering onmogelijk was. Dat beeld is volgens Van Netten toe aan uitbreiding en herziening, hetgeen rijkelijk werd ondersteund in de zes parallelsessies die op haar lezing volgden.

Het onderzoek naar politieke geheimhouding en spionage was prominent in verschillende lezingen, die qua vraagstelling dicht bij De Bruins boek stonden. Het Huygens-ING onderzoek naar de correspondenties van Constantijn Huygens en Johan de Witt leverde mooie lezingen op. Ineke Huysman presenteerde een mooi filmpje van een kleingevouwen smokkelbriefje dat Constantijn Huygens vanuit het leger aan Amalia van Solms stuurde, en betoogde vervolgens overtuigend hoe belangrijk onderzoek naar de materiële brieven is om inzicht te krijgen in geheimhoudingspraktijken. Ook Ingmar Vroomen leverde een pleidooi voor de bestudering van de originele brieven. Zijn lezing over cijfercodes maakte duidelijk hoe ontoereikend bestaande edities zijn, waarin de codes (soms stilzwijgend) zijn opgelost en sleutels bijvoorbeeld niet worden gegeven.

Spionage en diplomatie lagen dicht bij elkaar in de vroegmoderne tijd, en waren in verschillende lezingen met elkaar verwoven. Henk van Nierop bijvoorbeeld presenteerde een fascinerende episode uit het leven van Romeyn de Hooghe, die, althans naar eigen onbetrouwbare zeggen, als spion voor de Franse koning werd gerecruteerd en vervolgens zijn patroon Willem III aanbood als dubbelspion op te treden. Opvallend was de prominente rol van Johan de Witt in een aantal lezingen. Zijn omgang met geheimen in het staatsbestel van de Republiek (dat als gezegd zo lek als een mandje was) kwam in drie lezingen aan de orde. Indruk maakte student Jan Daalder, die liet zien hoe De Witt de Statenvergadering liet afleiden om De Ruyters missie van 1664-65 geheim te houden. Hoewel alsnog zo’n 170 man op de hoogte waren van het geheim, hadden de Engelse ambassadeur Downing en diens informanten het nakijken.

Het mooie aan dit congres was dat er, helemaal in de geest van de Werkgroep Zeventiende Eeuw, vanuit verschillende disciplines naar geheimhouding werd gekeken. De boeiende kunsthistorische sessie met Arjan de Koomen, Judith Noorman en Elmer Kolfin draaide bijvoorbeeld om ateliergeheimen en de vraag hoe kunstenaars geheime technieken en recepten konden bewaken of ontdekken. Noorman lanceerde de spectaculaire these dat de ontwikkeling van de late Rembrandt werd ingegeven door het feit dat zijn (geheime?) werktekeningen bij zijn faillisement op straat waren komen te liggen. Kolfin daarentegen liet overtuigend zien dat de breed gedeelde opvatting dat Rembrandts zijn etstechniek geheim hield onhoudbaar is. Rembrandt was niet geheimzinnig, maar simpelweg onnavolgbaar.

Verschillende lezingen draaiden om seksualiteit en intimiteit, waar heimelijkheid en verborgenheid zo mogelijk nog essentiëler waren dan in politiek of atelier. Terwijl Alan Moss inging op de geheimschriften van reizigers die over hun seksuele uitspattingen schreven, bleek uit Karen Hollewands lezing dat over seksuele lust weliswaar niet zomaar openlijk gepraat kon worden, maar niettemin steeds meer een serieus bestudeerd onderwerp werd. Dat leidde tot conflicten die bijvoorbeeld Adriaan Beverland duur kwamen te staan.

Het ideaal van open wetenschap leidde tot wel meer uitwassen. Dirk van Miert vertelde vermakelijk over tafelgesprekken en roddels in de Republiek der Letteren, die steeds vaker werden uitgegeven. De roddelzucht heeft de wetenschap nooit verlaten, maar goddank manifesteert die zich inmiddels een stuk minder in de openbaarheid. Sommige zaken kunnen maar beter geheim blijven.

Avatar photo
Helmer Helmers is universitair docent Historische Nederlandse Letterkunde en NWO Veni-onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn onderzoek richt zich op vroegmoderne nieuwscultuur, publieke diplomatie, en internationale literaire uitwisseling. Ook leidt hij het onderzoeksproject Maritime Archaeology Meets Cultural History, over de spectaculaire vondsten op het wrak BZN17 bij Texel. Zijn boek The Royalist Republic verscheen in 2015 bij Cambridge University Press.
Alle artikelen van Helmer Helmers
Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.