Historici.nl





Gepubliceerd op 03-04-2018

Censuur van buitenlandse geschiedenis in Nederland (1945-2018)

Antoon De Baets

Het beeld dat in Nederland tot stand kwam over de buitenlandse geschiedenis in de afgelopen zeventig jaar is af en toe het mikpunt van oneigenlijke ingrepen geweest. Sommige daarvan hadden succes, andere niet.

Buitenlandse interventies buiten Nederland
Het zichtbaarst waren de tussenkomsten die in het buitenland plaatsvonden. Zo was de rolprent Saija dan Adinda van Fons Rademakers, uit 1976, tien jaar lang verboden in Indonesië. Hoewel de film was gebaseerd op het antikoloniale boek Max Havelaar van Multatuli, praatte hij volgens de Indonesische filmcensuur het kolonialisme goed; hij deed uitschijnen dat het volk werd uitgebuit door de plaatselijke adel in plaats van door de Nederlanders. In 2012 kon Jessica Gorters documentaire 900 dagen over het beleg van Leningrad in 1941-1944 niet worden vertoond op de Russische televisie omdat zij het officiële verhaal weersprak dat de bevolking tijdens het beleg heldhaftig weerstand tegen het Duitse leger had geboden.

Ook werd Nederlandse historici af en toe een visum voor het buitenland geweigerd. Zo probeerde Jan Romein in 1949 een internationale bibliografie van de geschiedtheorie te promoten. Als marxist mocht hij evenwel de Verenigde Staten niet in omdat hij van cryptocommunisme werd verdacht. En in 2003 werd Pieter Drooglever de toegang tot Indonesië ontzegd. Hij wilde getuigen horen en archieven raadplegen voor zijn boek Een daad van vrije keuze. De Papoea’s van westelijk Nieuw-Guinea en de grenzen van het zelfbeschikkingsrecht dat hij in opdracht van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken schreef. Dat was tegen de zin van president Megawati Soekarnoputri. Haar vader, Soekarno, had als president tot 1967 een beslissende invloed gehad op deze kwestie. Toen Drooglevers boek in 2005 verscheen, bleek daaruit hoe Indonesië in 1969 ongestraft een referendum over het zelfbeschikkingsrecht onder de Papoea’s had gemanipuleerd. Het werk werd beschouwd als een aanzet tot separatisme. In Nederland nam buitenlandminister Ben Bot het boek niet publiek in ontvangst om de betrekkingen met Indonesië niet te schaden. In 2006 werd Drooglever opnieuw de toegang geweigerd.

Buitenlandse interventies binnen Nederland
Soms reikte de lange arm van het buitenland tot in Nederland. In 2004 werd de catalogus van de tentoonstelling Marokko, 5000 jaar van cultuur in de Nieuwe Kerk in Amsterdam zodanig aangepast dat de kaart van Marokko ook de Westelijke Sahara omvatte: de officiële maar betwiste Marokkaanse visie. In 2006 vroeg de Chinese ambassade tevergeefs aan het Wereldmuseum in Rotterdam om sommige teksten van de tentoonstelling Tibet en de veertien dalai lama’s aan te passen: ‘China bezette Tibet’ moest ‘Tibet is een provincie van China’ worden en voor ‘De dalai lama ging in ballingschap’ werd ‘De dalai lama verliet China vrijwillig’ gesuggereerd. In hetzelfde jaar zette het Turkse cultuurministerie de redactie van een catalogus voor de tentoonstelling Istanbul, de Stad en de Sultan – opnieuw in de Nieuwe Kerk – onder druk. De bijdragen van de turkologen Jan Schmidt en René Bakker werden zonder hun medeweten gecensureerd. Aanstootgevend waren passages over de stichting van Byzantium (het latere Istanboel) door Griekse kolonisten, de aanwezigheid van Koerden in Istanboel, homoseksualiteit in Ottomaanse badhuizen en de etnische zuivering van de Armeniërs in 1915. In 2007 werd bekend dat in de Turkse uitgave van De brug, het boekenweekgeschenk van Geert Mak over de Galatabrug in Istanboel, was geknoeid: een zinsnede over de ‘legendarische wreedheid’ van sultan Mehmet II werd geschrapt en de ‘deportatie’ van de Armeniërs in 1915 werd de ‘migratie’. Er waren al 20.000 exemplaren gedrukt, maar de Stichting Collectieve Propaganda van het Nederlandse Boek bood kopers een ongekuiste versie aan in ruil voor hun oud exemplaar. En op 4 september 2014 liet de Spaanse ambassade een lezing van Albert Sánchez Piñol over zijn nieuwe historische roman, Victus. De val van Barcelona annuleren. Het verhaal van deze Catalaanse auteur aan het door Spanje gesubsidieerde Cervantesinstituut zou gaan over het einde van de Catalaanse onafhankelijkheid in september 1714 en dat lag gevoelig in het licht van de driehonderdste verjaardag hiervan een week later en het referendum over de Catalaanse onafhankelijkheid in november 2014.

Binnenlandse interventies
Het buitenlandbeeld stond ook in Nederland zelf onder druk. Dat ondervond Loe de Jong tijdens het schrijven aan Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Eind 1984 verscheen deel 11a van deze serie, het eerste van drie delen over Nederlands-Indië. Enkele maanden later spanden oud-kolonialen van het Comité Geschiedkundig Eerherstel Nederlands-Indië een proces over dit deel aan tegen de Nederlandse staat. Zij beschuldigden De Jong ervan het koloniale bestuur te negatief af te schilderen en eisten dat de auteur vervangen zou worden door een ‘minder bevooroordeeld historicus’. Hun klacht werd na een slepend proces in 1990 door de Hoge Raad afgewezen. Ook hun protest bij de Raad van State tegen een ministeriële beschikking om geen informatie te verstrekken over de meelezers van De Jongs manuscript mocht niet baten. Overigens publiceerde De Jong de namen van alle meelezers in deel 13 dat in 1988 verscheen. Nog een jaar eerder had een oud-militair als meelezer van De Jong passages uit diens manuscript van deel 12 naar de pers gelekt. Een paragraaf daaruit, getiteld ‘Oorlogsmisdrijven’, had kwaad bloed gezet bij de veteranen. Zij eisten dat het gewraakte deel niet zou verschijnen en daagden De Jong voor smaad. Het openbaar ministerie ging niet tot vervolging over omdat de betwiste uitspraken in een manuscript stonden en niet in een gepubliceerd werk. Toen deel 12 in 1988 verscheen bleek de paragraaf grondig herschreven en was de titel ‘Oorlogsmisdrijven’ vervangen door ‘Excessen’. De Jong was door externe druk tot zelfreflectie gebracht, maar bracht het debat of de excessen niet beter als oorlogsmisdrijven konden worden omschreven nog wel in zijn tekst ter sprake. Toen in 1992 de auteur Graa Boomsma tijdens een interview over zijn roman De laatste tyfoon verklaarde dat het optreden van de Nederlandse militairen in Indonesië in 1945-1949 af en toe te vergelijken was met dat van SS’ers tijdens de Tweede Wereldoorlog, werd ook hij samen met zijn interviewer voor de rechter gesleept. Na hoger beroep werden beiden vrijgepleit in 1995, maar tijdens het proces had Boomsma dreigtelefoons ontvangen.

Het onderzoek naar het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben tussen 1940 en 2000 leverde eveneens problemen op. In 2000 werd de publicatie van een driedelige studie hierover op het laatste moment verdaagd. De opdrachtgever, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, gaf de auteurs, Gert Oostindie and Inge Klinkers, geen toestemming omdat het vond dat zij te vaak hadden geciteerd uit de notulen van de ministerraad en andere documenten van de Ministeries van Algemene en Binnenlandse Zaken. Zij dienden te schrappen in de informatie die persoonlijke beleidsopvattingen van betrokken politici en ambtenaren bevatte. Toen het werk halverwege 2001 verscheen als Knellende koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben, 1940-2000, verklaarden de auteurs dat de ingrepen hun analyse noch hun conclusies hadden aangetast.

Ook de val van de VN-enclave in Srebrenica in juli 1995 bleek een heikele kwestie. In 2002-2004 blokkeerden de ministers van buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking een beurs voor een onderzoeksproject van Selma Leydesdorff. Zij wilde diepte-interviews houden met de weduwen van de moslimmannen die waren gevallen tijdens de inname van de enclave. De ministers antwoordden op Kamervragen dat het project niet paste in hun programma en door zijn wetenschappelijke karakter niet het vereiste maatschappelijke nut had of bijdroeg aan verzoening. In ministeriële kringen circuleerde echter een andere reden, namelijk dat het project compensatie-eisen bij de nabestaanden zou uitlokken als zij eenmaal de staat zouden dagvaarden – wat later ook gebeurde. Leydesdorff zette alleen door: in 2008 publiceerde zij De leegte achter ons laten. Een geschiedenis van de vrouwen van Srebrenica.

De Israëlisch-Palestijnse kwestie kwam even in het nieuws toen een onbekende in 2008 een kort geding aanspande tegen het Koninklijk Instituut voor de Tropen. De anonieme eiser beweerde dat de tentoonstelling ‘Palestina 1948, herinneringen aan een verdwenen vaderland’ teveel de Palestijnse visie benadrukte, namelijk dat de Israëlische onafhankelijkheid van 1948 een catastrofe was. Daarmee was de tentoonstelling volgens de eiser opzettelijk misleidend met als doel het bestaan van Israël te betwisten, wat neerkwam op antisemitisme en aanzetten tot Jodenhaat. De rechter oordeelde dat de tentoonstelling niet aanstootgevend was en onder de expressievrijheid viel. Ook na hoger beroep werd de eis verworpen.

De islam werd de inzet van twee kwesties. In 2006 wou judaïcus Pieter van der Horst aan de Universiteit Utrecht een afscheidscollege geven over ‘De mythe van het joodse kannibalisme’. De rector en decaan vroegen hem om het deel over ‘islamitische Jodenhaat’ in het tegenwoordige Midden Oosten te schrappen, kennelijk uit vrees voor gewelddadige reacties van moslimstudenten. Van der Horst kwam hieraan tegemoet, maar de volledige tekst van de rede verscheen later toch in diverse dagbladen. En toen de Britse historicus Tom Holland in 2012 in het Amsterdamse cultuurcentrum De Balie een lezing zou houden over de ontstaansgeschiedenis van de islam en de koran naar aanleiding van zijn boek Het vierde beest. God, de strijd om de wereldmacht en het einde van de oudheid, werden extra veiligheidsmaatregelen nodig geacht. Amper drie maanden tevoren hadden moslimextremisten een bijeenkomst verstoord.

De rol van archieven
Sommige van de hier beschreven controverses vonden plaats tegen een achtergrond van gebrekkige archieftoegang. Zo ontving de regering-Drees in 1954 het rapport van een speciale commissie belast met onderzoek naar oorlogsmisdrijven begaan door de Speciale Troepen van kapitein Raymond Westerling in Zuid-Celebes in 1946-1947. Zij besloot het niet openbaar te maken en de verdachten niet te vervolgen. Zestig jaar later, in 2014, oordeelde de Raad van State in een conflict tussen een anonieme appellant, die een biografie over dezelfde Westerling schreef, en het Ministerie van Binnenlandse Zaken. De biograaf wou toegang tot bestanden van de Binnenlandse Veiligheidsdienst (BVD) over de door Westerling opgezette mislukte coup tegen de Indonesische president Soekarno in januari 1950. In eerste instantie was slechts een bestandje van elf zwaar bewerkte pagina’s afgeleverd terwijl uit Dirk Engelens Geschiedenis van de BVD bleek dat het archief over Westerling twaalf delen besloeg en terwijl andere bronnen aantoonden dat het Nederlandse legerbevel bij de coup was betrokken. De Raad van State beval het ministerie een nieuwe zoekactie te ondernemen omdat niet de volledige BVD-archieven waren doorzocht, enkel met de term ‘coup tegen Soekarno in 1950’ was gewerkt en persoonsbestanden zoals dat van Westerling buiten beschouwing waren gelaten. Nog in 2013 werd in de pers gemeld dat de archieven van de voorlichtingsdiensten van de marine over de Nederlandse misdrijven tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog waren verdwenen. Ook de historici die de val van de VN-enclave onderzochten voor hun rapport Srebrenica, een ‘veilig’ gebied. Reconstructie, achtergronden, gevolgen en analyses van de val van een Safe Area merkten op dat sommige relevante archieven in 1995-1997 waren vernietigd, zowel in Srebrenica zelf als op het Ministerie van Defensie. De minister bevestigde dit in een brief aan de Tweede Kamer. En de roep om de archieven te openen die licht konden werpen op de vermeende Nederlandse betrokkenheid bij Desi Bouterses geslaagde staatsgreep van 1980 in Suriname bleef tot nu toe onbeantwoord. Ze blijven staatsgeheim tot 2060.

Uniciteit van de Nederlandse casus in ruimte en tijd
Pogingen om het buitenlandbeeld te censureren zijn niet uniek voor Nederland, ze vallen ook elders voor. De indruk dat er meer oneigenlijke ingrepen lijken te zijn in recente decennia, is waarschijnlijk onjuist: voorvallen uit vroegere perioden bleven vaker onopgemerkt. Hoe het ook zij, het merendeel van pogingen om druk uit te oefenen had met het Nederlandse koloniale verleden te maken. Uit vergelijkend onderzoek blijkt dat álle West-Europese landen moeite hadden met hun koloniale verleden. In Nederland (en Frankrijk) werd hiervoor relatief vaker dan elders het instrument van het smaadproces ingezet. Smaadprocessen (of dreigen met smaadprocessen) blijken niet zelden verkapte censuurpogingen. Wel beschouwd was de kolonisatie, onder andere, een systeem van structureel geweld: het internationaal gewoonterecht aanzag gaandeweg vele misdrijven begaan in het kader van dat structureel geweld als oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid, mogelijk al in 1899 (toen de Martensclausule in het oorlogsrecht werd geformuleerd) en zeker in 1939 (het moment vanaf wanneer de in 1950 vastgelegde Neurenbergse Principes die oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid veroordelen, van toepassing werden verklaard). Maar ook al vóór 1899 gingen regelmatig humanitaire proteststemmen op tegen de koloniale misdrijven – volgens de criteria van een groeiende groep tijdgenoten ging het ook toen al om barbarij en vandalisme. Deze pijnlijke erfenis ondermijnt de democratische statuur en het nationale blazoen van de voormalige metropolen. Zij is een bron van schaamte die decennia na de feiten nog regelmatig resulteert in stilte en censuur en de publieke discussie belemmert – ook in Nederland.

Literatuuropgave
De Baets, Antoon, ‘Censorship by European States of Views on Their Past as Colonizers’, in Laurent Martin, red., Les Censures dans le monde, XIXe−XXIe siècle (Rennes, Presses Universitaires de Rennes 2016) 229-245.
———, ‘Censorship of History in France and the Netherlands (1945-2014): A Survey’, Deshima, revue d’histoire globale des pays du Nord, nr 8 (2014) 245-270.
———, Censorship of Historical Thought: A World Guide 1945-2000 (Westport CT en Londen, Greenwood Press 2002) 359-363.
Met dank aan allen die mij over de jaren informatie en advies bezorgden: Hans Blom, Doeko Bosscher, Flip Bosscher, Pieter Drooglever, Donald Haks, Anja Hansen, Piet Kamphuis, Ernst Kossmann, Johanna Kossmann-Putto, Selma Leydesdorff, Peter Romijn en Boudewijn Smits.

Biografie
Antoon De Baets (a.h.m.de.baets@rug.nl) is bijzonder hoogleraar Geschiedenis, Ethiek en Mensenrechten aan de Rijksuniversiteit Groningen. Hij is oprichter en coördinator van het Network of Concerned Historians (http://www.concernedhistorians.org). Eind 2018 verschijnt zijn boek Varieties in the Censorship of History bij Routledge. Daarnaast werkt hij aan Principles for a Human Rights Approach to the Past. Voor zijn volledige c.v., zie http://www.concernedhistorians.org/va/cv.pdf.

 

Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.