Congres ‘Regimes of Religious Pluralism in 20th-Century Europe’
Afgelopen maand werd het congres ‘Regimes of Religious Pluralism in 20th-Century Europe’ gehouden, dat was georganiseerd door de Vrije Universiteit en de Universiteit van Amsterdam. Het uitgangspunt voor het congres vormde het werk van Peter van Rooden over religieuze regimes.
Van Rooden betoogde in zijn openingslezing dat de plaats van religie in de Nederlandse samenleving rond 1800 verschoof van een vanzelfsprekend onderdeel van de publieke orde naar de overtuiging dat mensen religie zelf moesten belichamen. Deze nieuwe opvatting leidde tot een mobilisatie van gelovigen, in Nederland aanvankelijk vanuit het ideaal van één protestantse natie. Later werden Rooms-katholieken en orthodoxe protestanten in eigen kring actief en kozen voor afzonderlijke organisatorische verbanden, de zogenaamde verzuiling. Het Nederland van na de jaren zestig is als ontzuild of seculier bestempeld, omdat de betekenis van religie op allerlei maatschappelijke terreinen veranderde.
Tijdens het congres bleek het echter niet houdbaar het religieuze regime van na de jaren zestig als neutraal of a-religieus te bestempelen. De staat bleef gedwongen vragen te beantwoorden als: Moet een seculiere overheid overgaan tot het subsidiëren van bijzonder onderwijs? Ligt de individuele vrijheid om te kiezen voor een religieuze autoriteit besloten in het wezen van een liberale democratie? Moet de publieke ruimte strikt seculier zijn of is er ruimte voor maatschappelijke organisaties die opereren vanuit een geloofsbasis? Op deze vragen zijn sinds de jaren zestig zijn geen eenduidige antwoorden geformuleerd.
Zo bezien kan een seculier regime vele verschillende vormen aannemen. De congresdeelnemers vestigden de aandacht op de verschillende rollen die religie in een samenleving krijgt toegewezen. Daarbij werd ten eerste de steeds veranderende omgang van verschillende geloofsgemeenschappen onderling zichtbaar. In de tweede plaats kwamen de grote verschillen binnen religieuze groepen zelf naar voren. Ten slotte bleken in de loop der tijd sommige tegenstellingen te vervagen en nieuwe te verscherpen: op de voorgrond staan bijvoorbeeld sinds de jaren zestig de tegenstellingen tussen gelovigen en niet-gelovigen en sinds tien jaar de tegenstellingen tussen moslims en niet-moslims.
In de actuele debatten rondom de vraag hoeveel ruimte moslims in de Nederlandse samenleving mogen krijgen, is de bredere vraag naar de plaats van religie daarom brisanter dan ooit.
Wouter Reitsema, Vrije Universiteit Amsterdam