Een ver verleden? Over afstand en geschiedschrijving
Wat ver weg lijkt, wil nog wel eens een stuk dichterbij blijken. Amerikaanse autospiegels hebben voor zulke zinsverloochening zelfs een verplichte melding, gegraveerd in het spiegelglas. Nu het op opiniepagina’s en in web-artikelen weer veelvuldig gaat over nationale identiteiten en de rol van ‘verre verledens’, is het goed om eens aan dat optisch bedrog te denken. Slavenhandel en kolonialisme zijn twee van die objecten die we zien liggen door de zijspiegels van het Nederlandse verleden. Beide lijken misschien ver weg, maar zo vreselijk lang geleden was het niet dat de slavernij werd afgeschaft of Suriname de onafhankelijk kon uitroepen. Soms grijpen de illusies van historische en geografische afstand zelfs direct ineen. Afgelopen zomer las ik over protesten in Marokko, in een afgelegen regio die de Rif heet. Na het bladeren door de krant zette ik me dan aan mijn proefschrift over de vroege negentiende eeuw, opgetrokken uit bronnen van een lang vervlogen eeuw. Maar terwijl ik archieven bezocht en stukken schreef realiseerde ik me steeds meer dat die schijnbaar verre streek uit het nieuws en dat schijnbaar verre verleden uit de bronnen in het hier en nu juist erg dicht bij elkaar staan, en dat dat voor een historicus verantwoordelijkheden schept.
Afbeelding 1: De Rif op Rigobert Bonnes kaart van de Maghreb uit 1771, bron: Wikimedia Commons
Als historici hebben we een rol in het suggereren van distantie, in het scheppen van een afstand die het verleden tot iets afgeslotens maakt. Dat doen we door de manier waarop we vertellen, de vragen die we stellen, de voetnoten die we vullen en de afbeeldingen die we op powerpoints gebruiken. Hetzelfde zie ik gebeuren in de hoofdstukken die schrijf. In mijn onderzoek naar veiligheidspolitiek na 1815 verhaal ik van zeerovers die bestreden worden, van agressieve interventies en imperiale uitbreiding. Dat doe ik op een manier alsof het gedane zaken zijn, die hooguit lijken op het heden. Eerst dacht ik dan ook dat het toeval was dat één van mijn tekstdelen precies gaat over die Marokkaanse regio waar onlangs grote protesten uitbraken, maar toevallig is dat helemaal niet.
Nu, in 2017, duwen armoede en uitzichtloosheid de bewoners van de Rif naar de straten van Al Hoceima, waar ze demonstreren om de Marokkaanse overheid ter verantwoording te roepen. Die armoede en uitzichtloosheid hebben veel van doen met wat er bijna tweehonderd jaar geleden in de regio gebeurde. Toen, in het midden van de negentiende eeuw, gingen Riffijnen de Middellandse Zee op, waar ze in piratenbootjes zochten naar buit en levensmiddelen. De inwoners van de Rif leefden op onvruchtbaar en desolaat terrein, waar in groot contrast een levendige internationale handel aan voorbijtrok. Toen een kolonel in de Spaanse post Melilla besloot om vrijwel alle handel met Riffijnen als smokkel te bestempelen bleven er behalve zeeroof weinig opties over. Bewoners van de regio zagen hun inkomsten uit visserij en kleinschalige kusthandel slinken tot het punt waar het roven van schepen de enige rendabele onderneming leek.
Afbeelding 2: De kust en bergen van de Rif, bron: Wikimedia Commons
Vloten van de Britse, Franse en Pruisische marines zeilden in die jaren vergeefs langs de onherbergzame waterkant, op zoek naar vergelding. De piratenscheepjes van de Riffijnen verschenen uit het niets en verdwenen even snel in kleine baaitjes tussen steile kliffen. Officieren en ministers van de Europese grootmachten zochten hun heil daarom bij de Marokkaanse Sultan. Deze Abd al-Rahman stelde aanvankelijk dat de Rif nou eenmaal bewoond werd door ‘wilde bandieten’ die niet onder zijn gezag vielen, maar ging uiteindelijk op de klachten in. In 1856 ging hij wel in op de eis dat hij de orde in al zijn gebiedsdelen moest kunnen handhaven. De Sultan stuurde een troepenmacht naar de Rif, ook omdat zijn Europese gesprekspartners suggereerden dat anders zelf wel te doen. Die zomer trok een leger van achtduizend man door de regio om de Riffijnen kort te houden. De troepen staken dorpen in brand, vernielden boten en stalen het weinige vee dat ze tegenkwamen. De slechte omstandigheden die de Riffijnen tot zeeroof gebracht hadden verslechterden nog verder en de regio verwerd tot een achtergesteld gebiedsdeel. De Rif werd onder de soevereine macht van de Sultan van Marokko gesloten, op aandringen van de Europese grootmachten.
Afbeelding 3: Protesten in Al Hoceima, bron: Vimeo
De zomer van 2017 maakte duidelijk dat het ‘verre’ verleden van 1856 helemaal niet afgesloten is. Er zijn in de tussenliggende jaren in de Rif andere opstanden en oorlogen geweest, maar deze draaiden om vergelijkbare omstandigheden van imperiale inmenging en structurele achterstelling. Veel van wat we tegenwoordig in de steden van de Rif kunnen zien hangt samen met twee eeuwen geleden. Marokkaanse autoriteiten (en Nederlandse Kamerleden) stellen de Riffijnen nog altijd voor als een bende onverbeterlijke rovers – of terroristen, zoals we tegenwoordig ook wel willen zeggen. De regionale problemen hangen nu, net als toen, samen met Europese politiek, met regelgeving voor visserij, handel en migratie. Daar komt bij dat de situatie in de Rif in Nederland al geleid heeft tot demonstraties en uitleveringsverzoeken. In die zin is de Rif evenmin ver weg.
De kwestie van de Rif maakt een ‘ver’ verleden tot een lastig verhaal. De zeggingskracht van geschiedenis schuilt natuurlijk voor een groot deel in het oproepen van vervlogen tijden, het beschrijven van context en het speuren naar verschillen en overeenkomsten. Toch is niet elk verleden op dezelfde manier afgelopen of ver weg. Als historici moeten we ons ook realiseren dat wij een periode of vraagstuk desondanks op een ‘afgerond’ verleden kunnen laten lijken. Ook al is het eigenlijk nog helemaal niet voorbij. De historische onvrede en onderdrukking van de Riffijnen zijn daartoe slechts een voorbeeld. Ze zijn een episode uit wat we het ‘tijdperk van imperiale uitbreiding’ zouden kunnen noemen, wanneer we willen doen alsof die tijd een ver verleden is.