Forever young
Toen ik van Jonge Historici de uitnodiging kreeg om in Utrecht een lezing te houden over hoe je je als jonge historicus in het leven moet redden schoot mij een citaat te binnen van de Romeinse schrijver Petronius, die in zijn Satyricon het personage Trimalchio opvoert, een vrijgelaten slaaf die op een niet al te nette manier een behoorlijke rijkdom heeft vergaard. Tijdens een maaltijd zegt Trimalchio tegen zijn gasten: nam ego quoque tam fui, quam vos estis, sed virtute mea ad hoc perveni (vrij vertaald: want ik ben ook zo geweest, zoals jullie, maar dankzij mijn deugden ben ik tot dit gekomen). Een van die deugden, zegt de zuipende en vretende Trimalchio, is gematigdheid.
Maar ben ik wel, zo vroeg ik mij af, de Trimalchio die de jonge historici de weg naar de heilige graal kan wijzen? Johan Huizinga leek mij geschikter. ‘Van zijn ijver en karakter was altijd wel een schoone vrucht te verwachten’, zo constateerde opa Jakob toen Johan op het punt stond aan zijn studie geschiedenis te beginnen. Maar… Johan ontpopte zich ook al snel tot een steile moralist, geobsedeerd door seksualiteit en zondebesef. Misschien toch niet zo’n goed voorbeeld. Pieter Geyl dan? Die bleek dan weer een ‘ellendige ploert’ te zijn, althans volgens zijn vader. Tijdens zijn hoogleraarschap in Londen leefde hij als een soort Trimalchio, met meerdere vriendinnen tegelijkertijd die niet van elkaars bestaan wisten. Ik begon steeds beter te begrijpen waarom de jonge historici bij mij waren uitgekomen.
Foto: Maaike Bloem
Het volgende probleem diende zich direct aan, want wat is dan die heilige graal? Is dat een vaste baan aan de universiteit? Een flinke zak met geld van NWO? Ik koos ervoor om in mijn lezing de nadruk te leggen op de taak die we als historici hebben om ons vakgebied, ons wetenschapsgebied, relevant te houden. Dat kun je in allerlei hoedanigheden doen: op de universiteit in onderzoek en onderwijs, maar ook als docent in het basis- en voortgezet onderwijs, als beleidsmedewerker, in de erfgoedsector, in de journalistiek en ga zo maar door. En om dat succesvol te doen, kunnen we denk ik veel van Trimalchio leren: zijn zelfbewustzijn, daar kunnen we inspiratie aan ontlenen. Maar we hebben ook iets nodig dat hij duidelijk niet had: het vermogen tot zelfreflectie.
Zelfreflectie is belangrijk, omdat je als jonge historicus (m/v) aan het begin staat van een maatschappelijke loopbaan en zo’n loopbaan opstarten gaat niet altijd van een leien dakje. Nou zijn ‘jonge historici’ – en eigenlijk alle jongeren wel – veel met zichzelf bezig, maar niet altijd op een productieve manier. Tot mijn verdriet zie ik de laatste jaren studenten in de onderzoeksmaster al in de stress schieten als ze lager dan een 8 scoren op een paper. Studenten zijn niet alleen veel met zichzelf bezig, maar ook met de omgeving: hoe scoren de andere studenten? Waarom heeft die al een artikel gepubliceerd en ik niet? Na de studie gaat dit vrolijk door: in de relatief kleine wereld van de geschiedwetenschap kent haast iedereen elkaar: je komt elkaar tegen op congressen en je bent elkaars concurrent bij sollicitaties en in de competitie voor onderzoeksbeurzen.
Als het even tegenzit, als je een artikel terugkrijgt met pittig commentaar, een baan of subsidie misloopt, mag je natuurlijk balen als een stekker, maar moet je toch ook proberen niet in rancune te vervallen. Veel wijzer word je daar niet van. Waar je wel wijzer van wordt, is jezelf af en toe een spiegel voorhouden: wat ging goed en waar ligt de ruimte om mijzelf verder te ontwikkelen? Lang niet al het commentaar dat je krijgt is bruikbaar, maar het negeren is de gemakkelijkste weg.
Het risico van veel met jezelf bezig zijn is ook dat je de omgeving uit het oog verliest. In sollicitatiebrieven gaat het dan vooral over wat je kunt en gedaan hebt en minder over hoe je aansluit bij de organisatie waar je wil gaan werken: wat breng je in, wat voeg je toe? Belangstelling voor de plek waar je solliciteert lijkt vanzelfsprekend. Mijn ervaring is niettemin dat je studenten die solliciteren voor een stageplaats toch echt nog op het hart moet drukken de website van zo’n organisatie binnenste buiten te keren.
Zelfreflectie is ook van belang omdat het ons weer even bewust maakt van het feit dat we geprivilegieerde mensen zijn, omdat we ons op een hoog niveau, op HBO of universiteit, in een bepaald vakgebied hebben kunnen bekwamen. Dat brengt, zo drukken we in Nijmegen studenten op het hart bij onze buluitreikingen, ook verplichtingen met zich mee. Voor veel oud-studenten is dat gelukkig vanzelfsprekend: met ‘giving back’ zijn wij als historici wel vertrouwd. We laten de samenleving die in onze opleiding heeft geïnvesteerd op allerlei manieren delen in de kennis en vaardigheden die we hebben opgedaan, natuurlijk vooral in het onderwijs, maar ook daarbuiten.
Dit ligt natuurlijk allemaal wel erg zwaar op de maag. Kunnen we niet ook gewoon iets van jonge historici leren? Natuurlijk! Eigenlijk is het onze opdracht ‘forever young’ te zijn, niet gehinderd door ingesleten patronen en tradities, volledig ‘in sync’ met de samenleving van vandaag en boordevol ambitie. Niemand heeft dit beter uitgedrukt dan de Duitse band Alphaville in een hit uit 1984, Forever Young:
It’s so hard to get old without a cause
I don’t want to perish like a fading horse
Youth’s like diamonds in the sun,
And diamonds are forever
PS: En het zelfbewustzijn dan? Daarvoor verwijs ik naar mijn blog over Geschiedenis&Beleid