Historici.nl





Gepubliceerd op 26-08-2015
Door Lotte van der Vleuten & Prof. Dr. Jan Kok

Wereldwijde welvaart

  • Het OECD rapport How was Life? geeft het hoopvolle beeld dat welzijn groeit, zelfs als economische groei stagneert, en dat welzijn de afgelopen twee eeuwen enorm is toegenomen
  • In tegenstelling tot Piketty, die de nadruk legt op toenemende vermogensongelijkheid, geeft dit rapport aan dat in de rijkere landen de verschillen in welvaart juist zijn afgenomen en dat sinds 1970 mondiale welvaart zich steeds onafhankelijker van economische groei ontwikkelt
  • Het rapport brengt het mondiale welzijn in kaart van 1820 tot 2010 door middel van tien verschillende factoren: koopkracht (reële lonen), onderwijs, levensverwachting, gezondheid, veiligheid, politieke instituties, milieukwaliteit, inkomensongelijkheid, gendergelijkheid en een index die alle indicatoren combineert. Alleen milieukwaliteit is er op achteruit gegaan; alle andere factoren ontwikkelen zich in positieve richting
  • “How was life?” schetst ook twee eeuwen van bevolkingsgroei, het decor voor de toename in welvaart. De groei in welvaart, met name na 1970, is vooral indrukwekkend wanneer blijkt dat het niet gestelpt werd door explosieve veranderingen in hoeveelheden mensen, demografische druk en restricties op massamigratie
  • Het rapport staat bovendien model voor de toekomst van de economische geschiedenis: trends met een lange adem kunnen alleen in kaart worden gebracht door internationale samenwerking. Door een krachtenbundeling van verschillende onderzoekers kunnen er lange-termijn datasets tot stand komen die breder perspectief op de wereldgeschiedenis geven
  • Deze datasets van de lange adem kunnen ons inzichten verschaffen in de conjunctuurgolven van meer dan alleen economische maatstaven
  • Concreet biedt het een kritische reflectie op welzijn die noodzakelijk is in het huidige bezuinigingsdebat: wat er geschrapt wordt ten behoeve van meer groei, en levert dit ons daadwerkelijk meer welzijn op?

Wereldwijde welvaart: Hoe samenwerkingsverbanden tussen historici ons een breder perspectief geven op mondiale ontwikkeling

Er is meer in het leven dan economische groei alleen en meer dan welvaart in de zin van materiële behoeftebevrediging. Niets nieuws onder de zon lijkt het, want de afgelopen paar decennia zijn nagenoeg alle ontwikkelingseconomen en internationale instanties het erover eens dat een holistische kijk op menselijk welzijn meer biedt dan alleen economische groei. Het vergaren van rijkdom blijkt zich niet te vertalen in groter geluk, veiligheid of onderling vertrouwen. Denkers als John Rawls, Amartya Sen en Martha Nussbaum oefenen met hun ideeën over rechtvaardigheid, zelfbeschikkingsrecht en de praktische vermogensbenadering (beter bekend als de capabilities approach), invloed uit op het recente beleid van grote instanties als de Verenigde Naties, het OECD en de Wereldbank. Deze instanties richten zich sindsdien in toenemende mate op het bieden van mogelijkheden en hulpmiddelen, waardoor individuen meer vrijheid krijgen om zichzelf te ontplooien. Bij hulpmiddelen kan gedacht worden aan gelijke toegang tot scholing, maar ook aan de mogelijkheid om een gezond leven te leiden. De millenniumdoelstellingen van de Verenigde Naties geven blijk van deze nieuwe aanpak: deze richten zich onder andere op het bieden van genoeg voedsel, het terugdringen van kindersterfte, en het bevorderen van gendergelijkheid en scholing voor iedereen. Een dergelijke multidimensionale insteek op welzijn, breder dan economische groei, vergt ook nieuwe meetmethoden om welzijn in kaart te brengen. Waar ontwikkeling voorheen gelijkgesteld werd aan de groei van het Bruto Binnenlands Product (BBP) per hoofd van de bevolking, ontwikkeling, wordt er nu ook gekeken naar o.a. gezondheid, veiligheid en scholingsgraad (zie bv. de Human Development Index). Met andere woorden, we zijn nu meer geïnteresseerd in het meten van de meerdere dimensies van welzijn (kwaliteit van het leven, gemeten door een verscheidenheid aan indicatoren met betrekking tot gezondheid, veiligheid etc.) dan in het meten van enkel welvaart (inkomen, vaak gemeten als BBP per hoofd van de bevolking). Jarenlang bleef de economische geschiedwetenschap achter bij deze aanpak, voornamelijk op het gebied van internationale lange-termijnvergelijkingen. Dit gemis was geen expliciete keuze, maar werd met name ingegeven door een schaarste aan noodzakelijke data. Het OESO-rapport How was Life: Global well-being since 1820 luidt echter het begin van een nieuwe periode van wetenschapsbeoefening in, zowel inhoudelijk als methodologisch.

Het rapport bouwt voor op het werk van econoom en historicus Angus Maddison, die een mondiale dataset samenstelde voor het Bruto Binnenlands  Product per hoofd van de bevolking vanaf 1820 en op basis hiervan een economische wereldgeschiedenis schreef. Een internationaal samenwerkingsverband van economisch historici breidt dit werk in het OESO-rapport uit met verschillende indicatoren van welzijn, onder andere koopkracht (reële lonen) levensverwachting, scholing, politieke instituties en mate van gendergelijkheid. Al deze data zijn bijeengebracht door het samenwerkingsverband CLIO-Infra. CLIO-Infra is een door Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) gefinancierde databank van wereldomvattende schaal. CLIO-Infra heeft als doel de historische trends, en de mondiale divergentie of convergentie in welzijn, wil traceren en de verzamelde gegevens voor iedereen beschikbaar wil maken. Wat is er nieuw aan deze wijze van wetenschappelijke samenwerking en wat betekent dit voor hedendaagse beleidsvorming? En wat voor trends en nieuwe vragen roept het rapport op?

Geschiedenis van welzijn

How was life presenteert nieuwe data over verschillende welzijnsindicatoren. Het gaat om tien verschillende factoren: koopkracht (reële lonen), onderwijs, levensverwachting, gezondheid, veiligheid, politieke instituties, milieukwaliteit, inkomensongelijkheid, gendergelijkheid en een index die alle indicatoren combineert van 1820 tot 2010. Daarnaast laat het rapport systematisch voor elke factor de correlatie zien met BBP per capita, om aan te geven of de veranderingen in welzijn gepaard gaan met veranderingen in economische groei. Onze bijdrage aan het boek was het in kaart brengen van bevolkingstrends van de laatste twee eeuwen. Het hoofdstuk laat niet alleen zien dat de bevolking explosief is toegenomen, wat implicaties heeft voor de economische welvaartswinst en de verdeling daarvan, maar ook dat de vrijheid van mensen hiervan te profiteren zowel is toe- als afgenomen. Enerzijds werden sommige vrijheden verworven. Bijvoorbeeld, vrouwen kregen vanaf de jaren zestig meer mogelijkheden in het reguleren van hun kinderaantal. Dit had weer implicaties voor hun eigen arbeidsdeelname en een kleiner aantal kinderen per gezin betekende dat er meer geld, tijd en aandacht per kind beschikbaar was. Door deze toename in “hulpmiddelen” per kind, werd het mogelijk voor velen om een langere opleiding te genieten. Anderzijds verdwenen er ook vrijheden. De negentiende eeuw bood veel meer mogelijkheden tot migratie, voor zowel ‘gelukszoekers’ als voor diegenen die gedreven werden door honger en armoede. De consolidatie van de natiestaat beperkte deze opties in de loop van de twintigste eeuw. Zo opent het rapport dus positief, maar tegelijkertijd drukt het de lezer op het hart dat eerlijke welvaartsverdeling niet een gegeven is en er een prijskaartje aan kan hangen. Dit komt het meest naar voor in het hoofdstuk over milieukwaliteit en biodiversiteit, die de prijs betalen voor de toegenomen economische groei. Alle andere indicatoren laten een verbetering zien over de afgelopen 190 jaar. Niet alle aspecten van welzijn zijn even sterk gecorreleerd aan economische groei. Levensverwachting en scholing bijvoorbeeld wel, maar democratisering en veiligheid vertonen een gemengde relatie met het BBP per hoofd van de bevolking. Dit kan er op wijzen dat vanaf een bepaald niveau van economische ontwikkeling, sociale problemen zoals misdaad en gebrek aan sociale cohesie vooral veroorzaakt worden door ongelijkheid. Het suggereert ook dat ‘inclusieve’ (democratische) politieke instituties niet altijd een voorwaarde vormen voor (duurzame) groei. De redenen waarom deze menselijke basisrechten niet vorderen kan mogelijk context-specifiek zijn, of pad-afhankelijk, waardoor er verder onderzoek nodig is in de specifieke omstandigheden die welzijn kunnen beperken.

Drie nieuwe bevindingen van het rapport zijn opmerkelijk te noemen. De eerste is dat in de beginfase van moderne economische ontwikkeling een toename van economische groei gepaard gaat met een daling van het welzijn. De industriële revolutie, die in de negentiende eeuw plaatsvond in het Westen en zich in de twintigste eeuw ook in de rest van de wereld voltrok, kenmerkte zich door ongebreidelde verstedelijking, verslechterende hygiëne en een daling in het aantal jaren scholing per persoon. Pas vanaf 1870 is er in de geïndustrialiseerde landen een relatie tussen welzijn en economische groei te vinden. Een tweede opmerkelijke bevinding is dat de ontwikkeling van welzijn na 1970 in steeds sterkere mate een eigen leven gaat leiden, los van economische ontwikkeling. Ondanks de economische stagnatie in de jaren 1970 in verschillende werelddelen, zoals in Latijns Amerika, nemen welzijnsindicatoren als scholing, democratisering en verbeteringen in levensduur en gezondheid toe. Verder onderzoek is nodig, maar de hypothese is dat wanneer gezondheid- en scholingsstelsels eenmaal zijn opgebouwd en een groot deel van de bevolking hieraan meedoet, dergelijke verworvenheden een dusdanige belangrijke plek innemen in het alledaagse leven, dat economische neergang hier nog maar weinig van invloed op is.  Er is nog een andere indicatie voor dezelfde ontkoppeling van welvaart en economische groei. Vóór de jaren 1970 waren de verschillen in welzijn tussen landen kleiner dan de verschillen in inkomen. Na de jaren 1970 is dat omgekeerd: inkomensverschillen tussen landen zijn groter dan verschillen in welzijn. Dus mogelijk heeft de Franse econoom Piketty gelijk dat inkomensongelijkheid toeneemt na de jaren 1980; dit betekent echter niet meteen dat er op welzijn ingeleverd wordt. Dit brengt ons bij de derde opmerkelijke uitkomst: de relatie tussen economische ontwikkeling en ongelijkheid is in twee eeuwen bijna compleet omgekeerd. In de negentiende eeuw hadden de rijkste landen de grootste binnenlandse ongelijkheid, terwijl in 2010 de rijkste landen de minste ongelijkheid hadden. De Verenigde Staten zijn hierop de grote uitzondering.

Welzijn van geschiedenis: big data en datasharing

Zoals gezegd is het OESO-rapport tot stand gekomen mede dankzij internationale samenwerking op het gebied van data- en kennisdeling. Het CLIO-Infra project is onderdeel van de digitaliseringstrend in de geesteswetenschappen in het algemeen en geschiedenis in het bijzonder. Investeren in ´Big Data´ is één van de speerpunten van het nationale wetenschapsbeleid, maar vergt een flinke investering in coördinatie en standaardisering. Een van de belangrijkste vragen die de vraag naar ´big´ databestanden oproept is hoe deze op een verantwoorde manier kunnen worden opgebouwd. Er zijn enkele eerdere projecten waaruit lessen zijn getrokken die belangrijk zijn voor het succes en voortbestaan van projecten als CLIO-Infra. Daarnaast is de vraag te stellen welke lessen er getrokken kunnen worden uit de nog korte geschiedenis van dit project.

De ontwikkelingen in de e-science zijn niet aan de geesteswetenschappen voorbijgegaan. Electronische databestanden bestaan al tientallen jaren, en worden onder andere via DANS EASY ter beschikking gesteld. Ook bekwamen steeds meer historici zich in digitale technieken zoals GIS (Geografische Informatiesysteem), technieken waarmee ruimtelijke gegevens kunnen worden geanalyseerd), in text mining van bijvoorbeeld krantencollecties, of in statistische technieken om levenslopen te bestuderen. Een relatief nieuw ontwikkeling is echter de collaboratory, een term waar nog geen goede Nederlandse vertaling voor bestaat. Het wordt wel omschreven als een ´laboratorium zonder muren´ en bestaat binnen de geesteswetenschappen uit een ruimtelijk verspreide groep wetenschappers die aan een gezamenlijk onderzoeksproject werken, ondersteund door ICT technieken.

Ook historici hebben ontdekt dat samenwerking in de vorm van collaboratories grote voordelen kan hebben, voor zowel wat betreft de schaal als de kwaliteit van het onderzoek. De schaalvoordelen zijn evident. Door samen te werken aan één bestand wordt men van meet af aan gedwongen afspraken te maken over definities, standaarden en criteria, zodat de (internationale) vergelijkbaarheid van de gegevens sterk wordt verbeterd. Samenwerking biedt een ingebouwde en informele intercollegiale toetsing (peer review) op onderzoeksprocedures die anders vaak onzichtbaar blijven. Goed gedocumenteerde en gearchiveerde datasets kunnen worden hergebruikt door anderen, en kunnen daardoor de kosten van onderzoek drukken. Bovenal maken grote bestanden, zeker als daar internationale teams bij betrokken zijn, het mogelijk om nieuwe vragen te stellen, grootschalige vergelijkingen te trekken en een lange termijn te bestuderen. Het rapport How was life is een voorbeeld van dergelijke samenwerking, maar er zijn nog enkele andere voorbeelden te noemen. Bijvoorbeeld de samenwerking die de trans-Atlantische slavenhandel in kaart brengt, dankzij de verzameling en categorisatie van gegevens over meer dan 35.000 slaventransporten. Een ander voorbeeld van een vroege collaboratory binnen de geschiedenis is die van de arbeidsverhoudingen. Dit collaboratory (The Global Collaboratory on the History of Labor Relations) reconstrueert wereldwijd arbeidsrelaties van elk land voor cross-secties tussen 1500 en 2000 volgens een specifieke taxonomie. Deze taxonomie is tot-stand gekomen door een veelvuldig digitaal en ‘analoog’ overleg van internationale experts op het gebied van arbeidsrelaties.

Het laatste voorbeeld maakt duidelijk dat het bij historische databanken om veel méér gaat dan om het bij elkaar brengen van ruwe data. Cruciaal is het maken van afspraken over definities, classificatieschema’s, procedures om tot schattingen te komen, manieren om vertekeningen te corrigeren et cetera. Een onmisbare voorwaarde voor succesvolle data-sharing is dan ook vertrouwen in elkaars wetenschappelijke kwaliteit, en zonder regelmatige fysieke ontmoetingen komt geen ‘virtueel’ project van de grond. Even belangrijk is het vertrouwen dat mensen zich aan afspraken houden – die dan ook duidelijk vastgesteld en omschreven moeten worden – zodat het beruchte ‘zwartrijders probleem’ geen roet in het eten gooit. Er zijn nogal wat voorbeelden van ambitieuze (digitale) dataprojecten die gestrand zijn omdat men zich vertilde aan de specifieke eisen die collaboratories stellen aan de organisatie.

Waarom lijkt CLIO-Infra dan nu wel succesvol te zijn? Het project draait nu vijf jaar en dat is mogelijk te kort om van een duurzaam succes te kunnen spreken. Maar de voortekenen zijn gunstig. CLIO-Infra is erin geslaagd om een grote hoeveelheid data vanaf het jaar 1500 bij elkaar te brengen voor verschillende indicatoren. Het heeft een methode ontwikkeld, gebaseerd op best practices uit andere collaboratories, om de data te standaardiseren en controle te houden op de versies en kwaliteit van de data. En zoals het rapport laat zien, het is daarnaast in staat gebleken om verschillende onderzoekers te bewegen wereldwijde trends in ontwikkeling, welzijn en ongelijkheid te kunnen duiden. Daarnaast stelt CLIO-Infra zich ten doel om deze data steeds meer te gaan verspreiden, zowel via publicaties als het “How was life” rapport, maar ook door het stimuleren van individuele onderzoekers tot het gebruik maken van CLIO-Infra data en door visualisatie voor scholierengebruik op de eigen website. Hierbij valt te denken aan het maken van online kaarten van verschillende indicatoren waardoor scholieren meer inzicht krijgen in de wereldwijde verdeling van welvaart. Deze educatieve doeleinden kunnen een breder inzicht verschaffen aan jongeren over wat welvaart is, en hoe deze verdeelt zou moeten worden. Hierbij is ze geïnspireerd door de Zweedse website Gapminder, die echter het educatieve doel boven het academische doel stelt. Clio-Infra wil een stap verder gaan en de verzamelde welvaarts- en welzijnsindicatoren volgens de regelen der kunst beschrijven en verantwoorden.

Het project is gehuisvest binnen het Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (Amsterdam), dat ook de duurzame opslag garandeert, en wordt geleid door Prof. dr Jan Luiten van Zanden (Universiteit Utrecht). CLIO-Infra is niet één collaboratory, maar vormt feitelijk een laag boven een verzameling onderliggende werkgroepen, met wie afspraken zijn gemaakt over de aanlevering van data. Elke werkgroep, die kan bestaan uit enkele tot tientallen leden, is gespecialiseerd in een bepaald deelterrein, zoals de biologische levensstandaard (lengtegegevens), onderwijsstatistiek of nationale rekeningen. Elke groep regelt onderling de dataverzameling, de harmonisatie van gegevens, de schattingsprocedures en de documentatie daarvan met bronverwijzingen en citatieregels. Op gezette tijden wordt door elke groep data geüpload in het CLIO-Infra systeem, waarbij automatisch een nieuwe versie wordt aangemaakt. Als die data door gebruikers worden gedownload, wordt een pdf bestand meegeleverd met uitleg over de data, inclusief de veranderingen ten opzichte van de vorige versie. Die vorige versies zijn keurig gearchiveerd. De techniek is bewust simpel gehouden: CLIO-Infra levert simpele Excel bestand met indicatoren verdeeld in landen (rijen) en jaren (kolommen). De website bevat verder interactieve tools om de data te visualiseren (via een wereldkaart, of via grafieken), maar de kern is toch de aanlevering van goed gedocumenteerde datasets aan onderzoekers. Om de betrokkenheid van de deelnemers te versterken worden regelmatig bijeenkomsten georganiseerd met een concreet oogmerk, zoals de publicatie van het boek “How was Life”? Het nog relatief jonge project combineert op deze manier grote ambities in een werkbaar format. Dit format vereist een strikte gecentraliseerde coördinatie en sterke infrastructurele ondersteuning, maar gunt tegelijkertijd de aparte collaboratories de vrijheid om te excelleren in hun eigen specialiteit. Dat boek laat zien, dat met vereende krachten en met in korte tijd verzamelde data, een uiterst actueel thema als globale ongelijkheid kan worden aangepakt.

Inzichten in de toekomst – ontcijferen van het heden?

Uit de heel recente geschiedenis van het CLIO-Infra project en het boek How was Life? kunnen we al een aantal implicaties afleiden voor zowel het ontwikkelings- als het wetenschapsbeleid. Buiten de academie liggen er twee potenties voor kennisbenutting in het CLIO-Infra project: een educatieve rol, die voer kan bieden voor toekomstige sociale discussies in een toenemende mondiale samenleving en het gebruiken van de geschiedenis als een proeflokaal om het succes van welvaart te ontrafelen.  Ten eerste zouden de educatieve doeleinden van een project als CLIO-Infra niet onderschat moeten worden. Huidige discussies als de bed-, bad- en brood-discussie of discussies betreffende de migratie van Afrikanen naar Europa, veronderstellen kennis van mensenrechten, welvaart en de verdeling ervan. Uit het recente jaarrapport van het College voor de Rechten van de Mens is gebleken dat één op de drie personen moeite heeft met het opnoemen van een enkel mensenrecht en een gebrek aan dergelijke kennis bemoeilijkt bovenstaande discussies. CLIO-Infra biedt niet alleen inzicht in de verschillende dimensies van welzijn en zijn wereldwijde verdeling, het biedt ook een blik door de tijd, die weergeeft dat sommige verworvenheden, bijvoorbeeld een lang gezond leven leiden, ook voor westerse samenlevingen een relatief nieuw fenomeen zijn. Als politici als Jesse Klaver serieus zijn over het doorbreken van ‘economisme’, het uitdrukken van alle aspecten van het leven in geld, dan is er ook een discussie nodig over hoe het leven dan gedefinieerd kan worden. Een dergelijke discussie vereist inzicht over good en bad practices, zowel in binnen- als buitenland en door de geschiedenis heen. Mogelijk bieden dergelijke inzichten ook een sleutel tot de herverdeling van welvaart in de toekomst, een urgent probleem blijkens de massale illegale immigratie vanuit Afrika naar Europa, door diegenen geplaagd door armoede, oorlog en gebrek aan kansen.

Het boek laat zien dat ongelijkheid in welzijn multidimensioneel van aard is, en niet te herleiden valt tot verschillen in economische groei, maar ook niet tot verschillende niveaus van democratisering. Valt uit de geschiedenis een ´succesformule´ af te leiden waarmee, in de woorden van de utilitarist Jeremy Bentham, de ´greatest happiness for the greatest number´ bereikt kan worden? In welke combinatie van (geleidelijke) bevolkingsgroei, uitbreiding van burgerrechten, deelname van vrouwen aan onderwijs ligt de sleutel? Het begin is gemaakt door te constateren dat welzijn en welvaart door de geschiedenis heen niet dermate aan elkaar zijn gecorreleerd om te kunnen constateren dat ‘geld gelukkig maakt’. Nader onderzoek zal moeten ontrafelen in hoeverre verschillende maatstaven van welzijn aan elkaar gerelateerd zijn en waarom landen als bijvoorbeeld Sri Lanka zonder noemenswaardige economische groei toch een hoge mate van welzijn kunnen bewerkstelligen. Is er één optimale combinatie is die wereldwijd werkt? Of is elke periode en regio toch zo cultureel specifiek is dat ontwikkeling van welzijn maatwerk vergt? De geschiedenis van welvaart kan als natuurlijk proeflokaal gebruikt worden, om toekomstig beleid te baseren op succesformules uit het verleden. De grote data daarvoor nodig is nu beschikbaar, nu kunnen de uitgebreide analyses volgen.

De les voor beleidsmakers in de wetenschap is dat schaalvergroting in de vorm van internationale gegevensverzameling niet ten koste hoeft te gaan van de kwaliteit van de data (mits onderworpen aan de peer review binnen goed georganiseerde collaboratories) en dat met een relatief geringe investering globale vraagstukken kunnen worden behandeld. Met hun kennis van langetermijnprocessen leveren historici hiermee een unieke bijdrage aan een debat waar tal van vakgebieden aan verbonden zijn.

Wat steeds duidelijker wordt, is dat voor het stellen van grote vragen ook grote middelen nodig zijn. De nadruk op big data heeft geleid tot het opzetten van internationale samenwerkingen in de vorm van collaboratories. De diepere analyse en het voortbestaan van dergelijke samenwerkingsverbanden vergt echter een langere termijn dan de huidige vijf jaar van het CLIO-Infra project. Het is zaak dat deze ontwikkeling niet alleen de mogelijkheid krijgt om wortel te schieten, maar ook voldoende voeding krijgt om tot volledige bloei te komen. Hier profiteert uiteindelijk niet alleen de geschieddiscipline van, maar ook andere vakgebieden die een interesse hebben in ongelijkheid en welzijn.

 

Literatuur

Acemoglu, Daron, en Robinson, James A., Why nations fail. The origins of power, prosperity, and poverty (Crown Business, 2012)

Doek, Afelonne, Lex Heerma van Voss, Karin Hofmeester, Jan Kok, and T. Werf-Davelaar, ‘IISH Guidelines for Preserving Research Data: A Framework for Preserving Collaborative Data Collections for Future Research’, 2010 <http://repository.ubn.ru.nl/handle/2066/86267> [geraadpleegd 7 Mei 2015].

Dormans, Stefan, and Jan Kok, ‘An Alternative Approach to Large Historical Databases’, Historical Methods: A Journal of Quantitative and Interdisciplinary History, 43 (2010), 97–107.

Finholt, Thomas A., ‘Collaboratories as a New Form of Scientific Organization’, Economics of Innovation and New Technology, 12 (2003), 5–25.

Maddison, Angus, Monitoring the World Economy, 1820-1992 (OECD Publishing, 1995).

Moor, Tine de, and Jan Luiten van Zanden, ‘Do Ut Des (I Give So That You Give Back): Collaboratories as a New Method for Scholarly Communication and Cooperation for Global History’, Historical Methods: A Journal of Quantitative and Interdisciplinary History, 41 (2008), 67–80.

Nussbaum, Martha C., Creating Capabilities : The Human Development Approach (Cambridge, MA: Belknap Press, 2011).

Piketty, Thomas, Capital in the Twenty-First Century (Harvard University Press, 2014).

Sen, Amartya, Development as Freedom (Oxford University Press, 1999).

The Human Development Index, <http://hdr.undp.org/en/content/human-development-index-hdi> [geraadpleegd 1 mei 2015].

The CLIO-Infra project, <https://www.clio-infra.eu/ [geraadpleegd 1 mei 2015].

Wilkinson, Richard G. en Karen Pickett, The Spirit Level: Why More Equal Societies Almost Always Do Better. (London, Allen Lane, 2009).

Zanden, Jan Luiten van, Joerg Baten, Marco Mira d’Ercole, Auke Rijpma, Conal Smith, and Marcel Timmer, eds., How Was Life? (Paris, 2014) <http://www.oecd-ilibrary.org/content/book/9789264214262-en> [geraadpleegd 2 februari 2015].

Geen gevonden

Lotte van der Vleuten (MA) is een promovendus bij de Radboud Universiteit Nijmegen en verbonden aan de Universiteit Utrecht. Haar onderzoek richt zich op zelfbeschikkingsrecht, met name van vrouwen, en de relatie met scholing in de periode 1850 tot 2010, in verschillende werelddelen. Haar onderzoeks-interesses bevinden zich op het snijvlak van economische geschiedenis, ontwikkelingseconomie en demografie. Prof. Dr. Jan Kok is hoogleraar economische, sociale en demografische geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hij publiceert vooral op het terrein van de gezinsgeschiedenis. Daarnaast is hij één van de initiatiefnemers van CLIO-Infra.
Alle artikelen van Lotte van der Vleuten & Prof. Dr. Jan Kok
Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.