Het bloedbad van Nanjing. Herinneringscultuur in China en Europa
Zomertijd is Summer School tijd. Of althans, voor gemotiveerde studenten en promovendi die bereid zijn een deel van hun vakantie op te offeren. Gezien het aantal Summer Schools dat wordt aangeboden zijn er nogal wat studenten die graag extra studeren. Dit gold ook voor de 26 deelnemers van de Summer School Practices of Remembrance beyond Memory Politics. Recalling Mass Violence and the Roads to Reconciliation in Asia and Europe, die van 17 tot en met 23 juli 2017 plaatsvond in Nanjing, China. Nederlandse, Belgische, Chinese en Japanse studenten namen deel aan de cursus over de herinneringscultuur met betrekking tot massaal geweld in het algemeen en van het bloedbad van Nanjing in de winter van 1937/1938 in het bijzonder.
Het bloedbad van Nanjing vormde de case study van de zomerschool. Tijdens en na de Japanse belegering (1937/1938) van de toenmalige Chinese hoofdstad vermoordden Japanse soldaten honderdduizenden Chinese burgers en militairen, en trokken zij plunderend en verkrachtend door de stad. Het was in Nanjing dat het Japanse keizerlijk leger het systeem van troostmeisjes als gedwongen prostituees voor de soldaten op grote schaal implementeerde. Het kreeg snel navolging in de andere gebieden onder Japanse bezetting. Hoe deze geschiedenis en andere episoden van massaal geweld in Azië en Europa vandaag de dag worden herinnerd, was het centrale thema van de zomerschool.
Het NIOD Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies en het Institute for Advanced Studies (IAS) van de Nanjing Universiteit organiseerden de zomerschool. Onderzoekers van beide instituten verzorgden het onderwijs voor de studenten. De Summer School was er op gericht de herinneringscultuur van massaal geweld te benaderen vanuit twee verschillende onderzoeksvelden: War Studies (NIOD) en Peace Studies (IAS). War Studies richt zich kortweg gezegd op militaire conflicten en de uitwerking daarvan op individu en samenleving. Peace Studies onderzoekt hoe het aantal (militaire) conflicten in de wereld kan afnemen en – dit is de link met de Summer School – hoe plaatsen van herinnering van episoden van geweld kunnen bijdragen aan hereniging tussen voormalige vijanden.

Deelnemers aan de Summer School bij het Nanjing Massacre Memorial Hall.
Theoretische en methodologische colleges over herinneringscultuur werden afgewisseld met bezoeken aan diverse lokale musea die fungeren als plaatsen van herinnering. Uitgangspunt was het spanningsveld tussen de vaak gepolitiseerde cultural memory (de officiële herinneringscultuur, die bijvoorbeeld tot uiting komt in musea, schoolboeken en herdenkingsceremonies) en communicative memory (informele herinneringscultuur, hoe mensen persoonlijke ervaringen uit het verleden via individuele communicatie overdragen en herinneren). Zo leerden de studenten in het staatsmuseum dat het aantal slachtoffers van het bloedbad in Nanjing volgens de officiële Chinese interpretatie van de geschiedenis 300.000 is. Een cijfer dat door Japanse onderzoekers vaak in twijfel wordt getrokken en door hen met tenminste een derde naar beneden wordt bijgesteld. In het museum valt het cijfer niet te negeren. Dat het museum in jaren 1980 is opgericht om eenheid in het Chinees slachtofferschap ten aanzien van de Japanse bezetting van China te bewerkstelligen speelt hierin ongetwijfeld een rol. Een dergelijke politisering van herinneringscultuur kwam ook in andere musea tot uiting. Door de problematiek van herinneringscultuur en massaal geweld ook te analyseren aan de hand van ooggetuigenverslagen, oral history interviews, stripboeken en text mining werd duidelijk dat cultural memory en communicative memory nogal uiteen kunnen lopen. De officiële geschiedschrijving komt vaak niet overeen met hoe men zich het herinnert en overdraagt aan latere generaties.
De interactie tussen de Aziatische en Europese studenten kwam snel tot stand, vooral omdat zij in gemengde groepjes opdrachten maakten. Het Chinese universitaire onderwijs is in beginsel top-down met minder aandacht voor discussie dan in het Nederlandse systeem. Gaandeweg de week bleek dit verschil steeds minder groot te zijn en vonden er vruchtbare discussies plaats. In hoeverre de Chinese deelnemers zich hierin beperkt voelden door de alom bekende censuur was moeilijk vast te stellen. De gezamenlijk te maken opdracht – het bestuderen van de herinneringscultuur rond een specifieke plaats van geweld in de stad – gaf hier in ieder geval nauwelijks aanleiding toe, aangezien het onderwerp geen heet hangijzer is in de hedendaagse Chinese politiek. Andere, meer gevoelige thema’s in de moderne Chinese geschiedenis, bleven althans in de formele discussies onbesproken. Voor de Nederlandse studenten was het leerzaam om te ontdekken hoe in China onderwijs wordt gegeven en hoe studenten omgaan met al dan niet gepolitiseerde herinneringscultuur in hun eigen land. Daarnaast liet het zien hoe wij Nederlandse onderzoekers zelf onderzoek verrichten en vanuit bepaalde concepten en kaders denken.
‘Was het nodig om voor dit alles helemaal naar China te vliegen?’, hoor ik u denken. Een dergelijke zomerschool had ook in Europa en zelfs in Nederland plaats kunnen vinden. Maar deze vlieger gaat wat mij betreft alleen op als een Europese of Nederlandse case study centraal had gestaan. Het bezoeken van plaatsen van herinnering – in dit geval in de context van het bloedbad van Nanjing – stelt onderzoekers in staat de herinneringscultuur aan den lijve te ondervinden en te analyseren. Tevens konden door het bezoek academische contacten worden gelegd en verdergaande samenwerking worden opgezet. Kortom, de Summer School was zowel een leerzame intellectuele als culturele uitwisseling.