Het springlevende Verenigd Koninkrijk. Slotdebat “Een gemiste kans” in De Brakke Grond
Het mag ironisch heten dat een poging verslag te doen van beide zijden van een debat over het potentieel van een gezamenlijk Nederlands-Belgische staat wordt gedwarsboomd door het onvermogen van beider spoorwegmaatschappijen om een treinrit van het noorden naar het zuiden te organiseren. Mogelijkerwijze nemen ze zelfs een standpunt in de discussie in. Hoe dan ook, uw verslaggever raakte niet voorbij Roosendaal en miste zodoende de tweede helft van het slotdebat in het pand van deBuren in Brussel.
En dat terwijl de eerste etappe van dit afsluitende debat over de “Gemiste kans” van de Nederlandse scheiding van 1830 (of 1839) een zekere nieuwsgierigheid had gewekt naar de Belgische reactie op de stellingen die in Amsterdam maar moeilijk de emoties konden losmaken. De twee avonden vormden de afsluiting van een serie debatten over dit thema die in 2015 op diverse plaatsen in Nederland en België werden gehouden. Het was een gelaten avond, daar in De Brakke Grond op 27 januari. Althans, voor wie op het publiek lette. Op de bühne ontspon zich een geanimeerde discussie over wat ‘had kunnen zijn’.
Counterfactuals
Daarbij desavoueerde vrijwel iedereen het counterfactual-uitgangspunt van de avond, om zich vervolgens naar hartenlust te buiten te gaan aan speculaties over de niet-bestaande Lage Landen-staat. Niemand deed dat met meer verve dan UvA-emeritus Marita Mathijsen, die de kans schoon zag om niet alleen het nieuwe Verenigd Koninkrijk naar nieuwe vergezichten te wensen, maar allengs ook de Oranjes en de Saksen-Coburgs geheel uit het verhaal te verwijderen. Een vlammend betoog, dat helaas ook werd doorspekt met open deuren, die zelfs presentator Marc Reynebeau af en toe met de mond vol tanden lieten staan.
Matthijsen vormde samen met standup comedian en auteur Bert Kruismans het derde en laatste Belgisch-Nederlandse koppel op een avond waar geschiedenis en literatuur (eerder: korte verhalen voorgedragen door inzenders uit het publiek) naast elkaar stonden op een wat oncomfortabele wijze. De opening werd verzorgd door de Vlaamse literatuurhistoricus Geert Buelens (werkzaam in Utrecht) en politiek wetenschapper Samuel Kruizinga (UvA). De vraag of een Verenigd Koninkrijk de Eerste Wereldoorlog had kunnen ontlopen werd door beiden ontkennend beantwoord, waarna de discussie zich toespitste op de parallellen tussen de Belgische vluchtelingenstroom in die jaren en het vluchtelingendrama dat zich momenteel aan de Europese grenzen afspeelt.
Een probleem minder
Het tweede koppel bestond uit Gitta Deneckere (UGent) en die andere UvA-coryfee, Piet de Rooy, die aanvankelijk zichtbaar moeite had met het speculatieve karakter van Reynebeaus vraag naar het economische zwaartepunt van het gezamenlijke Nederlands-Belgische koninkrijk. Lang duurde dat niet; De Rooy’s visie op het voortbestaande Verenigd Koninkrijk bleek verrassend specifiek. In het kort: we zouden Willem I in 1830 al hebben ingeruild voor diens (toen nog populaire) zoon, Brussel had een sterkere positie opgeëist ten koste van een “wegkwijnend” Amsterdam en het Koninkrijk had Nederlands-Indië als enige kolonie gehad (“een probleem minder, vooral voor de Congo”). Zowel De Rooy als Deneckere zagen heil in een nieuwe “funderingsmythe” voor het Verenigd Koninkrijk in de gezamenlijke opstand tegen de Spanjaarden.
Het hierboven al genoemde derde paar bood meteen ook het meest interessante contrast. Mathijsens ernst botste op een bijzonder onderhoudende manier met Kruismans’ lichtvoetigheid. Kruismans, niet geheel toevallig de auteur van een recent verschenen counterfactual geschiedenis van het Verenigd Koninkrijk (Ons 200-jarige koninkrijk. De waarheid over België en Nederland, 1815-2015. Antwerpen: Manteau/Nijgh en Van Ditmar 2015), bleek echter goed in staat om zich minder door historische ‘onvermijdelijkheden’ te laten leiden en van alle sprekers nog het meeste te spelen met de mogelijkheden van een Verenigd Koninkrijk.
Reflectie
In zijn reflectie vergeleek Reynebeau het beeld van de Belgen in 1830 met het beeld van de Walen in Vlaanderen tegenwoordig: lui volk met een rebels karakter, waar de Noorderlingen liever zo snel mogelijk afscheid van namen. “We” hebben het tweemaal samen geprobeerd: eerst in de Bourgondische Nederlanden, daarna met het Verenigd Koninkrijk. Is die gezamenlijke staat zo’n goed idee en is het nu zo nodig om dat in een staat te gieten? Ondanks dat je beide delen als “kinderen van een fiasco” kunt zien, zijn beide kinderen toch redelijk succesvol gebleken.

Marc Reynebeau probeert de emoties te beteugelen
Tijdens eerdere debatten, en wederom tijdens deze slotsessie, bleek dat vooral politici (Aboutaleb, Tobback) een overdreven optimisme over de situatie van een Verenigd Koninkrijk koesteren. Welke politicus zou tenslotte niet de macht willen uitoefenen in een land met 30 miljoen inwoners en een BBP ter grootte van dat van Italië dat lid zou zijn van de G7? Reynebeau citeerde de Rotterdamse burgemeester Aboutaleb, die veronderstelde dat Rotterdam en Antwerpen samen de wereldecomonie ‘een lesje [konden] leren’. Onder leiding van Rotterdam, uiteraard.
De avond bood zo een interessante staalkaart van historische mogelijkheden en onmogelijkheden. Uiteindelijk mocht het publiek, zestig man sterk, stemmen over de vraag in hoeverre het opsplitsen van het Verenigd Koninkrijk van Nederland en België in 1830–39 inderdaad die ‘gemiste kans’ was geweest. Uit het grote aantal opgestoken groene kaarten (de ‘voor’-stem) werd meteen duidelijk dat de vergezichten het van de voorbehouden hadden gewonnen. Groot-Nederland is kennelijk nog niet zo dood als historici hopen en politici vrezen.
Ilja Nieuwland
Lees ook het verslag van het colloquium Het gemiste (on)Verenigd Koninkrijk der Nederlanden door Carmen van Praet en Lauren Lauret.