In memoriam – Ivo Schöffer en ‘zijn’ Biografisch Woordenboek van Nederland
Op 13 januari overleed op 89-jarige leeftijd Ivo Schöffer, van 1961 tot 1987 hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis aan de Leidse universiteit. Behalve als docent, onderzoeker en publicist was hij vooral ook als bestuurder en organisator op ongelooflijk veel terreinen in historisch Nederland actief. Naar één onderneming ging zijn hart in het bijzonder uit, namelijk het Biografisch Woordenboek van Nederland (BWN), een onderneming die hij met de hem kenmerkende energie, vasthoudendheid en praktische zin zelf had opgezet en tot bloei bracht. “Gewoon”, zo zei hij later nuchtertjes, “omdat er in Nederland zo’n naslagwerk behoort te zijn”.
Zijn biografische belangstelling had Schöffer meegekregen van Jan Romein, wiens assistent en medewerker hij was geweest. Het was dan ook zijn Amsterdamse leermeester die er bij hem, eenmaal hoogleraar in Leiden geworden, op aandrong te zorgen voor een vervolg op het tiendelige Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek (1911-1937). In de jaren zestig lobbyde Schöffer voor zijn geesteskind bij onder meer de KNAW en het ministerie van Onderwijs, maar uiteindelijk zou het onderdak vinden bij het Bureau der Rijkscommissie voor Vaderlandse Geschiedenis, het latere Instituut voor Nederlandse Geschiedenis (ING). In 1971 ging het BWN van start met Schöffer als redactievoorzitter en zijn promovendus Jan Charité (*1925) als redactiesecretaris. Eerstgenoemde zorgde voor de financiële en wetenschappelijke steun voor het project. Laatstgenoemde bouwde – letterlijk vanuit het niets – de organisatorische en administratieve infrastructuur op. In 1979 verscheen het eerste deel.
Met ferme hand en veel realiteitszin presideerde Schöffer bijna 25 jaar lang de halfjaarlijkse redactievergaderingen in Den Haag. Vanaf het begin hield hij het tempo hoog. Voor hem mocht het redactielidmaatschap geen sinecure zijn. Hij zat iedereen voortdurend achter de broek, niet in de laatste plaats de redactiesecretaris, van wie hij iedere week nieuwe geredigeerde lemmata verwachtte. Zijn uitvoerige reactie op deze stukken stuurde hij dan vrijwel per omgaand retour.
Schöffers commentaren waren hoogst origineel. Haastig getypt op een elektrische machine – met een carbon voor de kopie – wemelde de tekst van de voor hem karakteristieke letterverspringingen (weps/wesp), die hij allemaal met de pen had verbeterd. Gevreesd waren de toegevoegde opmerkingen, want omdat zijn handschrift volstrekt onleesbaar was, bleef de strekking daarvan, ook na lang puzzelen, soms verborgen. De commentaren bevatten archaïsche woorden als ‘motorfiets’, ‘paying guest’ of ‘mammouth-wet’ en komische persoonsverwisselingen, zoals Henry Miller in plaats van Arthur Miller.
Maar wat een eruditie kwam er uit deze wekelijkse commentaren naar voren! Of het desbetreffende lemma nu een politicus, een theoloog, een schilder of een cabaretier betrof, Schöffer wist de tekst vrijwel altijd aan te vullen of feitelijk te corrigeren. Aangezien hij verscheidene gebiografeerden zelf had gekend, waren zijn commentaren gelardeerd met fraaie persoonstyperingen, kostelijke anekdotes en heerlijke roddels. Verbluffend was zijn kennis van de relevante literatuur, ook van de meest recente. Niet zelden attendeerde hij op publicaties – vaak met bladzijdeverwijzing – die de auteur en de redactiesecretaris waren ontgaan. En passant gaf hij lessen Nederlandse taal, waaruit zijn eigenzinnige opvattingen spraken. Uit den boze waren werkwoorden als ‘zich inzetten’ (“inzetten, dat doe je met troepen aan het front”) en ‘zich ontwikkelen’ (“ontwikkelen, dat doe je met foto’s”). Het woord ‘zusje’ (“te katholiek”) was eveneens taboe.
Schöffer verwachtte van alle redactieleden dat zij ook zelf lemmata schreven om zo de ‘productie’ te vergroten. Het was gebruik deze bijdragen tijdens de halfjaarlijkse vergaderingen scrupuleus en in detail te bespreken. “Dat houdt ons scherp”, zo motiveerde Schöffer deze werkwijze. Maar een redactielid verklaarde later dat het voelde alsof hij wederom voor een promotiecommissie had moeten verschijnen.
Als de ware aanvoerder ging Schöffer zijn troepen voor in de strijd. In totaal schreef hij 21 lemmata voor het BWN. Wanneer schrijvers zich stukbeten op levensschetsen, als die van koningin Wilhemina en Han van Meegeren, nam hij hun taak plichtsgetrouw over. Voor andere bijdragen was hij sowieso de aangewezen auteur, zoals die van Jan Romein en Pieter Menten. Maar de allermooiste lemmata schreef hij over de door hem zelf gekozen personen als Erich Wichman, Ko van Dijk, Jo Spier, A. Marja, Marinus van der Lubbe en Friedrich Weinreb.
Toen Schöffer in 1995 het voorzitterschap van de redactiecommissie overdroeg aan zijn opvolger, werd hij – samen met het andere redactielid van het eerste uur, J.L. Heldring (*1917) – tot erelid benoemd. Zodoende kon hij de redactievergaderingen blijven bijwonen, wat hij trouw heeft gedaan, totdat de leiding van het ING besloot het BWN te beëindigen. Dat het zesde en laatste deel in december 2008 werd aangeboden aan de man die het BWN had opgezet en grootgemaakt was passend, maar ook ironisch.
Jos Gabriëls, Biografisch Woordenboek Nederland