Interview met Ed Jonker: Verbinding-bescheidenheid-vertrouwen: Deel II
Ed Jonker nam woensdag 16 september 2015 afscheid van de universiteit met de lezing ‘Moderniteit en geschiedenis. Een voorzichtig pleidooi voor een redelijke geschiedschrijving’. Hij is 40 jaar verbonden geweest aan de Universiteit Utrecht; als wetenschappelijk medewerker, docent, en sinds 2007 als bijzonder hoogleraar Grondslagen van de geschiedbeoefening.
In een interview met promovenda Katharina Manteufel (Universiteit Leiden) blikt Jonker terug op de ontwikkelingen in zijn vakgebied. Gisteren verscheen het eerste deel van dit interview, vandaag volgt Deel II.
Vormende krachten
Dan denk ik aan Hermann von der Dunk, hoewel hij een hele andere culturele outlook heeft, die van een hele andere generatie, bijna uit een ander universum komt: hij leest zelf Goethe; ik weet alleen wie het is. Maar wat ik wel van hem geleerd heb is de historiografische blik: dat je uitingen op het gebied van geschiedenis, maatschappij, ideologie, politieke theorieën en dergelijke weet te plaatsen in een context.
Van wie ik ook erg van onder de indruk ben geweest, ja ik kan het niet helpen, is toch een socioloog: Barrington Moore, die hele grote structurele vergezichten maar ook mooie kleinere studies heeft geschreven die eigenlijk heel hermeneutisch waren. Hij schreef bijvoorbeeld over opvattingen van rechtvaardigheid, vooral in de 19de eeuw in Duitsland, waarom mensen wel of niet het heft in eigen hand gaan nemen.
Voor mooie antropologie ben ik nog steeds erg in. Wat Jo Tollebeek bijvoorbeeld doet in het boek Fredericq&Zonen, dat is antropologie van het goede soort: er is een groter raamwerk, dat van de wetenschappelijk productie, maar de kleine praktijken en kleine afwijkingen en de rare dingen die het op tilt zetten, die zitten daar ook in.
Inspirerend onderwijs
Wij kregen toen onderwijs van een aantal hoogleraren die wij oud vonden omdat ze een stropdas om hadden en een jasje droegen. Later realiseerden wij ons dat zij over het algemeen net aangetreden waren, jonge veertigers die iets nieuws met het vak wilden. Daar hoorde Hermann von der Dunk bij, Frits Hugenholtz bij Middeleeuwen, en J.C. Boogman, al was hij al wat ouder.
Zij werkten met concepten die toch min of meer sociaalwetenschappelijk waren – hoewel ze dat niet altijd toe wilden geven – die zij uitwerkten in historische contexten en didactisch vorm gaven in hoorcolleges en werkgroepen die ergens over gíngen. De colleges die zij gaven waren goed, die begonnen met een duidelijk uitgangspunt en na een uur of twee, binnen de gestelde tijd, was een onderwerp afgerond. Er zat altijd een soort narratieve structuur in, en dat was heel ongebruikelijk in die tijd, maar wij dachten dat dat heel gewoon was. Ja, daar heb ik veel aan over gehouden. Maar om nou te zeggen dat daar giganten boven ons uittorenden tot wie je je als volgeling wendde, of een leerling-gezel verhouding, dat was het niet, daarvoor was het ook niet meer de tijd.
Het vakgebied in ontwikkeling
Wat ik heel interessant vind is toch het huidige debat over het concept ‘moderniteit’, met als onderdelen modern denken, en dus ook moderne geschiedschrijving, dat niet meer vanzelfsprekend geacht wordt. Met name het tijdsbesef, traumatische herinneringen en dergelijke, die categorieën creëren die eigenlijk niet meer passen bij de manier waarop wij geschiedenis schrijven, in de zin van ‘de tijd verglijdt’, ‘de tijd heelt alle wonden’ of ‘er is een verband tussen heden, verleden en toekomst’. Het gaat om moeilijke denkcategorieën, maar ik denk wel dat mensen als Chris Lorenz, Aleida Assmann en François Hartog iets te pakken hebben, en dat de relatieve betekenis van onze moderne historische manier van kijken en analyseren op zijn minst concurrentie krijgt. Naar een aantal dingen zal toch meer theologisch gekeken worden, of misschien literair, of vanuit andere filosofische tradities die op een andere manier met dingen als tijd en verantwoordelijkheid omgaan dan wij dat gewend zijn in ons vak. Dat zie je bijvoorbeeld terug in de omgang met traumatische herinneringen in waarheids- en verzoeningscommissies, of bij het maken van historische excuses.
Het gaat om existentiële kwesties, waarvoor alternatieven worden gegeven: wat historici doen schiet te kort of zit in de weg. Het feit is wel dat de historici, de juristen, de filosofen en de ethici elkaar ontmoeten in die discoursen die een politieke of morele dimensie hebben. Dat wringt en schuurt vaak en dat vind ik wel interessant. Daar is het zaak om uit te leggen wat het verschil in benadering per vakgebied zou kunnen zijn – wat je aan de ene en wat je aan de andere zienswijze hebt – zonder denigrerend te doen over andere disciplines, en zonder te doen alsof er waterdichte schotten tussen bestaan. Mijn ambitie is om op zo’n manier algemene problemen aan een breder publiek uit te leggen, in normale termen, en te vertalen in redeneringen die interessant zijn voor anderen. Problematiseren, zonder dat het al te ver af staat van de bestaande denkcategorieën.
Historisering en contextualisering
Historiseren is wat wij horen te doen, dus ik ben een voorstander van pogingen om het vakgebied te contextualiseren in het kader van een History of the Humanities. Dan kom je net als Peter Fritzsche uit bij de historical worldview, de tweehonderd jaar waarin we een obsessie hadden met een bepaald type van denken en culturele kennis. Ik ben wel zo arrogant om te denken dat de Humanities zoals wij ze in die twee eeuwen zijn gaan definiëren, allemaal historiserend zijn. Niet in de enge zin dat alle geesteswetenschappers vakhistorici zijn, maar de categorieën van tijd, ruimte, ontwikkeling en contextualisering, die hebben wij gemeen.
Het probleem is wel , dat als je tegen de Humanities als zodanig zegt, “historiseer uzelf nu eens, zet dat nu eens in context”, dat je dat proces van historisering en contextualisering toch ergens moet stoppen als je niet te relativerend wilt worden, en handelingen wilt kunnen plegen, die je van een zekere morele normering wilt kunnen voorzien. Want dat is moeilijk te grondvesten dan. Dat is natuurlijk een klassiek probleem van het historisme dat we niet zomaar kwijt raken.
Redelijke geschiedschrijving
Als ik hier eens een artikel over zou willen schrijven, zou ik het een titel geven als ‘Historitis’ of ‘Historisme in het kwadraat’. Als er een boodschap in moet zitten die aangeeft dat “we met onze denkstijl nog wel iets zinnigs moeten kunnen doen”, ja dan misschien: ‘Voorzichtig pleidooi voor een redelijke geschiedschrijving’. Dat is ook de ondertitel van mijn afscheidsrede.
Dezelfde vragen zal binnenkort de nieuwe UD geschiedtheorie – Pieter Huistra – gaan beantwoorden, en daarmee terugblik en vooruitblik gaan verbinden. Dus… word vervolgd!