Historici.nl





Gepubliceerd op 03-05-2018

Kasteeltijd: De geschiedenis van nu en het historiseren van de traditie (longread)

KNHG Voorjaarscongres 2018: Denkend aan Nederland … Erfgoed, Canon en nationale identiteit in politiek, onderwijs en media

10:40 -11:00 u (Locatie Kasteelboerderij, Nederlands Openluchtmuseum)

Inleidende lezing door Susan Legêne – Hoogleraar Politieke Geschiedenis, Vrije Universiteit

 

Kasteeltijd: De geschiedenis van nu en het historiseren van de traditie

Ook van mijn kant welkom op ons voorjaarscongres. Wat bedoel ik met Kasteeltijd in de titel van deze inleiding? Ik wil er twee betekenissen aan geven. Allereerst is kasteeltijd tijd voor onszelf – we zitten hier niet in een ivoren toren met een slotgracht er omheen, maar in de Kasteelboerderij als een betekenisvolle plek midden in het Nederlands Openluchtmuseum. Wat het Openluchtmuseum doet, en daarover in mijn ogen heel goed nadenkt, is het historiseren van traditie –dat is hier de tweede betekenis van Kasteeltijd. Ik ga daar straks dieper op in. Maar eerst de tijd voor onszelf.

Met de subtitel van mijn lezing – geschiedenis van nu / historiseren van traditie – beoog ik dat we onszelf en elkaar vandaag aanspreken als geschiedschrijvers, niet als opiniemakers. In mijn korte inleiding leg ik dan ook het accent op historiografische vragen zoals hoe we evalueren op welke wijze wij als historici vanuit alle mogelijke maatschappelijke en academische posities mede vorm geven en willen geven aan historisch besef, en welke rol we spelen in historisch debat in Nederland en de profilering van ‘Nederland’ buiten de grenzen. De panelsessies in het tweede deel van ons congres vormen voor deze discussie allerlei invalshoeken. Ook de kijkvragen die u straks meekrijgt voor het bezoek aan de canontentoonstelling die eind 2017 opende in het Openluchtmuseum, zijn opgesteld vanuit die bedoeling van reflectie op ons vak.

Mijn verhaal gaat nu in eerste instantie dus niet om het uitdiepen van concrete historische gevallen, zoals het Plakkaat van Verlatinge uit 1581 en de vraag: vinden we die uitvergroting van de betekenis van dat document een goed en goed onderbouwd idee, of hebben we liever een andere bron, of liever helemaal geen historische topstukken van Nederland.[1] Zulke vragen verklaren de historicus m/v tot één van de mogelijke opiniemakers in een debat over de geschiedenis. Het gaat me hier niet om die rol van opiniemaker, maar om de vraag welke verantwoordelijkheid historici hebben naar elkaar, naar de geschiedenisdiscipline, naar de wetenschap en op grond waarvan – vanuit welke uitgangsposities – we ons verhouden tot het maatschappelijk debat. Zulke historiografische reflectie gaat hand in hand met visies op geschiedfilosofie en historische dimensies van tijd, zoals al weer vier jaar geleden ook gebeurde in het History Manifesto van Guldi en Armitage.[2]

Mijn keuze voor zo’n historiografische insteek vloeit voort uit de discussies in de ethische codecommissie van KNHG over de uitgangspunten van het vak en het belang dat historici elkaar scherp houden;[3] ook kom ik erop vanwege de bijtende maatschappelijke kritiek op wetenschappers als Gloria Wekker,[4] die daarbij ook van collega’s te horen kreeg dat zij met de zogeheten Critical Race Studies en Critical Whiteness Studies nieuwe  benaderingen Nederland binnenhaalde die misschien relevant waren voor historisch en maatschappelijk debat in de VS, maar niet pasten in de Nederlandse context. In Nederland denken en praten we immers buiten Holocauststudies niet in termen van ras, zo werd beargumenteerd; dat woord past ons niet en roept misverstanden op.[5] Tenslotte denk ik natuurlijk na over de klimaatdiscussie; een discussie die iedereen aangaat en waarin de bevindingen van klimaatwetenschappers in bepaalde brede maatschappelijke en politiek debatten tot (gewoon) één mening konden worden verklaard.

Het verlies aan vanzelfsprekend draagvlak voor het gezag van klimaatwetenschappers en afnemende openheid voor hun bevindingen in de gepolitiseerde discussies over het vraagstuk van klimaatverandering, heeft tot introspectie binnen die beroepsgroep geleid – over de uitgangspunten van het onderzoek, het wegen van conclusies, de relatie tot opdrachtgevers en het verband tussen academische observaties en politieke gevolgtrekkingen (en fundamenteler, of dat inderdaad twee verschillende grootheden zijn) – u volgt het mogelijk allemaal in de krant. De vraag voor ons is of we draagvlak zoeken voor individuele historici, of dat het bovendien net als bij de klimaatwetenschappers breder gaat om draagvlak voor het vak en dus voor de discussies tussen historici. Nu kan geschiedenis niet worden vergeleken met het klimaat, geschiedwetenschappen niet met klimaatwetenschappen – immers: de geschiedenis – kennis over het verleden – wordt alleen gevormd in het debat over dat verleden, terwijl, simpel gezegd, klimaat sowieso bestaan heeft wat we er ook over zeggen. Maar klimaatwetenschap heeft historische data en geschiedschrijving nodig, en het omgekeerde is ook waar, denk alleen maar aan discussies over periodisering, verschillende snelheden en gelijktijdige ongelijktijdigheid, aan het geologische tijdperk van het Antropoceen en de relaties van mensen en ecologie etc.[6] Maar waar het ons vandaag over gaat: de discussie over eigenaarschap – wie genereert de kennis over de geschiedenis of over het klimaat, van wie is de geschiedenis, van wie is het klimaat – die discussie wordt fundamenteel anders gevoerd.  Klimaatwetenschappers wijzen naar de toekomst, historici kijken naar het verleden. Daarbij hebben ze allebei een rol in het formuleren van denkbare oplossingen voor het heden, met als kernbegrippen: niet meer … nog niet.  Om dicht bij huis te blijven: het Openluchtmuseum toont in mijn ogen bij uitstek een wereld van ‘niet meer’. Daar tegenover toont bijvoorbeeld het nieuwe Huis van de Europese Geschiedenis in Brussel een wereld van ‘nog niet’. Beide verhouden zich daarmee tot vraagstukken van nu. Hoe ze dat doen moet onderdeel zijn van historiografisch debat.

Als we kijken naar de retorische kaders waarin historici zich in discussies over maatschappelijke verandering bewegen, dan lijkt binnen onze discipline zoals we die in Nederland beoefenen er amper ruimte te zijn voor drastische historiografische wendingen. Ik hoop in dezen op tegenspraak, maar in mijn optiek – en ik verwijt hier niemand specifiek iets – in mijn optiek vertalen we historiografisch debat veel te snel naar afsplitsingen van mainstream geschiedschrijving, naar specialisaties. Denk aan Ecologische geschiedenis als onderwerp, in plaats van een breder gezamenlijk doordenken van de historiografische traditie waarin sinds Kant zo weinig aandacht was voor de verhoudingen tussen mensen, de wereld waarin zij leefden en de manieren van omgaan met het milieu; een benadering die in Global History voet aan de grond krijgt en daar ook tot hernieuwde benaderingen van de geschiedenis van het kapitalisme leidt, maar die los lijkt te staan van Nederlandse geschiedenis.

Een ander voorbeeld is Postkoloniale geschiedschrijving, vaak gezien als een benadering die je aanhangt of afwijst, in plaats van een noodzakelijke uiteenzetting met het dominante nationale kader in de Nederlandse historiografie van na de Tweede Wereldoorlog die ook verheldert waarom eerdere ‘afsplitsingen’ van de hoofdstroom, zoals Overzeese geschiedenis, Expansiegeschiedenis of Geschiedenis van Zuid-en Zuidoost Azië doodlopende specialisaties werden; doodlopend omdat ze de geschiedenis van Nederland na 1945 niet konden verbinden aan de geschiedenis van het contemporaine ‘Overzeese’, van Indonesië bijvoorbeeld. Hetzelfde mechanisme domineert bij gender geschiedenis, of eerder vrouwengeschiedenis; welke vooruitgang is geboekt?[7] Of hoe kijken we aan tegen de geschiedschrijving die plaats vindt in de context van juridische kwesties? Wezenlijk staan veel van deze invalshoeken naast mainstream geschiedenis.

We vinden het moeilijk om debatten en benaderingswijzen te integreren, om ons zulk historisch onderzoek eigen te maken en van invloed te laten zijn op het verhaal dat we als beroepsgroep over Nederland vertellen. De laatste voorbeelden in dezen die ik wil noemen, en jullie hebben waarschijnlijk zelf ook nog voorbeelden, zijn migratiegeschiedenis en slavernijgeschiedenis, en als meest recente ontwikkeling Disability Studies. Het zijn specialisaties die betrekking hebben op de kern van hoe de Nederlandse samenleving in de loop der tijd is gevormd en mensen heeft in- en uitgesloten…en die slechts aarzelend worden verbonden aan elders breed gevoerde discussies over biopolitics, over genocide, antisemitisme, antizwart racisme, de vraag of met het Unesco Statement on Race in 1950 de notie van racisme niet veel te gemakkelijk uit de Nederlandse geschiedschrijving is verdwenen,[8] en in hoeverre de geschiedenis van de welvaartstaat over moet als we een disabilities perspectief kiezen.[9]

De term retorische kaders, die ik hier zojuist gebruikte, kaders die zich in mijn waarneming dus als zodanig niet snel laten beïnvloeden door historiografisch debat, ontleen ik aan Consuela Cruz in haar artikel ‘Identity and Persuasion; How Nations Remember their Past and Make their Futures’[10] uit het jaar 2000 (op een eerdere OPGbijeenkomst heb ik er ook aan gerefereerd) Cruz laat met een vergelijking tussen Costa Rica en Nicaragua zien hoe twee landen met in veel opzichten een parallelle geschiedenis, die geschiedenis op belangrijke momenten telkens fundamenteel verschillend aanroepen, als een geschiedenis van trots verzet en eigenheid, of als een donkere geschiedenis van keer op keer zich moeten verzetten tegen vijandigheid en tegenslag. Dergelijke retorische kaders, opgeroepen in tijden waarin naar het verleden wordt gekeken om antwoorden te vinden voor problemen in het heden stelt ze, zijn enorm sterk, juist omdat ze buiten de geschiedschrijving leven, in het politieke debat, in de publieke sfeer van musea en literaire tradities. We kunnen Denkend aan Nederland of lopend door het openluchtmuseum gemakkelijk een paar van dergelijke retorische kaders oproepen; rond het Plakkaat van Verlatinge zijn ze volop gebruikt. Maar Cruz laat ook zien dat in de context van Costa Rica en Nicaragua zowel het trotse als het donkere retorisch kader werkt als  kader waarmee de samenleving zich nieuwe wegen in het heden en naar de toekomst kan indenken. Sterk gezegd: het kader hoeft op zich geen onderwerp van discussie te zijn, er vloeien geen dwingende toekomstopties uit voort, het sluit geen toekomstopties uit. Als zodanig zullen ze vermoedelijk voor onze geschiedschrijving weinig betekenen. De belangrijkste historiografische reflectie waar ze om vragen is in hoeverre wij als historici er zelf ook in vast zitten.

De krachtige retorische historische kaders die vandaag de dag in politiek/publiek debat worden neergezet, verschillen wezenlijk van wat Gloria Wekker in navolging van Edward Said in Culture and Imperialism (1993) een cultureel archief noemt. Ze doelt op een niet tastbare gelaagde verzameling van ervaringen, visies, waardepatronen, in- en uitsluitingmechanismen, opgeborgen in hiërarchisch ongelijke sociale verhoudingen, in processen van betekenisgeving aan onze gebouwde omgeving, erfgoedconstructies, artistieke producties etc.. Historici, archiefvorsers bij uitstek, werken met dat cultureel archief,  het is een onvermijdelijke bron van vorming,  informatie en interpretatie, maar anders dan op de traditionele archieven waarvoor een lange traditie van bronnenkritiek bestaat, reflecteren we daar onvoldoende op. De basisvraag aan historici is mijns inziens een heel letterlijke: zien we het cultureel archief inderdaad als een archief, nemen we het op in ons onderzoeksapparaat en hebben we er dan een bedoeling mee, of beschouwen we het begrip cultureel archief als een wat vrij gebruik van dit in de geschiedwetenschap zo betekenisvolle woord. Als we het serieus nemen, en dat is wat ik in elk geval voorsta, dan veranderen we daarmee ook ons onderlinge debat over de geschiedenis – vergroten we de wereld van ‘niet meer’ en wie wat daar allemaal bij hoort.

Dat brengt me tenslotte, voor ik het bezoek aan de tentoonstelling inleid, op de tweede betekenis van kasteeltijd: een stilstaand beeld van ‘vroeger’, neergezet in een museum. We kennen die stilstaande, tijdloze, beelden op allerlei plekken van ons museale landschap – hier en in andere openluchtmusea, de oudheidkamers en streekmusea, of de volkenkundige musea. Hun tijdloosheid tekent zich af dankzij de heel gerichte bepaling van tijd in bijvoorbeeld de historische, maritieme, archeologische en oorlogsmusea hoewel die, als je er goed op let, vaak onnavolgbare periodiseringen hanteren; terwijl, tenslotte, tijdsbepaaldheid of tijdloosheid geen vat lijkt te hebben op de kunstmusea, die redeneren vanuit het concept autonome kunst.

Veel musea in alle genres die ik hier noemde werken aan een transformatie, weg uit de onbestemde tijd die hun collectievorming, documentatie en tentoonstellingstraditie heeft bepaald. Ik zie dat als een majeure historiografische exercitie die al zeker twintig jaar aan de gang is; historiseren wordt het in de museumcontext ook genoemd.[11] Daarmee proberen deze musea afstand te nemen van wat Johannes Fabian in een kritiek op de traditie van antropologisch onderzoek benoemde als allochronisme – het oproepen van een beeld van tijdloosheid dat staat naast, buiten de  geschiedenis, en dat mensen die in een zelfde tijd leven  wegzet als levend in verschillende dimensies van tijd, vaak aan vooruitgangsdenken verbonden.[12] Het is verbonden aan een geschiedenis van imperialisme en maakt deel uit van ons cultureel archief. Heel soms horen we hedendaagse uitingen ervan in de politiek, bijvoorbeeld in het concept van ‘het Europa van verschillende snelheden’ of toen Sarkozy als President in Dakar in een toespraak op de universiteit verklaarde dat in Afrika de Afrikanen nog niet voldoende tot de geschiedenis waren toegetreden.[13]

Het openluchtmuseum kent inmiddels veel voorbeelden van opstellingen waar die tijdloosheid bewust is aangepakt: denk aan het toevoegen van historische gebeurtenissen aan ooit als ‘type’ neergezette gebouwen – de reformatie in het kerkje, de watersnoodramp in het systeembouwhuis, de landbouwstaking in een herenboerderij etc. In termen van cultureel archief kunnen we het hele openluchtmuseum beschouwen als een cultuurlandschap in de Unescobetekenis van het woord. Het is een vergaand gemusealiseerd landschap. Kenmerkend aan dergelijke cultuurlandschappen is onder meer dat ze basis bieden aan claims op land, dat ze verwijzen naar een stichtingsmythe, en dat ze veelal via traumatische gebeurtenissen verbonden zijn aan nationale geschiedenissen.[14] Alle drie deze kenmerken zijn historisch en maken gebruik van historische retoriek. Mijn indruk is dat bij de historisering van het Openluchtmuseum juist die drie kenmerken worden versterkt maar dat in dat geschiedbeeld tegelijkertijd een (subaltern) perspectief, het perspectief van gewone mensen is gekozen: denk aan het claimen van het land –  de herenboer en de strijd van de landarbeiders; de mythe van de strijd tegen het water – watersnoodramp en evacuatie;  traumatische geschiedenis – slavernij in het koopmanshuis, dekolonisatie en de Molukse barak. In een van de sessies vanmiddag horen we ongetwijfeld   meer over het historiografische programma dat hier achter ligt.

En dan heeft het openluchtmuseum bovendien de canontentoonstelling toegevoegd – een historisch-antropologisch verhaal over Nederland vol gebeurtenissen (évenements), ontwikkelingen (conjunctures) en  landschappen (longue durée).[15] Is de tentoonstelling een ‘onderligger’ voor het cultuurlandschap in het park, verandert deze tentoonstelling ons beeld van Nederland, wordt een basisbegrip van allochronisme dat zo alom tegenwoordig kan voelen in het openluchtmuseum, hier vervangen door een oproep tot historisch denken? Het zijn vragen die vandaag voor ons debat over Erfgoed, canon en identiteit van belang zijn. Vandaar dat we een aantal kijkvragen hebben opgesteld…

Samenvattend, wat heb ik hier naar voren willen brengen, voor de discussie van vandaag:

– het belang van historiografisch debat / vergelijkbaar met het debat onder klimaatwetenschappers

– de noodzaak de kracht van retorische kaders in ons onderlinge debat te doorbreken

– daartoe niet te snel in specialisaties vluchten die naast de ‘hoofdstroom’ komen te staan, en die daarmee niet hoeft te veranderen

– in het publieke en politieke debat is met retorische kaders niks mis omdat ze niet tot een eenduidige toekomst leiden, maar dat debat over toekomstopties juist faciliteren; als historici (‘deskundigen’) hoeven we ze niet te ‘corrigeren’

– daarentegen moeten we het begrip cultureel archief wel veel beter doordenken

– ook op plekken als het Openluchtmuseum waar kwesties van stilstand, achterstand, tijd in termen van ‘niet meer… nog niet’ zo pregnant ter discussie staan.

 

Noten:

[1] https://historiek.net/plakkaat-van-verlatinge-pronkstuk-van-nederland/75020/ (2-5-2018)

[2] Jo Guldi and David Armitage, The History Manifesto. Cambridge UP, 2014 (open access publicatie)

[3] https://knhg.nl/focus/beroepsethiek/ (2-5-2018)

[4] Gloria Wekker, White Innocence. Paradoxes of Colonialism and Race. Duke UP 2016, in vertaling verschenen bij Amsterdam UP, 2018.

[5] Zie bijvoorbeeld Hans Siebers, ‘Race’ versus ‘Ethnicity’? Critical Race Essentialism and the Exclusion and Oppression of Migrants in the Netherlands. Ethnic and Racial Studies 40 (3), 369-397. DOI: 10.1080/01419870.2017.1246747. Whiteness studies betreft bijvoorbeeld het historische werk van David R. Roediger of de literair critische benadering van Toni Morrison (Playing in the Dark. Whiteness and the Literary Imagination. Vintage Books edition 1993; zie ook Gloria Wekker en Rosi Braidotti (red.), Praten in het donker. Multiculturalisme en anti-racisme in feministisch perspectief. Kok Agora, 1996)

[6] Kortheidshalve verwijs ik hier alleen naar Dipesh Chakrabarty, ‘The climate of History. Four Theses’, Critical Inquiry 35 (Winter 2009) 197-222.

[7] Mineke Bosch, Margriet Fokken, Rosemarijn van de Wal, ‘Integratie: Toverwoord of verdwijntruc?’, Tijdschrift voor Genderstudies 19:2  (June 2016) 205-223.

[8] Deze vraag kwam naar voren in een onderzoek in opdracht van het Ministerie van SZW naar anti-zwart racisme in Nederland, zie: Artwell Cain, Deniece Wijdenbosch, Uitsluitingsmechanismes van mensen van Afrikaanse afkomst in Nederland: Wat is erover bekend? Een quick scan van de literatuur. Vrije Universiteit Amsterdam, 2017 https://www.rijksoverheid.nl/documenten/publicaties/2017/09/21/rapport-uitsluitingsmechanismes (2-1-2018)

[9] Luc Brants, Paul W. van Trigt & Alice Schippers, ‘A short history of approaches to disability in the Netherlands.’ In: Luc Brants, Paul W. van Trigt & Alice Schippers (Eds.) The Routledge History of Disability. London: Routledge, 2018.

[10] Consuela Cruz, ‘Identity and Persuasion; How Nations Remember Their Pasts and Make Their Futures’ World Politics 52 (April 2000) 275-312.

[11] Zie bijvoorbeeld het verslag van deze ontwikkeling in het Tropenmuseum, waaraan ik zelf mede leiding heb gegeven, in Daan van Dartel (ed), Tropenmuseum for a change! Present between past and future. A symposium report. KIT Publishers 2009 (Bulletin 391)

[12] Johannes Fabian, Time and the Other. How Anthropology Makes Its Object, With a New Postscript by the Author. Foreword by Matti Bunzl. Columbia UP 2014.

[13] Le drame de l’Afrique, c’est que l’homme africain n’est pas assez entré dans l’histoire. Le paysan africain, qui depuis des millénaires, vit avec les saisons, dont l’idéal de vie est d’être en harmonie avec la nature, ne connaît que l’éternel recommencement du temps rythmé par la répétition sans fin des mêmes gestes et des mêmes paroles. Dans cet imaginaire où tout recommence toujours, il n’y a de place ni pour l’aventure humaine, ni pour l’idée de progrès. Dans cet univers où la nature commande tout, l’homme échappe à l’angoisse de l’histoire qui tenaille l’homme moderne mais l’homme reste immobile au milieu d’un ordre immuable où tout semble être écrit d’avance.  Jamais l’homme ne s’élance vers l’avenir. Jamais il ne lui vient à l’idée de sortir de la répétition pour s’inventer un destin Le problème de l’Afrique et permettez à un ami de l’Afrique de le dire, il est là. Le défi de l’Afrique, c’est d’entrer davantage dans l’histoire. C’est de puiser en elle l’énergie, la force, l’envie, la volonté d’écouter et d’épouser sa propre histoire. Le problème de l’Afrique, c’est de cesser de toujours répéter, de toujours ressasser, de se libérer du mythe de l’éternel retour, c’est de prendre conscience que l’âge d’or qu’elle ne cesse de regretter, ne reviendra pas pour la raison qu’il n’a jamais existé. Le problème de l’Afrique, c’est qu’elle vit trop le présent dans la nostalgie du paradis perdu de l’enfance. Etc….

http://www.lemonde.fr/afrique/article/2007/11/09/le-discours-de-dakar-de-nicolas-sarkozy_1774758_3212.html#BZd0pTxaaZRFQzcp.99 (2-5-2018)  Afrikaanse historici reageerden met een felle publicatie, samengesteld door Adame Ba KONARÉ, Petit précis de remise à niveau sur l’histoire africaine à l’usage du président Sarkozy. Préface, par Élikia M’Bokolo. La Découverte, Poche 2009.

[14] Jan C.A. Kolen, Rita Hermans & Hans Renes, Landscape Biographies. Geographical, Historical and Archaeological Perspectives on the Production and Transmission of Landscapes. Amsterdam University Press 2015.

[15] Zie ook het begeleidende boek, Andrea Kieskamp & Hubert Slings (red.), Canon van Nederland in het Nederlands Openluchtmuseum. Het dagelijks leven door de eeuwen heen. Walburgpers 2017.

 

Aftermovie  |  Foto’s  |  Interviews  |  Verslag Voorjaarscongres  |  Blog – Antia Wiersma

Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.