Middeleeuwse meisjes en het gevaar van de stille straat
Dronken kroegbezoekers, blowende hangjongeren, alcoholisten ruziënd voor de avondwinkel: een straat met nachtleven is vaak een bron van overlast en criminaliteit. In de filosofie van de Amerikaanse suburbia zijn daarom wonen, werken en consumptie gescheiden: men keert na het werk huiswaarts naar een stille buurt voor een onverstoorde nachtrust. Daarin schuilt echter wel een probleem, betoogde Jane Jacobs al in 1961. Want juist de afwezigheid van voorbijgangers en mensen op straat maken een woonbuurt ‘snachts onveilig. De Correspondent beschreef eerder dit jaar dat het verdwijnen van stoepen en voetgangers niet alleen slecht was voor de conditie en bilomvang van Amerikanen, maar dat in sommige steden de straten zo uitgestorven waren dat zelfs overdag men zich er liever niet op waagde (en terecht, zo bleek uit een recente verkrachtingszaak in Detroit). Jacobs’ schertsende opmerking dat we dan maar met zijn allen zoals in een safaripark in de auto moeten blijven om niet aangevallen te worden, is op sommige plekken werkelijkheid geworden.

Middeleeuws nachtbeleid
De veiligheid van de straat heeft echter een veel langere geschiedenis dan de moderne metropool; het was ook in de middeleeuwse stad van groot belang. Net als veel andere steden had Leiden een duidelijk nachtbeleid, dat was vastgelegd in de wetboeken. Je mocht alleen over straat met ontstoken lantaarn, geen grotere wapens op zak dan overdag, en alle taveernen mochten na tien uur, als de avondklok werd geluid, geen bier of wijn meer verkopen.
Na de avondklok had dus eigenlijk niemand meer iets in de donkere straten en stegen te zoeken (openbare straatverlichting liet nog enkele eeuwen op zich wachten). Aan de andere kant zien we in de Leidse Correctieboeken, afschriften van publiekelijk voorgelezen criminele vonnissen, dat er wel degelijk nog veel volk op straat te vinden was. Hoewel vrouwen niet vogelvrij waren, komt er in deze bronnen een kwetsbare groep aan het licht: dienstmeisjes.

Bedreigd en bekogeld
In de late avond in maart 1450 (hier vertaal ik uit het Middennederlands het vonnis zoals de Leidse stedelijke overheid die liet afkondigen) “liep het dienstmeisje van meester Philip met een lantaarn met licht samen met meester Philips knecht naar huis. Toen hebben Herman Aerntszoon van Monnikendam en Jacop Mathijs uit Hoorn ze lelijk en onbeschaafd lastiggevallen en gedreigd om haar te verkrachten. En ze hebben haar geslagen, tot aan huis achtervolgd en stenen geworpen naar het huis.”
De toevoeging van de ontstoken lantaarn roept een levendig en aandoenlijk beeld op, maar was ook het bewijs dat het meisje en de knecht zich aan de regels hielden. Dat is kennelijk belangrijker dan haar naam, die wordt niet eens genoemd. Vooral ook de agressie en de bekogeling van het huis – vandalisme – kwam beide mannen uit Noord Holland duur te staan. Net als veel andere Leidse overtreders in deze tijd moesten zij een bedevaart maken, in dit geval naar Einsiedeln, midden in Zwitserland. Dit was niet alleen een symbolische, religieuze straf, maar ook vanwege de lange kostbare reis, gedurende welke tijd ze bovendien niet konden werken, ook financieel een zware last.
Buren speelde bij dit soort voorvallen een belangrijke rol. Ten eerste omdat zij het bewijs konden leveren tijdens de berechting. Oudejaarsnacht 1446: “Henric Clais Willemszoon is na twaalf uur met wat anderen op straat gaan lopen, en is toen bij het huis van Allairt Wouterzoon gekomen. Daar zat op de stoep voor de deur een dienstmeisje, geheten Geertude Jansdochter, die in die tijd met Willem de tinnegieter woonde in de Mandemakerssteeg. Ze was daar op die avond aan het wachten op haar meester, die aan het spelen was in het huis van Hendrik de bastaard. Toen Henric Clais dat meisje daar alleen zag zitten is hij op haar afgestapt, en hij zei dat zij daar erg alleen zat en dat hij haar voor zichzelf wilde, waarop dat meisje opstond en van hem weg wilde gaan. Hij heeft haar toen gegrepen en betast, niettegenstaande dat het meisje schreeuwde dat men haar te hulp moest komen en ook zoveel lawaai maakte dat veel buren daarover wisten te spreken.” Als straf moest Henric betalen voor 20.000 stenen voor de stadsmuur. Zijn vader stond borg. Van een vergoeding voor Geertrude was overigens geen sprake. Ook hier zit er symboliek in de straf: hij droeg zo letterlijk een steentje bij aan veiligheid van de stedelijke gemeenschap, en maakte daarmee de overlast die hij bij die gemeenschap had veroorzaakt ongedaan.
Reddende buren
Buren en voorbijgangers konden niet alleen zorgen voor gerechtigheid, maar konden ook een misdaad te voorkomen. Een bijzonder beeldend voorbeeld uit juli 1483: “Er is getuigd tegen Bouwen Janszoon, lepelmaker, dat hij ‘snachts gekomen is naar het huis van Margriet de weduwe van Gerijt, en dat ze daar hebben zitten drinken, samen met wat jonge meisjes uit de buurt. Toen die meisjes naar huis gingen zijn Bouwen en zijn vrienden meegegaan om ze thuis te brengen. Ze kwamen bij de Koornbrug, waarbij ieder zijn eigen weg zou gaan. Sommigen gingen over de brug naar de andere kant van de Rijn, en een meisje genoemd Meyne Jansdochter, die woonde bij Gerijt Claiszoon in de Zwan, liep naar huis om naar bed te gaan, maar toen ze voor de deur stond en haar sleutels pakte om naar binnen te gaan versperde Bouwen haar de weg en heeft haar vervolgens gedwongen met hem mee te gaan, terug naar de korenbrug, waar wat planken lagen. Daar heeft hij haar verzocht met mooie woorden en vervolgens met dreigende woorden vanwege zijn kwade begeerte, en hij wilde haar zijn wil opleggen en haar uiteindelijk haar met kracht daartoe dwingen. Hij zou dat hebben gedaan, ware het niet dat er enige mensen daar onwetend langs waren gekomen, en daarover getuigd hebben.”
Deze Bouwen was een vreselijke bruut en werd uiteindelijk berecht voor meerdere aanrandingen en verkrachtingen, waaronder van twee zusters in hun eigen huis. Hij moest op twee bedevaarten, naar Utrecht en vervolgens naar Rome. Hier wordt ook het scheve in berechting duidelijk: waar de bekogeling van een huis en verbale agressie goed waren voor een trip naar Zwitserland, worden de in moderne ogen veel ergere vergrijpen van Bouwen niet veel zwaarder berecht. Het ging de stadsoverheid wellicht meer om de mate van ordeverstoring dan om de veiligheid van de meisjes. Daarnaast roept een groepje jonge ‘deernen’ die bij een weduwe samen met wat mannen savonds zitten te drinken vraagtekens op. Is dit een verkapt bordeel met een madame?
Hoewel de vonnissen niet zo expliciet zijn over wat buren of voorbijgangers precies hebben voorkomen voor de dienstmeisjes, zijn deze getuigen zowel een vorm van bescherming als de sleutel tot veroordeling. Jane Jacobs betoogde voor modern Amerika dat je nooit genoeg camera’s of politie op straat kan hebben om de veiligheid garanderen, maar zolang in de buurt niet iedereen een vreemde van elkaar is, is een straat met nachtleven veiliger dan een uitgestorven straat. Hoewel ook de overtreders onder hen kunnen zijn, zijn het andere mensen die de straat bij nacht betreedbaar maken, zowel nu als vijf eeuwen geleden.
