Nederlandse archieven in Jakarta bedreigd
‘Inktvraat verwoest VOC-Archief’ en ‘zodra je ze aanraakt, vallen de vellen uit elkaar’ – met dergelijke koppen ontstond onlangs de nodige ophef over de Nederlandse archieven in Jakarta in de dagbladen en op televisie. Aan het woord was Henk Niemeijer van de Corts Foundation, een stichting die zich ten doel stelt geschiedenis- en archiefprojecten te ondernemen die betrekking hebben op het voormalig Nederlands-Indië. Eén van de momenteel lopende projecten beoogt de verbetering van de toegang tot het VOC-archief in Jakarta. Dat project wordt uitgevoerd in samenwerking met het Arsip Nasional Republik Indonesia (ANRI), het nationale archief van Indonesië; Henk Niemeijer is projectleider.
Toen Indonesië en Nederland in 1949 een einde maakten aan hun onderlinge oorlog door de zogenaamde Soevereiniteitsoverdracht, werd ten aanzien van wat wij thans ‘cultureel erfgoed’ zouden noemen – de documenten in bibliotheken en archieven en voorwerpen in musea – besloten dat die het eigendom zouden worden van het land waarin zij zich op dat moment bevonden. Dat betekende dat veel Nederlandse archieven in Indonesië zouden blijven en veel Indonesische museumobjecten in Nederland. Zo is de archivalische neerslag van de Nederlandse koloniale overheersing deels in Nederland en deels in Indonesië te vinden. En zijn er in Nederlandse musea veel bijzondere Indonesische artefacten.

De Nederlandse archivalia in Indonesië worden hoofdzakelijk bewaard in het ANRI in Jakarta, de voortzetting van het Landsarchief uit de koloniale tijd. De drie belangrijkste componenten zijn de archiefclusters rond de VOC, de Algemene Secretarie en de Residentiearchieven. Het gaat hier om zeer omvangrijke archieven, geschreven in de Nederlandse taal. Het duurde mede vanwege de Nieuw-Guineakwestie enige decennia voordat de Indonesische overheid begreep dat deze archieven, eigenlijk archieven in het algemeen, goede bewaaromstandigheden verdienen, mede omdat zij anders zouden vergaan. Vandaar dat in de jaren tachtig het oude, nog uit de Nederlandse tijd stammende en volledig ongeschikte, archiefgebouw in de benedenstad werd verruild voor een modern gebouw in het hoger gelegen zuiden van Jakarta.
Maar een goed gebouw alleen is niet genoeg voor goed archiefbeheer. Dat gaat ook over het stoppen van documentverval, over ordening van collecties en de beschrijving daarvan. Dit alles was al verre van optimaal toen het Landsarchief in ANRI werd omgezet en de eerste decennia na het vertrek van de Nederlanders werd het er niet beter op. Toen in de jaren ’70 de verhoudingen tussen Nederland en Indonesië zodanig verbeterd waren dat de culturele en wetenschappelijke samenwerking weer op gang kwam, was er direct veel aandacht voor de staat van de Nederlandse archieven in Indonesië. Het spreekt vanzelf dat het ANRI en, in Den Haag, het Algemeen Rijksarchief, het Nationaal Archief (NA), daarbij het voortouw namen.
Het ANRI kampte in eerste instantie met het probleem dat zijn personeel door de bank genomen geen Nederlands meer kon lezen, terwijl dit juist een eerste vereiste was voor ordening en beschrijving. In de loop der decennia zijn er dan ook regelmatig Indonesiërs archivistiek komen studeren in Nederland. Het resultaat daarvan heeft niet altijd beantwoord aan de verwachtingen. Eenmaal terug in eigen land maakten deze archivarissen carrière in de eigen organisatie en was het gedaan met inventarissen maken. Dat is jammer, maar hierbij mag best eens gezegd worden dat ook archivarissen in menige Nederlandse archiefinstelling na hun archiefopleiding geen inventaris meer geproduceerd hebben.
Snelle vooruitgang in de ontsluiting van de Nederlandse archieven in Jakarta vond alleen plaats als projectmatig werd samengewerkt door ANRI en NA. Zo werd omstreeks 1980 grote vooruitgang geboekt in de ordening en beschrijving van de negentiende-eeuwse Residentiearchieven; hetzelfde gold na 2000 voor de VOC-archieven. Wat echter achter bleef was de materiële zorg voor de stukken, waardoor het verval is doorgegaan. Er is wel beperkt gerestaureerd, maar onoordeelkundig.
Het is echter niet zo dramatisch dat alles bij directe aanraking uit elkaar valt of verpulvert. Dat neemt niet weg dat pogingen moeten worden ondernomen om de informatie uit de archiefstukken te redden voor het nageslacht. Als massale restauratie te duur is dan is microverfilming of beter digitalisering de oplossing. Wat dat betreft valt het initiatief van de Corts Foundation toe te juichen. Ik kan niet beoordelen of haar middelen hiertoe toereikend zijn. Los daarvan lijkt het mij niettemin een goede zaak dat het NA op deze rijdende wagen springt.
Gerrit Knaap (Huygens ING)