Oorlogspaden zonder eindbestemming? Nicolaas op oorlogspad bekeken
In de jaarlijkse oorlogshausse op televisie, die op 4 en 5 mei een hoogtepunt bereikt, komen uiteenlopende genres samen. Naast de verslaglegging van plechtige herdenkingen en frivole festiviteiten ontbrak het ook dit jaar niet aan voorbeschouwingen – over wie waarom juist wel of niet herdacht werden tijdens de Dodenherdenking en over de vraag hoe respectloos of legitiem de hiertegen ingebrachte bezwaren waren. Het reeds rijke aanbod aan historische documentaires en speelfilms, met een onmiskenbare voorkeur voor individuele verhalen en waar mogelijk een link naar de hedendaagse samenleving, wordt zodoende verder aangevuld met praatprogramma’s en live-reportages.
De VPRO koos er dit jaar voor om de Tweede Wereldoorlog in het format van een vierdelige documentaireserie te gieten, Nicolaas op oorlogspad getiteld. Programmamaker Nicolaas Veul neemt daarin de kijker op sleeptouw langs een gevarieerd geheel aan Nederlanders die zich, ieder op geheel eigen wijze, ruim zeven decennia na het uitbreken van de oorlog nog altijd intensief bezig houden met dit verleden.
De onderhoudende afleveringen beginnen steevast met een verwijzing naar Nicolaas’ grootvader, hoewel de wijze waarop die zijn oorlogservaringen precies heeft overgebracht aan zijn kleinkinderen verder onbelicht blijft. Volgens opa was die Tweede Wereldoorlog vreselijk en mochten we die oorlog nooit vergeten. Maar, vraagt Nicolaas terecht, hoe herinner je iets waar je niet bij bent geweest? Hij wil daarom weten hoe die Tweede Wereldoorlog van nu eigenlijk in hem zit.
Gaandeweg blijkt dat computerspellen, aangevuld met speelfilms, een belangrijke manier vormen waarop de 34-jarige programmamaker vertrouwd is geraakt met die oorlog van nu. En geleidelijk aan realiseert hij zich dat die weergave van oorlog vrijblijvend en risicoloos is en daarom niet te vergelijken met de daadwerkelijke ervaringen van degenen die de oorlog aan den lijve hebben ondervonden. Dat contrast komt met name tot uiting wanneer hij spreekt met een Nederlandse en een Britse veteraan die de Duitse inval in de meidagen van 1940 en operatie Market Garden in 1944 hebben doorstaan.
Het is die combinatie van eigentijdse representaties van de oorlog en de getuigenissen uit de oorlogsjaren zelf, met name wanneer deze door nog levende overlevenden vertolkt worden, die resulteert in prikkelende fragmenten die leren hoe ver we tegenwoordig afstaan van de Tweede Wereldoorlog. Dat betekent echter niet dat de 21e-eeuwse weergaven van de oorlog steeds als tweederangs worden neergezet. Nicolaas toont zich doorgaans onbevangen en keurt het enthousiasme van reenactors, bunkerspeurders, handelaren in militaria en anderen zeker niet a priori af. De verdieping in de geschiedenis, die reenactors naar eigen zeggen nastreven door bijvoorbeeld de gevechten in Normandië in de zomer van 1944 dunnetjes over te doen, beschouwt hij als iets intens, als een gezamenlijke ervaring van kameraadschap die het idee creëert dat je het verschil kunt maken tussen goed en kwaad.
Maar nergens vraagt hij rechtstreeks hoe de oorlogsgeneratie en de hedendaagse jongeren met hun historische oorlogsfascinatie elkaar bezien. Toch zijn het niet steeds gescheiden werelden, zoals bijvoorbeeld blijkt uit een fragment waarin een herdenking in Normandië veteranen en reenactors samenbrengt. De vraag naar drijfveren van hedendaagse gamers, reenactors en andere oorlogshobbyisten wordt wel aangestipt maar komt niet altijd goed uit de verf.
Nicolaas toont zich met name kritisch waar hij de handel in militaire objecten uit de Tweede Wereldoorlog onder de loep neemt. Hij volgt Jeroen en Gerrit, twee jonge verzamelaars die, gefascineerd door de aantrekkingskracht van oorlogsobjecten, tot handelaren in militaria zijn uitgegroeid. Wanneer bij een bezoek aan een Belgische militariabeurs duidelijk wordt dat de hedendaagse handel zich ook uitstrekt tot erfgoed van de Hitlerjugend en de SS schrikt de presentator zichtbaar. Refererend aan een taboe op handel in dergelijke beladen objecten, die de oorlog aan gevoeligheid zou doen verliezen, bevraagt hij een jonge handelaar naar de grenzen van wat wel en niet verhandeld zou mogen worden. Uit het antwoord daarop kan worden afgeleid dat men het verspreiden of versterken van de nazi-ideologie niet wil stimuleren maar lijkt het innemen van een niet al te uitvoerig beredeneerde neutrale positie – met als argumentatie dat de ‘bewaarde geschiedenis’ die wordt verhandeld de oorlog en de bijbehorende gruwelen illustreert – de overhand te hebben.
De voorkeur van Nicolaas blijkt uit te gaan naar schriftelijke bronnen bij erkende archiefbewaarplaatsen als het NIOD die in tegenstelling tot de verhandelde onderdelen van Duitse uitrustingen veel minder aan de verbeelding overlaten. Egodocumenten die de persoonlijke drama’s uit die tijd reflecteren wekken de oorlog ontegenzeggelijk tot leven en kunnen, zoals getoond, emoties oproepen. Maar de uitlating dat de ‘nazispulletjes’ het minst vertellen negeert de aanwezigheid van veel van dergelijke objecten in tal van drukbezochte musea, een fenomeen dat hier grotendeels buiten beschouwing blijft.
Wel verschijnt het Nationaal Militair Museum als setting waar de game Call of Duty WWII wordt gelanceerd te midden van Bekende Nederlanders, bitterballen en bier. Een conservator omschrijft de nieuwe game als één van vele mogelijke ingangen tot de oorlog, elk met een eigen interpretatie. De vraag welk eigentijds belang het Defensie-apparaat waartoe het museum behoort heeft om deze virtuele popularisering van de oorlog te omhelzen wordt niet gesteld. Iets kritischer toont Nicolaas zich ten opzichte van de al te zakelijke uitbater van de aan Anne Frank gewijde escape room in Valkenswaard – “voor de sier” voorzien van een maquette van een concentratiekamp – die van mening blijkt dat het Anne Frank Huis ook gewoon als commercie en amusement moet worden beschouwd. Blijkbaar moet de oorlog “een beetje leuk blijven” op het moment dat er geld verdiend mee kan worden observeert Nicolaas.
Eén van de meest aangrijpende momenten in de serie speelt zich af op de Leusderheide waar drie mannen op zoek zijn naar de precieze locaties waar gevangenen uit Kamp Amersfoort gefusilleerd werden. Met een metaaldetector vinden ze bij een kuil een kogelhuls uit 1943 als stukje van de oorlogspuzzel. In deze laatste aflevering, ‘Houdt het dan nooit op’, is het element van ontspanning, vermaak en afstand nemen dat de eerdere uitzendingen met elkaar verbond ver te zoeken en lijkt veeleer sprake van een reguliere 4 mei-documentaire. Hier draait het om nabestaanden en intergenerationele trauma’s, over verdriet en woede die nog steeds een rol spelen, ook bij naoorlogse generaties die zich verbonden voelen met slachtoffers en met het verzet.
De zoon van een verzetsman toont grote moeite te hebben met het bestaan van de Duitse begraafplaats in Ysselsteyn en het bezoek aan die oorlogsgraven – dat hij lijkt te beschouwen als steunbetuiging aan het nationaalsocialisme. Hij benadrukt dat daders en slachtoffers door elkaar worden gehaald en schrikt er niet voor terug een door de Bundeswehr gelegde krans eigenhandig mee te nemen. De programmamaker slaat deze geëmotioneerde vastberadenheid ongemakkelijk gade zonder het uitvoerig te bevragen. Hij onderneemt helaas geen noemenswaardige poging deze omgang te verbinden met de fenomenen die centraal stonden in de drie eerdere afleveringen.
Nicolaas constateert afsluitend dat de oorlog geen geschiedenis is, geen verhaal uit een ver verleden is maar een fenomeen dat op zoveel verschillende manieren in ons allen doorleeft , wachtend onder de oppervlakte om ons weer te grazen te nemen. Zijns inziens is die oorlog evenwel te beteugelen en zelfs te verslaan met vriendschap, therapie en kunst. Dat zijn treffende woorden die een hoopvolle boodschap destilleren uit de levenskracht van vooral de geportretteerden in de laatste aflevering. Maar geeft dit een antwoord op de vraag hoe de Tweede Wereldoorlog nu in hem zit?
Al met al heeft de kijker weinig houvast om de vraag te beantwoorden hoe de in beeld gebrachte betekenissen en verbeeldingen van de oorlog zich in al hun diversiteit tot elkaar verhouden. Dat die populaire verbeeldingsvormen vaak selectief en ontoereikend zijn voor een allesomvattend begrip van de oorlog is ontegenzeggelijk waar, maar met welke verwachtingen en met welke maatstaven worden die representaties benaderd door betrokkenen en buitenstaanders? En in hoeverre zit daar beweging in? De nieuwsgierigheid van de programmamaker heeft geresulteerd in een afwisselende rondgang langs eigentijdse vormen van oorlogsinteresse maar de onderhuidse neiging de eigentijdse luchtigheid vooral te contrasteren met historische ernst levert uiteindelijk weinig nieuwe gezichtspunten op die tot nadenken stemmen.