Parlementaire geschiedenis in wording
Volgens de traditie bracht het Nijmeegse Centrum voor Parlementaire Geschiedenis (CPG) ook deze derde dinsdag van november weer veel historici en (oud-)politici bijeen in de Oude Zaal van de Tweede Kamer. Behalve de gebruikelijke presentatie van het jaarboek, dat dit jaar om het thema Europa draait, stond ook een symposium over ‘Het Tweede Kamerlid en de Grondwet’ op het programma ter ere van twee scheidende leden van de wetenschappelijke raad van het instituut. Beide gelegenheden lieten de indruk achter dat, zoals de kersverse Kamervoorzitter Anouschka van Miltenburg het uitdrukte, de besproken parlementaire geschiedenis nog sterk een geschiedenis-in wording-is.
Tijdens het eerste, op de grondwet gerichte deel van de middag zette vooral VVD-Tweede Kamerlid Ard van der Steur de toon door te stellen dat de Tweede Kamer nog maar weinig betrokken leek bij de grondwet. De onwenselijkheid van deze situatie werd beaamd door de Nijmeegse hoogleraar staatsrecht Paul Bovend’Eert in een betoog over de parlementaire immuniteit. Aan de hand van onder andere de rechtszaak tegen Tweede Kamerlid Geert Wilders onderstreepte Bovend’Eert het belang van voldoende staatsrechtelijke en historische kennis. Want waar de rechters in de zaak-Wilders hadden geoordeeld dat Kamerleden ook buiten het parlement meer ruimte moest worden toegekend dan gewone burgers, meende Bovend’Eert dat dit op basis van de grondwet en de daaromheen gevormde staatsrechtelijke doctrine juist niet het geval moest zijn. Ook rechters ontbreekt het kennelijk wel eens aan kennis van de grondwet.
Van der Steur richtte zich vervolgens op de Kamerleden en constateerde tot zijn spijt dat ‘goede politiek bedrijven’ voor zijn generatie politici eerder draait om communicatie met de burger dan om uitvoering van de constitutionele taken. Van der Steur, die sprak op persoonlijke titel, weet dit probleem deels aan de verouderde grondwet. Hij toonde zich voorstander van een inkorting van de grondwet à la het voorstel-Kortmann.
Van der Steur voelde zich met zijn voorstel voor een grondwetsherziening ongetwijfeld gesteund door parlementair historicus Bert van der Braak. Deze concludeerde aan de hand van een uitvoerig historisch overzicht van grondwetsherzieningen namelijk dat de rol van Kamerleden in deze herzieningen groter was geweest dan vaak wordt gedacht. In de aansluitende discussie werd aan deze conclusie nog toegevoegd dat -naast de Kamer- ook de regering, die de grondwet vooral als ‘management tool’ gebruikt, beter moet worden opgevoed. Wellicht geldt dit ook voor de burger en de media, zodat die de politiek beter kunnen controleren op hun omgang met de grondwet. Hier zal de burger in 2013, wanneer het jubileum van de grondwetsherziening van 1983 wordt gevierd, en in 2014, bij de herdenking van 200 jaar grondwet, ongetwijfeld nog meer van horen.
De Verenigde Staten van Europa
Na de theepauze vond, onder aanmerkelijk meer belangstelling, de presentatie plaats van het jaarboek, dat de uitdagende titel ‘De Verenigde Staten van Europa’ had meegekregen. Voormalig PvdA-staatssecretaris voor Europese Zaken Dick Benschop betoogde -anders dan historicus en filosoof Frank Ankersmit in diens inleidende essay in het jaarboek- dat de crisis in de Europese samenwerking niet moest worden bestreden met politieke vergezichten. Daar is de burger volgens hem nog niet klaar voor. De EU zou zich in de optiek van Benschop liever moeten concentreren op die zaken die staten niet meer alleen af kunnen, zoals het controleren van banken, het voeren van een effectief klimaatbeleid en zo voort. Opmerkelijk was dat Benschop er voor pleitte om de interne markt verder uit te breiden in de richting van de Balkan, Turkije en zelfs Oekraïne, ter vergroting van de economische slagkracht van de EU op wereldschaal.
Tweede Kamervoorzitter Van Miltenburg, die het jaarboek in ontvangst nam, richtte zich juist op het vertalen van Europa voor de burger. Zij sloot zich aan bij het interview met SP-leider Emile Roemer in het jaarboek; zij oordeelde dat het van cruciaal belang is om burgers de indruk te geven dat ze invloed hebben op besluitvorming, of deze nu op lokaal, nationaal of Europees niveau plaatsvindt.
In het beïnvloeden van de Europese besluitvorming vervult ook het Nederlandse parlement volgens Van Miltenburg inmiddels een centrale rol. Ten dele dankt het parlement deze rol aan het overleg met ministers en staatssecretarissen dat voorafgaand aan elke Brusselse bijeenkomst plaatsvindt. Daarnaast kunnen de Kamers de Europese besluitvorming ook corrigeren via de nieuwe procedure in het Verdrag van Lissabon. Van Miltenburg betoogde dat deze mogelijkheden in haar tien jaar Kamerlidmaatschap de opstelling van Kamerleden ten opzichte van Europa fundamenteel hadden veranderd: de EU is in de Tweede Kamer anno 2012 al lang geen zaak van specialisten meer. Zo maakte het betoog van de Kamervoorzitter onwillekeurig duidelijk dat het CPG geen gelukkiger jaarboekthema had kunnen kiezen. Wellicht dat een volgend jaarboek over de grondwet ook op dit terrein de geschiedenis-in-wording op positieve wijze kan bijsturen?
Karin van Leeuwen (Universiteit van Amsterdam)