The future of the theory and philosophy of history
Van 10 tot 13 juli werd in Gent een conferentie gehouden over de ontwikkelingen in de geschiedtheorie. De organisatie lag in handen van The International Network for Theory of History dat in 2012, eveneens in Gent, werd opgericht. Het netwerk heeft tot doel ideeën op het terrein van de geschiedfilosofie uit te wisselen en de samenwerking tussen de leden ervan te bevorderen. Om deze doelstelling kracht bij te zetten, organiseerden de Gentenaren, onder leiding van Berber Bevernage, een bijeenkomst over de toekomst van de geschiedfilosofie.
Deze eerste conferentie was er meteen een van de grote getallen en de grote namen. Meer dan driehonderd mensen namen eraan deel. Er waren tweehonderd papers ingestuurd, die besproken werden in meer dan veertig sessies. Vooraanstaande geschiedtheoretici als Frank Ankersmit, Jörn Rüsen en François Hartog leverden een bijdrage aan de plenaire zittingen. Ewa Domanska, Wulf Kansteiner en Allan Megill deden mee aan de ronde tafel aan het eind van de conferentie. Nog nooit werd er op het terrein van de geschiedtheorie zo’n omvangrijke bijeenkomst gehouden.
Veel verschillende onderwerpen kwamen aan bod waarvan een aantal in meerdere sessies terugkeerde. Dat gold met name voor de narratieve traditie, geschiedenis en ethiek, epistemologische problemen, geschiedenis en globalisering, begripsgeschiedenis, de historische ervaring en tijd en temporaliteit. Het laatste onderwerp speelde tevens de hoofdrol in sessies over historische ontologie en periodisering.
Ankersmit opende de conferentie met een verdediging van het historisme, dat volgens hem nog steeds de meest zinvolle toegang tot de geschiedbeoefening is. De in het historisme opgesloten individualiserende benadering heeft, zijns inziens, zelfs geen universaliserend complement nodig. Leibniz met zijn monadenleer is voor Ankersmit een van de belangrijkste kroongetuigen van deze gedachte.
Tijdens de ronde tafel bijeenkomst, aan het einde van de conferentie, was mijns inziens een van de belangrijkste vragen of de geschiedtheorie een afzonderlijke discipline is of een wetenschapsfilosofie met een kritische functie ten aanzien van andere disciplines, zoals geschiedschrijving, sociologie of culturele antropologie. Moeten in het laatste geval behalve de wetenschap ook geen andere onderdelen van de historische cultuur aan de orde komen, zoals de herinnering, de getuigenis en het trauma?
Deze vraag speelde al in de tweede sessie van de conferentie een belangrijke rol. De deelnemers vroegen zich af of men moet doorgaan met onderzoek naar tekst en verhaal of dat er meer aandacht moet komen voor de historische ervaring. Hans Kellner formuleerde het als een keuze tussen respectievelijk Hayden White en Frank Ankersmit. Maar deze keuze hoeft volgens hem niet definitief te zijn; nu eens kan voor White’s aanpak worden gekozen, in een andere situatie voor die van Ankersmit. Dit pragmatisme heeft ook mijn voorkeur. Paul Roth maakte in een andere sessie duidelijk dat hij niet op één lijn zit met Ankersmit. Hij verweet Ankersmit dat hij met zijn ervaringsfilosofie ontrouw wordt aan zijn oorspronkelijke narrativisme.
Zelf was ik betrokken bij het onderwerp ‘tijd en temporaliteit’. De participanten leken nogal verschillend te denken over de vraag wat tijd nu werkelijk is. Veel aanwezige filosofen hechtten weinig belang aan de chronologische tijd en evenmin aan de homogene tijd van de vooruitgang. Zij waren woordvoerders van een veelvoudige tijd, waarbij er geen scherpe grenzen worden verondersteld tussen heden, verleden en toekomst. In het heden kruisen, zo stelden sommigen, de paden van verleden en toekomst. Anderen, onder wie veel historici, problematiseerden de temporele drieslag minder, maar kwamen wel uit bij een meervoudige temporaliteit. Door hun aandacht voor traditie, herinnering en trauma, wordt het heden van het onderzochte verleden doorregen met het toenmalig verleden. Soms benoemden zij ook de toekomst van het in het verleden bestaande heden door plannen, projecten en propaganda in hun betoog te betrekken.
Een duidelijk zicht op de toekomst van de geschiedfilosofie heeft deze conferentie niet gegeven. Daarvoor waren de onderwerpen, de vragen en de gesuggereerde antwoorden te verschillend. Uit de bijeenkomsten is wel een geweldige geschiedfilosofische belangstelling gebleken, ook onder jongeren. Dat is een bemoedigend perspectief, gezien de beperkte financiële en institutionele mogelijkheden voor de geschiedfilosofie in de meeste landen.
Harry Jansen, Nijmegen