Verborgen Verleden – Mijn oma in het Oranjehotel. Deel I: De brief
“In “Trouw” las ik de uitnodiging aan alle oud-gasten van het Oranje hotel te Scheveningen om hun belevenissen te vertellen. Daar ik er ook geweest ben, hoewel niet lang, wil ik aan uw uitnodiging gehoor geven. Ik woon in Dussen, ’t dorp ligt aan de Maas en ’t is hier van 30 October tot 5 Mei front geweest. En nu m’n verhaal.” (Dussen 13 juli 1945)
In 2014 overleed mijn oma. Oma was een verzamelaar, gooide eigenlijk zelden iets weg en dus was het uitzoeken van alle spullen een enorme klus. Pas vorig jaar stuitte mijn moeder op een inmiddels helemaal geel verkleurd document, weggestopt in oma’s met Hindeloopen motief beschilderde handschoenendoos. Het papier – aan beide zijden helemaal volgeschreven – bleek de inleiding van een brief gericht aan de redactie van Trouw, waarin mijn oma verslag doet van haar ervaringen in de Deutsches Untersuchungs- und Strafgefängnis in Scheveningen, het “Oranjehotel”. Duidelijk was dat de brief uit meerdere vellen bestaan had, maar tot op heden hebben we de overige delen niet gevonden. Had oma gehoopt dat we het document niet zouden vinden? Of had ze juist in haar laatste maanden het briefje opgegraven uit haar stapels papier en het op een meer opvallende plek opgeborgen?
Uitstelgedrag
Ik vind het lichtelijk gênant om op te schrijven, maar het kostte me een jaar voordat ik de moed had de brief goed te lezen. Waarom liet ik, die vele uren spendeert in het Nationaal Archief, juist dit egodocument maandenlang liggen waar het al die jaren had gelegen – in dat handschoenenkastje, dat inmiddels op mijn studeerkamer pronkt? Was ik bang voor het gemis dat het handschrift en de géur van het document bij me opriepen? Of vreesde ik stiekem dat er in de brief iets belastends zou kunnen staan, iets wat mijn beeld van oma zou aantasten?

Dát oma, samen met haar vader en broer, in het Oranjehotel gevangen gezeten had, wist ik wel. Sterker nog, tijdens mijn Research Master deed ik juist daarom onderzoek naar de status van het Monument Oranjehotel, waarvan eind 2018 het herinneringscentrum hopelijk geopend zal worden. Ik reisde zelfs af naar Berlijn om de Justizvollzugsanstalt Plötzensee te bezoeken, het Duitse equivalent van het Oranjehotel. Maar verder onderzoeken wanneer oma precies in het Oranjehotel gezeten had, en wat de aanleiding was geweest, zover ging ik niet.
En wat heeft dat met mij te maken?
Het was een roman die mij daadwerkelijk over mijn eigen positie en familiegeschiedenis deed nadenken. Afgelopen zomer verslond ik “En wat heeft dat met mij te maken”, een verslag van de zoektocht van de in Zwitserland geboren journalist Sacha Batthyany naar zijn familiegeschiedenis. Batthyany, afkomstig uit een van de oudste adellijke families van Hongarije, beschrijft op indringende wijze hoe hij een familiegeheim – een misdaad uit 1945 – ontrafelt. Wat mij vooral raakte is hoe zijn kijk op zijn familie, en zichzelf, voorgoed veranderde. Niet alleen toont Batthyany maar weer eens aan hoe moeilijk het is om mensen als daders, slachtoffers en ‘bystanders’ te categoriseren, ook laat hij duidelijk zien dat het oorlogsverleden van zijn familie – hoe ver het ook van hem af lijkt te staan – álles te maken heeft met wie hijzelf is als man, als vader.
Het zette me aan het denken over hoe ik als ‘derde generatie’ om wil gaan met mijn familie’s oorlogsverleden. Maar de directe aanleiding om na al die tijd afgelopen maand oma’s brief te transcriberen was mijn eigen PhD onderzoek. Steeds vaker kom ik in aanraking met familieleden van voormalig tot vijandelijk onderdanen verklaarde Duitsers. De gesprekken met hen, en de documenten die zij nog in hun bezit hebben, zijn zeer waardevolle aanvullingen op de juridische bronnen die in het Nationaal Archief bewaard gebleven zijn. Ze helpen bij het (re-) en (de)construeren van (familie)geschiedenissen, en dwingen me het menselijke aspect niet uit het oog te verliezen. Bladerend door de flinke hoeveelheid getuigenissen die ik inmiddels verzameld heb, was daar toen opeens die ene vraag: Kan ik de geschiedenis van anderen schrijven, zonder die van mezelf kritisch onder ogen te komen?
Wat oma niet vertelde
Veel heeft oma over haar ervaringen tijdens de oorlog niet losgelaten. De oorlog was verleden tijd. Hoewel ze naarmate ze ouder werd graag (en veel!) over vroeger praatte, bleef ze toch altijd enigszins vaag over de gebeurtenissen in de periode 1940-1945. Vermoedelijk vond ze mijn broertje en mij te jong, ze was erg beschermend. Uitzondering was de middag dat ik vroeg naar het bombardement op Rotterdam. Van mijn moeder had ik gehoord dat oma (destijds 22 jaar) in Rotterdam was in mei 1940. Ernstig ziek (pleuritis) was ze op wens van haar vader ondanks de oorlogsdreiging opgenomen in het ziekenhuis daar. Zonder enige dramatiek – toch wel opvallend voor iemand die al wanhopig werd als ze een dood bloemblaadje in de geraniums vond – vertelde ze dat ze zo ziek was, dat ze de kracht niet had naar de schuilkelder te gaan. Het was te danken aan een zorgzame, doorzettende verpleegster dat ze uiteindelijk toch in de kelder terecht kwam en het bombardement overleefde.

Sinds kort weet ik dat ze van 11 november tot 21 november 1944 in het Oranjehotel vastgezeten heeft. Nu het “Gastenboek” van het Oranjehotel online staat bleek dit met één klik op de knop op te zoeken. Mej. O. Vark staat ingeschreven op pagina 382. Ook de reden van arrestatie is vermeld: “hulp aan vijand”. Deze column is deel van een twee- of misschien wel drieluik. In de volgende column zal ik onthullen wat de aanleiding was voor oma’s gevangenschap in het Oranjehotel. Want hoewel er delen van de brief verloren zijn gegaan, wordt er toch een en ander duidelijk uit dat ene a4tje dat ik inmiddels koester. Zeker is dat met 4 en 5 mei voor de deur, voor mij het oorlogsverleden momenteel actueler is dan ooit. Heeft u ook familieleden die in het Oranjehotel gevangen gezeten hebben? Reageer!