Historici.nl





Gepubliceerd op 24-06-2015

Verslag: De geschiedtheorie in Nederland, een unieke geschiedenis? Symposium ter afscheid van Chris Lorenz

Op 5 juni vond op de Vrije Universiteit Amsterdam het symposium Geschiedtheorie in Nederland plaats dat georganiseerd werd ter afscheid van Chris Lorenz, geschiedfilosoof en bijzonder hoogleraar Historische Cultuur van Duitsland aan de VU. Het symposium stond in het teken van de bijzondere positie die de geschiedtheorie in Nederland inneemt. Waar in omringende landen de geschiedtheorie als aparte discipline nooit helemaal van de grond is gekomen, kunnen Nederlandse geschiedtheoretici terugkijken op een lange traditie. Hoe kan deze positie van de geschiedtheorie in Nederland verklaard worden? Welke kwesties hebben geschiedtheoretici aan de orde gesteld en vanuit welke achtergrond deden zij dat? Verschillende geschiedfilosofen en historici uit binnen- en buitenland bogen zich over deze vragen.

Morele vraagstukken

Geschiedfilosofie, theorie van de geschiedenis, ‘de wetenschap van de voorwaarden’ – gedurende het symposium kwamen er vele termen langs voor één en hetzelfde vakgebied. Het was daarom toepasselijk dat Herman Paul in het eerste paper van de dag ervoor pleitte een contemporain begrip van geschiedfilosofie te hanteren. In de periode 1860-1940 hield dit begrip volgens hem vooral een morele taakopvatting in. Deze ontstond als reactie op de versnippering en de ambiguïteit in de geschiedwetenschap. Vragen die in de geschiedtheorie centraal stonden, luidden bijvoorbeeld: Welke morele waarden sturen de geschiedenis? Welke rol zal religie in de toekomst spelen? Geschiedfilosofie was volgens Herman Paul in deze periode vooral een bezigheid van dominees en andere buiten-academische intellectuelen.

Before the parting of ways en de memory boom

Hoe kon de geschiedtheorie dan toch zo’n unieke positie verwerven aan verschillende afdelingen Geschiedenis van de Nederlandse universiteiten? Volgens Jacques Bos hielden academische filosofen zich tot 1960 wel degelijk bezig met reflectieve vragen op de geschiedenis. Met de splitsing van de Nederlandse filosofie in de jaren 1960’ in de continentale en de analytische filosofische stromingen, verdween deze kritisch reflectieve benadering van de geschiedenis onder filosofen. Historici pakten daarom in de jaren 70’ en 80’ zelf de theorie van de geschiedenis als vakgebied op.

In het decennium daarna ontstond een reactie op de geschiedfilosofie in de vorm van memory studies, die de geschiedschrijving niet alleen in termen van representatie van het verleden wilden begrijpen. Het voorheen veronderstelde onderscheid tussen heden en verleden en tussen herinnering en geschiedenis werd daarbij geproblematiseerd, aldus Katie Digan.

Wilhelm Windelbands onderscheid

Als er één periode centraal stond tijdens het symposium dan waren het de jaren 80’. In dit decennium maakte de Nederlandse geschiedtheorie een ware bloeiperiode door. Tussen 1984-1988 verscheen er elk jaar wel een handboek. Chris Lorenz’ Constructie van het Verleden, dat nog steeds veel geschiedenisstudenten bekend zal voor komen, was er één van.

Chiel van den Akker beschreef in zijn voordracht hoe in al deze handboeken het onderscheid dat geschiedtheoreticus Wilhelm Windelbands maakte tussen ideografische Alfawetenschappen (de beschrijving van het eenmalige) en de nomothetische (de beschrijving van wetmatigheden) Bètawetenschappen, in verschillende vormen terugkeerde. De vraag welke wetenschap ‘belangrijker’ is werd alleen opgeworpen, maar met Windelband’s werk in de hand werd wel gesteld dat het in ons gevoelsleven altijd om de eenmaligheid van ervaringen gaat. Van den Akker besloot dan ook met de provocatieve stelling dat het er niet om gaat of de historische wetenschappen ideografisch zijn, maar dat zij dat zouden moeten zijn.

Afscheid

Waar de geschiedfilosofen tussen 1860-1940 zich afzetten tegen het relativisme van de praktiserende historicus, zette Chris Lorenz in zijn voordracht de unieke positie van de geschiedtheorie in Nederland in perspectief. De geschiedtheoretici die in de jaren ’70 een positie verwierven aan de geschiedenisafdelingen, deden dat in een breder progressief en democratisch klimaat. De Nederlandse situatie was inderdaad uniek; in het Academisch Statuut van 1982 werden structuur en inhoud van universitaire opleidingen bij wet vastgesteld. De geschiedtheorie werd in dit statuut opgenomen, waardoor het vak lang haar positie zag veiliggesteld. De gespecialiseerde geschiedfilosofen van de jaren 1980’ stonden dus niet in de schaduw van institutionele voorgangers maar konden hun eigen theorieën ontwikkelen.

Was de geschiedfilosofie dan alleen een Nederlands vakgebied? Berber Bevernage beschreef de ontwikkeling van de geschiedfilosofie in België, die na een kortstondig succes nooit echt van de grond bleek te komen. In Duitsland werd de geschiedtheorie als integraal thema behandeld door historici zelf. Zij deden dat vooral vanuit praktisch politieke overwegingen, zo maakte Krijn Thijs duidelijk.

Met het vertrek van Chris Lorenz van de VU moet de Faculteit der Geesteswetenschappen afscheid nemen van een beeldbepalende geschiedtheoreticus. Op het symposium werd evenwel duidelijk dat er ook al een nieuwe generatie klaar staat om haar eigen stempel te drukken op de Nederlandse geschiedfilosofische traditie.

Berend Mul (Vrije Universiteit Amsterdam)

Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.