‘Weg met het handboek’ Een nieuwe wegwijzer voor historici leidt tot debat over de opleiding
Onlangs verscheen de nieuwe ‘De Buck’ en dat werd op 3 juni gevierd met een feestelijke presentatie en een debat onder de titel ‘Wat moeten historici kunnen?’ Het boek biedt een goede basis voor geschiedenisopleidingen, maar over die opleiding zelf werd terecht zeer kritisch gesproken.

Wie is er opgeleid met het beroemde boekje Zoeken en schrijven van historicus P. de Buck en anderen? Bijna alle handen in het aanwezige publiek gingen omhoog bij deze vraag, afgelopen vrijdag 3 juni in het Amsterdamse IISG. Daar presenteerden Jeannette Kamp, Susan Legêne, Matthias van Rossum en Sebas Rümke hun boek Geschiedenis schrijven. Wegwijzer voor historici – alom reeds bekend als ‘de nieuwe De Buck’. En die was hoog nodig. De ‘oude De Buck’ – de eerste druk verscheen in 1982 – kon echt niet meer. Tot grote hilariteit van studenten sprak de meest recente druk nog van kaartsystemen, schrijfmachines met inktlinten, en het bewaren van werkstukken op floppy discs.
Degelijk en modern
Nu is er gelukkig Geschiedenis schrijven, een boek dat de annotatieregels van De Buck handhaaft en net als de oude vol staat met nuttige aanwijzingen: over het formuleren van vraagstellingen, het zoeken naar literatuur en bronnen, het indelen van een tekst in alinea’s, en andere cruciale zaken voor de bachelor student geschiedenis. Geschiedenis schrijven is echter niet alleen degelijk, maar ook modern. Het bespreekt een methode als oral history, gaat in op het gebruik van digitale bronnen en geeft aanwijzingen voor het verwijzen naar websites. Het digitale tijdperk waarin we nu zitten, vergt van historici dat ze zich bekwamen in nieuwe technieken van data-interpretatie, stellen de auteurs bovendien. Anderzijds merken ze terecht op dat alleen historici de ‘revelante historische vraagstukken formuleren die de digitale ontwikkelingen met betrekking tot historische bronnen in een vruchtbare richtingen kunnen begeleiden’. (59) Over de waarde van dit ‘superduidelijke’ boek waren de commentatoren het afgelopen vrijdag dan ook snel eens. Over tien jaar zal er vast een nieuwe generatie historici zijn die is opgeleid met Geschiedenis Schrijven. Toch werd er fel gediscussieerd in het IISG: niet over de wegwijzer, maar over de inhoud van de studie geschiedenis.
Zure appel
Marijke Huisman, universitair docent cultuurgeschiedenis aan de universiteit van Utrecht, gooide de knuppel in het hoenderhok. Zij merkte op dat volgens de auteurs van Geschiedenis Schrijven de student deel uitmaakt van de academische gemeenschap. Universiteiten zijn, aldus dit boek, ‘plaatsen waar geschiedenis wordt geschreven en studenten werken daaraan mee, terwijl ze zich bekwamen in de finesses van het vak’. (133). Maar is dat wel zo? Voelen studenten zich echt wel deel van de academische gemeenschap?
Niet genoeg, volgens Huisman. Het begint al verkeerd. Eerstejaars studenten krijgen de impliciete boodschap dat geschiedenis een leervak is, door alle overzichtshoorcolleges over de verschillende tijdvakken. Opleidingen geschiedenis, betoogde zij, moeten hun studenten serieuzer nemen door hen meer te betrekken bij het ‘debat zonder einde’ dat ons vak is. Weg met de handboeken – de opleiding geschiedenis moet meer gaan draaien om het ‘disciplineren van meningen’, betoogde Huisman vurig, door stellige standpunten van studenten te transformeren tot meningen met meer diepgang, onderbouwing en nuance.

Ondanks de mogelijke tegenwerpingen, die ook vrijdag te horen waren – ‘gratuite’ meningsvorming moet de opleidingen niet gaan overheersen, ten koste van kennis en empirie – was haar betoog me uit het hart gegrepen. Het is zonde als de propedeuse ervaren wordt als een zure appel waar je doorheen moet bijten, waarna na het eindelijk weer een beetje leuk wordt. Zelf voelde ik het al zo als student eind jaren tachtig, en volgens mij voelen veel studenten het nog steeds zo. Sterker nog, het is volgens mij erger geworden: tegenwoordig heerst ook nog het idee dat het eigenlijk pas na de bachelor leuk wordt, in de master. En écht leuk wordt het natuurlijk pas in de onderzoek master, waar de elite van de geschiedenisstudenten wordt ingewijd in de ‘tacit knowledge’ van het historisch metier.
Jongste bediende
Natuurlijk wordt er in geschiedenisopleidingen aandacht besteed aan het historiografische debat. En natuurlijk krijgen studenten tijdens wetenschapsfilosofische vakken van alles te horen over de subjectiviteit van de historicus. Maar raken ze er ook werkelijk van doordrongen? Leren ze in voldoende mate om al die abstracte kennis te betrekken op zichzelf, door na te denken over het waarom van hun keuze voor een bepaald thema, te reflecteren op hun eigen meningen en (voor)oordelen, een opiniërend betoog te voeren, zichzelf te zien als deelnemer aan een debat? Geschiedenisstudenten zouden zich inderdaad, zoals de nieuwe wegwijzer Geschiedenis schrijven ons voorhoudt, onderdeel moeten voelen van de academische gemeenschap. Meteen vanaf de propedeuse zouden ze het gevoel moeten hebben dat ze leerlingen zijn in het gilde der geschiedschrijving, dat ze erbij horen, zij het als jongste bediende – en dat de universiteit echt wat anders is dan een verlengde middelbare school.