Historici.nl





Gepubliceerd op 26-05-2020

Dossier Toegepaste Geschiedenis – Waarom ‘applied history’? Overwegingen achter de oprichting van het Journal of Applied History

Thinking with history?

Waarom zou je je met het stoffige verleden bezighouden? Leuk en spannend om te lezen, zo’n geschiedenisverhaal, maar wat is nou in the greater scheme of things het nut van de geschiedwetenschap? Iedere historicus wordt met enige regelmaat – op feestjes en partijen – met dit soort opmerkingen geconfronteerd. Wat is het nut van geschiedenis, anders dan dat we meer over het verleden te weten komen: wat is de meerwaarde? In hun manifest geven Beatrice de Graaf, Lotte Jensen, Rina Knoeff en Catrien Santing een overtuigend antwoord op deze vragen; vragen die historici de laatste jaren niet alleen rond de borreltafel moeten beantwoorden, maar ook in de onderzoeksaanvragen die ze indienen. De door NWO beheerde Nationale Wetenschapsagenda is zelfs opgezet met als doel om wetenschappers een bijdrage te laten leveren aan de oplossing van ‘maatschappelijke en economische uitdagingen’.

Historici staan echter vaak argwanend tegenover het beroep dat in actuele maatschappelijke discussies op het verleden wordt gedaan. Vaak mondt de vraag naar de actuele betekenis van de geschiedenis uit in een politiek debat en worden vanuit uiteenlopende politiek-ideologische invalshoeken claims op het verleden gelegd. Recent gebeurde dit bij de discussie over de ‘herijking’ van de canon van de Nederlandse geschiedenis. D66 hield in de Tweede Kamer een pleidooi voor meer oog voor diversiteit. Frits van Oostrom, voorzitter van de commissie die in 2006 de canon presenteerde, deed een oproep aan de politiek om zich niet met de herijking te bemoeien, maar die lijkt aan dovemansoren gericht.

Hoewel de eis van kennisbenutting van recente datum is, is bezinning op de vraag hoe verleden en heden zich tot elkaar verhouden altijd onderdeel van het historische ambacht geweest en besteden we er in het geschiedenisonderwijs – van de basisschool tot de universiteit – veel aandacht aan (bijvoorbeeld aan de hand van Why History Matters van de Britse historicus John Tosh). De Amerikaanse historicus Carl Schorske typeert het meenemen van het verleden in het denken over heden en toekomst als thinking with history. In Thinking with history. Explorations in the passage to modernism (Princeton 1998) betoogt hij dat met de opmars van het modernisme, in de loop van de negentiende eeuw, dit ‘denken met de geschiedenis’ vervangen is door het thinking without history. De betekenis van geschiedenis als leerschool voor politiek en bestuur – teruggaand tot Cicero’s historia magistra vitae – nam af ten gunste van de sociale wetenschappen en hun op theorieën en verklaringsmodellen gebaseerde benadering van het heden. Veel sociale wetenschappers lieten het dus niet bij diagnoses en verklaringen, maar richtten zich ook op oplossingen, toegepaste wetenschap dus. De uitvoering van deze oplossingen lag in handen van het in de loop van de negentiende en begin-twintigste eeuw alsmaar uitdijende staatsapparaat dat voor een belangrijk deel werd bevolkt door sociaalwetenschappelijk geschoolden. Tegen deze achtergrond boette de geschiedwetenschap aan zeggingskracht in.

Binnen de geschiedwetenschap zelf werd de politieke, op de staat gerichte geschiedschrijving in de loop van de twintigste eeuw voorbijgestreefd door de sociale en economische geschiedenis. De door Marc Bloch en Lucien Febvre aangevoerde Annales-school had aandacht voor de longue durée en integreerde sociaalwetenschappelijke inzichten in historisch onderzoek. Het verleden heeft in deze geschiedschrijving dus nadrukkelijk een betekenis voor het heden, omdat we door bestudering van het verleden zicht krijgen op de patronen en krachten die het verloop van de geschiedenis tot aan het heden toe hebben bepaald. Het leidde onder (sommige) historici ook tot een zoektocht naar wetmatige verklaringsmodellen en theorieën die aan bestudering van het verleden werden ontleend, maar ook op het heden konden worden toegepast. Deze sociaalwetenschappelijke benadering binnen de geschiedwetenschap kwam op haar beurt vanaf de jaren zeventig en tachtig steeds sterker onder vuur te liggen door de opkomst van het postmodernisme en de linguistic turn. De pretentie van wetenschappers om de waarheid te verkondigen en de werkelijkheid fundamenteel te doorgronden werd door postmoderne historici betwist. Het geloof in de toepasbaarheid van historische kennis en inzichten kwam hiermee ook onder druk te staan.

Pleidooien voor applied history

Tegen deze achtergrond hebben sinds halverwege de jaren tachtig verschillende (groepen) historici kritiek geuit op het postmoderne relativisme en gepleit voor een herwaardering van de zeggingskracht van het verleden voor politiek, bestuur en samenleving in het heden. Deze zeggingskracht strekt zich volgens deze pleitbezorgers uit over de volle breedte van de geschiedwetenschap en omvat alle periodes, van Oudheid tot nu. In de praktijk voeren op de wereld van politiek, bestuur en beleid georiënteerde historici wel de boventoon: de voornaamste pleitbezorgers van applied history sinds de jaren tachtig zijn uit deze kringen afkomstig. Zij stellen dat met de opmars van de sociale wetenschappen en het postmodernisme iets verloren is gegaan: het denken met de geschiedenis is de unieke bijdrage die een historisch perspectief kan leveren aan de gedachtevorming rond actuele maatschappelijke vraagstukken.

Wat levert ons dit denken met de geschiedenis dan precies op? Op de eerste plaats, zo betogen verschillende auteurs, kunnen we door het verleden te bestuderen beter begrijpen door welke ontwikkelingen het heden is gevormd en voorkomen dat we ons blindstaren op het heel recente verleden (kortetermijndenken). Dit is wat Jo Guldi en David Armitage ook benadrukken in hun geruchtmakende History Manifesto, dat opent met de omineuze woorden: ‘a spectre is haunting our time: the spectre of the short term’. Ook een langetermijnperspectief is echter niet zonder risico’s. In hun open access-bijdrage in het openingsnummer van het Journal of Applied History wijzen Aroop Mukharji – Ernest May Fellow in History & Policy – en de econoom Richard Zeckhauser, beiden verbonden aan Harvard University, op het risico van explanation bias: in hun verklaringen van historische evenementen en ontwikkelingen moeten historici oog blijven houden voor de ‘uncertainties of the past’. Juist hierin schuilt de analytische kracht en meerwaarde van de historicus: in de wetenschap dat onzekerheid over de toekomst, over de effecten van menselijk handelen, onlosmakelijk met het historische proces verbonden is.

Ten tweede kan een oriëntatie op het verleden ons helpen om ook het heden met enige distantie en verwondering te aanschouwen. Door de verschillen tussen heden en verleden onder ogen te zien, kunnen we zaken die we in het heden vanzelfsprekend of als van nature gegeven achten ter discussie stellen. Het bestuderen van het verleden maakt ons bewust van alternatieven en kan zo tot handelen in het heden aanzetten, waar dergelijk handelen eerder wellicht als zinloos werd voorgesteld (being stuck in the present versus agency). De verschillen – en dus het anders-zijn van het verleden, dat ook het uitgangspunt van het historisme vormde – maken ons bovendien bewust van de dynamiek van de tijd en kunnen ons ertoe aanzetten om hedendaagse fenomenen niet als onveranderlijk en statisch te zien, maar als onderdeel van een ontwikkeling (thinking with history). Zo worden we ons bewust van het vermogen van de mens om zelf bij te dragen aan de vorming van de tijd, aan deze veranderingsprocessen dus, in plaats van onszelf louter als een speelbal van externe ontwikkelingen voor te stellen.

Ten derde biedt het verleden ons een oneindige schat aan ervaringen en inspiratie voor het handelen in het heden – ‘good’ en ‘bad practices’, zoals dat in managementtaal wordt genoemd. Het uitgangspunt bij deze toepasbaarheid van geschiedenis is hetzelfde als bij elke andere vorm van wetenschappelijke geschiedbeoefening: ook toegepaste geschiedwetenschap gaat uit van een kritische omgang met bronnen, contextualisatie en oog voor de complexiteit van het verleden in plaats van het reductionisme van de sociale wetenschappen. Voorbeelden uit het verleden zijn niet een-op-een in het heden toe te passen. Toegepaste geschiedwetenschap is dus niet een verkapte vorm van positivisme, geen zoektocht naar universele wetmatigheden. Om Henry Kissinger te citeren: ‘history is not a cookbook offering pretested recipes. It teaches by analogy, not by maxims’. Kissinger parafraseerde hier in feite de laat-achttiende-eeuwse Britse conservatieve politicus Edmund Burke die waarschuwde dat geschiedenis geen ‘repertory of cases and precedents’ was waaruit bestuurders naar hartenlust een greep konden doen. Wel kunnen ervaringen uit het verleden ingezet worden om op een creatieve manier na te denken over de problemen van vandaag de dag.

Vanaf 2010 hebben we verschillende initiatieven ontplooid met als doel om de interactie tussen historici en beleidsmakers te bevorderen. Zo hebben wij in samenwerking met Stefan Couperus en Huygens-ING het online platform Geschiedenis en Beleid gelanceerd met een symposium op het ministerie van Binnenlandse Zaken, en zijn we betrokken geweest bij onderzoek in opdracht van de Tweede Kamer. Ons meest recente initiatief is de lancering van het door Brill uitgegeven Journal of Applied History.

Definitiekwesties: applied history vs public history

Met het Journal of Applied History beogen we een platform te bieden voor wetenschappers die vanuit een of meerdere van de bovengenoemde perspectieven thinking with history willen bevorderen. Wetenschappers in brede zin dus, want historici zijn niet de enigen die oog tonen voor het historische proces. Hoewel een big tent-benadering ons uitgangspunt is, achten we het toch ook zinvol om de kaders van applied history wat scherper neer te zetten, in ieder geval daar waar het het tijdschrift betreft. Hoewel in de praktijk begrippen als applied history en public history vaak door elkaar gebruikt worden, blijkt bij nadere beschouwing dat hier toch verschillende ideeën over de betekenis van het verleden achter schuilgaan.

Het concept public history (in het Nederlands doorgaans vertaald als publieksgeschiedenis) verwijst op de eerste plaats naar vormen van historische kennisvergaring en kennisverspreiding door niet-professionele historici (‘amateurs’ zoals journalisten, hobbyisten, heemkundigen en leden van maatschappelijke groepen die zich met de geschiedenis van de eigen groep bezig houden). Ten tweede wordt het begrip public history gebruikt om te verwijzen naar (populariserende) praktijken van professionele historici waarmee zij proberen een breder, buiten-academisch publiek te bereiken. Ten derde wordt het gebruikt als koepelbegrip voor de publieksactiviteiten van erfgoedcentra en musea.

Net als public history kent ook applied history verschillende smaken. In de Verenigde Staten bestaat sinds de jaren 1980 een sterke traditie van applied history, waarbij historici actuele politieke vraagstukken als uitgangspunt nemen en aan de hand van historische precedenten en analogieën de beleidsvorming rond deze vraagstukken proberen te voeden. Historisch onderzoek beoogt zo een creatieve manier te bieden om met deze vraagstukken om te gaan (het verleden als bron van inspiratie met een schat aan ervaringen en ‘best/bad’ practices) en mogelijke scenario’s vast te stellen (wat zou er kunnen gebeuren?). Toonaangevend op dit gebied is de Harvard Kennedy School. Wetenschappers van deze School, de historicus Ernest May en de politieke wetenschapper Richard Neustadt, publiceerden in 1986 het invloedrijke werk Thinking in Time. The Uses of History for Decision-Makers. Met deze bundel met bijdragen van historici en beleidsmakers richtten de auteurs zich nadrukkelijk op de wereld van bestuur en beleid vanuit de overtuiging – en eigen ervaring, want Neustadt was adviseur van president Kennedy geweest – dat het historisch besef in Washington zeer beperkt was en dat dit ten koste ging van goede beleidsvorming.

Een terugkerende vaststelling van de voorvechters van applied history is inderdaad dat het historisch besef onder politici en beleidsmakers praktisch afwezig is of zodanig verstoord is dat het niet het gewenste effect heeft. De Amerikaanse historici Hal Brands en Jeremi Suri wijzen in hun studie The Power of the Past. History and Statecraft uit 2016 op de neiging in de Verenigde Staten – haast als een psychologisch fenomeen – om in tijden van onzekerheid houvast te zoeken in het verleden, zonder al te diep na te denken over de zeggingskracht van dit verleden voor het heden. Zo had lange tijd het Verdrag van München (1938) – waarbij Groot-Brittannië en Frankrijk instemden met de annexatie van het Tsjechoslowaakse Sudentenland door Hitler-Duitsland – een groot, symbolisch effect op het denken over internationale betrekkingen in de VS: een nieuw München moest voorkomen worden. In de jaren zeventig verving Vietnam München als het voornaamste ijkpunt, al waren de lessen die uit de Vietnamoorlog getrokken konden worden minder eenduidig. Voorstanders van applied history proberen voorbij deze ondoordachte en zelfs vertroebelende ijkpunten te komen door grondig historisch onderzoek aan de basis te stellen van claims op de actuele toepasbaarheid van historische kennis en inzichten.

Deze aanpak wordt de laatste jaren met name sterk gepropageerd door twee aan het Harvard Belfer Center verbonden historici: Niall Ferguson en Graham Allison. Zij publiceerden in 2016 een Manifesto waarin zij applied history opnieuw op de kaart zetten, vanuit eenzelfde urgentie als May en Neustadt dertig jaar eerder. Hoe kan de VS in het Midden-Oosten tot een goed doordacht beleid komen als eerdere interventies van de VS en hun effecten niet in de besluitvorming worden meegenomen, zo vragen Ferguson en Allison zich af. Daarnaast publiceerde Allison in 2017 Destined for War. Can America and China Escape Thucydides’s Trap? Hierin onderzoekt hij door de geschiedenis heen het ontstaan van conflicten tussen een gevestigde en een opkomende grootmacht (zie Thucydides’ analyse van Athene versus Sparta) en probeert vast te stellen hoe dergelijke conflicten voorkomen hadden kunnen worden. Allison hoopt met zijn studie inzicht te bieden in de actuele machtsstrijd tussen de VS en China en een vreedzaam verloop ervan te bevorderen.

Daar waar bovengenoemde historici sterk de nadruk leggen op statecraft, internationale betrekkingen en conflictstudies in hun benadering van applied history, heeft de Britse historica Alix Green recentelijk een bredere benadering gepromoot. In plaats van applied history spreekt zij van history with a public purpose. Het streven van Green is om historische kennis en inzicht te verweven in het beleidsvormingsproces op tal van terreinen. Dus niet de historicus als externe expert, of als lid van een council, maar als een integraal onderdeel van het denken over beleid. Het succes van het Britse History & Policy-initiatief laat de potentie van deze benadering zien.

Waaruit bestaat deze benadering dan precies en wat levert ze op? Op de eerste plaats dient de aandacht te verschuiven van het presenteren van historische feitelijkheden (‘content’ noemt Green dit), naar thinking with history. Procesmatig denken opent bijvoorbeeld de blik op hoe ontwikkelingen op elkaar ingrijpen: zo laat de geschiedenis zien dat economische achteruitgang en crisis gepaard kan gaan met de opmars van politiek extremisme. Dit historische besef, dit inzicht in de samenhang in samenlevingen tussen ontwikkelingen op politiek, sociaal, cultureel en economisch terrein, zette de Amerikaanse minister George Marshall er bijvoorbeeld toe aan om Europa financieel en economisch te ondersteunen bij de naoorlogse wederopbouw: de geschiedenis leerde hem dat een geïntegreerd programma met veel beleidsruimte voor de Europese landen zelf (in plaats van strikte Amerikaanse controle) het meest effectief zou zijn in termen van wederopbouw en handhaving en versterking van de trans-Atlantische samenwerking. Op de tweede plaats past enige bescheidenheid: geschiedenis is van belang, maar is één van de vormen van kennis en expertise die nodig zijn om beleid te maken. De historicus staat niet boven, maar naast de ambtenaar. Ook Brands en Suri benadrukken dit: de historicus moet de dialoog opzoeken met de beleidsmakers. Op de derde plaats benadrukt Green het belang van context: context geeft ons inzicht in waarom bepaalde beslissingen genomen zijn en bepaalde gebeurtenissen hebben plaatsgevonden. Context is ook van belang om niet te blijven hangen in ondoordachte, maar retorisch vaak wel aantrekkelijke analogieën, waarbij de eigenaardigheid en complexiteit van gebeurtenissen verloren gaat (een ‘tweede München’, een ‘tweede Vietnam’ etc.). Juist door overeenkomsten en verschillen tussen ogenschijnlijk analoge gebeurtenissen op een rijtje te zetten kan een beter begrip ontstaan van het actuele vraagstuk. Precies in dit oog voor complexiteit, ambiguïteit en onzekerheid schuilt de meerwaarde van de historische benadering. Volgen we Greens aanpak, dan is het meenemen van het historische proces voor elk beleidsterrein relevant en ligt er dus een wereld open voor historici om de actuele, politiek-maatschappelijke relevantie van het vakgebied tentoon te spreiden. Met ons tijdschrift hopen we hieraan een bijdrage te leveren.

Harm Kaal (Radboud Universiteit Nijmegen) en Jelle van Lottum (Huygens-ING, KNAW) zijn de editors-in-chief van het Journal of Applied History



Alle artikelen van Harm Kaal en Jelle van Lottum
Historici.nl
Het KNHG is de grootste organisatie van professionele historici in Nederland. Het biedt een platform aan de ruim 1100 leden en aan de historische gemeenschap als geheel. Word lid van het KNHG.
Historici.nl
Het Huygens Instituut beoogt de Nederlandse geschiedenis en cultuur inclusiever maken. Het ontsluit historische bronnen en literaire teksten en ontwikkelt innovatieve methoden, tools en duurzame digitale infrastructuur.